De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdElstDe gemeente Elst is samengesteld uit het vroegere panderambt Elst, een onderdeel van het ambt Over-Betuwe, de heerlijkheid Meinerswijk, een gedeelte van het panderambt Bemmel en een stukje van het schependom van Nijmegen, tezamen gevormd hebbend het kerspel Lent. Tot de gemeente behoren de dorpen Elden, Elst en Lent. | |
EldenGa naar margenoot+ Teg. Staat iii, blz. 250; van der Aa iv, blz. 156-157; W. de Vries, De hoge heerlijkheid (Meinerswijk, Gelre l, 1950, blz. 85, 86. HET FORT BIJ ELDEN aan de Rijndijk, in 1865/6 gebouwd, vormde een aarden redoute van zes zijden en is reeds in 1874 gesloopt. Vgl. Atlas van historische vestingwerken in Nederland; uitg. Stichting Menno van Coehoorn, dl. ii, 1960, B, 5. | |
[pagina 243]
| |
DE NED. HERVORMDE KERK, van ouds aan de H. Bonifacius gewijd, ligt geheelGa naar margenoot+ vrij in het midden van het kerkhof, ten oosten van de Rijksstraatweg, in de kom van het dorp. Toren en kerk zijn eigendom der Ned. Hervormde gemeente, pl. ciii, afb. 239. Gewassen pentekening van C. Pronk 1731, in diens schetsboek ii, 3, R.P.K. Amsterdam; GewassenGa naar margenoot+ pentekening van J. de Beyer 1742, Arch. de Poll nr. 1192, pl. ciii, afb. 241. Anonieme tekening (ongeveer gelijk aan vorige), Arch. de Poll, nr. 1193. Een gepleisterde bakstenen toren, pl. ciii, afb. 239, en een éénbeukige kerk uit 1866Ga naar margenoot+ vormen het Eldens kerkgebouw.
Baksteen formaat 28-29 × 6,5-7 cm, 10 lagen 80 cm; in de derde geleding 27,5-28 ×Ga naar margenoot+ 5,5-6 cm, 10 lagen van 75 cm. Ongeveer een meter boven het maaiveld loopt in het metselwerk een tufstenen band.
De toren bestaat uit drie geledingen, waarvan de middelste de grootste is. In de tweedeGa naar margenoot+ geleding, aan de westzijde, zijn twee rondbogige venstertjes, die inwendig onder een kepervormige dekking staan. In de derde geleding, aan alle zijden, behalve aan de oostzijde, twee zeer smalle spitsboog-nissen, die voor 2/3 geopend zijn als rondbogig gesloten galmgat. De toegangsdeur staat in een segmentbogig gedekte opening. Een achtzijdige, met leien bedekte, ingesnoerde spits sluit de toren af; in het houtwerk staat het jaartal 1604. Er is in het materiaal een scheiding te onderkennen boven in de tweede geleding. De derde geleding zal later, begin of midden xvde eeuw vernieuwd of toegevoegd zijn.
Begane gronds is de kerkeraadskamer ingebouwd. Een toegang naar boven ontbreekt.Ga naar margenoot+
In de kerk bevinden zich: Tegen de westmuur van het schip staat een eenvoudige, eikenhouten preekstoel uitGa naar margenoot+ de bouwtijd van het schip; de onderzijde van de zeszijdige kuip is met een houten draperie van kwasten versierd. Op de preekstoel een bijbehorende houten lezenaar met de voorstelling van de H.Ga naar margenoot+ Geest als duif in een stralenkrans. Een rond koperen doopbekken met deksel. Aan de onderzijde van het bekken eenGa naar margenoot+ uitgeschulpte rand, eveneens uit ± 1866.
In ieder der beide berghokken, rechts en links van het portaal aan de oostzijde van deGa naar margenoot+ kerk, ligt een grafzerk. Rechts: 85 × 36 cm; opschrift int jaer 1643 den 11 november is in den heer gerust/lisbet hellingh(?) (huisfrou van) wilhelm v. franck, | |
[pagina 244]
| |
predikant tot elden en driel/ao 1634 den 22 mert is in den heer gerust wilhelm v. franck/dienaer des godliken woort tot elden en driel. Links: 125 × 70 cm. Opschrift: anno 1623 den 14 november sterf rijck klasen van hooft. Daar boven een wapen. In 1956 is uit de vloer in de kerk een zerk naar boven gebracht, waarop staat: anno 1657, den 7 october is in den heer gerust gerrit klasen van hooft, hieronder de letters h.v.k.h. en een wapen.
Ga naar margenoot+ Een zilveren beker uit 1655, en volgens de beschrijving gelijk aan die te Heteren, (zie De Wapenheraut 1908, blz. 141-142), is tijdens de evacuatie in 1944 verdwenen. De kerk bezit nog slechts een zilveren ronde schotel, pl. clxxii, afb. 421, met een accolade-vormig gegolfde, geprofileerde rand. Diam. 28 cm. Het midden vertoont een figuur, gevormd door vier harten, waaromheen een krans is gelegd. Op de rand gegraveerde cartouches in kwabachtig rolwerk ornament, waarin de vier evangelisten met hun symbolen en vier voorafbeeldingen t.w. Jonas, Job, Tobias? en Loth en zijn dochters. Op de achterzijde is gegraveerd: anno. ab. incarnato. christo/millesimo. sexcentesimo/qvinto.et.qvinqvagesimo/pastore.winando. te(n)daer/aedilibvs. henrico. winen. et/henrico cornelii. De schotel, die geen enkel merk meer draagt, is na de bevrijding in beschadigde toestand aangetroffen en werd te Groningen hersteld.
Ga naar margenoot+ Een tinnen kelk, 22 cm hoog, middellijn 12,5 cm waarop the associate congregation of urr. 1812. Een tinnen schenkkan, naar boven smaller toelopend en met deksel, 21,5 cm hoog, waarop: belonging to the asociate/congregation in orr. 1752. In de pastorie worden nog drie van dergelijke bekers en een schenkkan bewaard, ieder met hetzelfde inschrift als bovenstaand: asociate en orr 1752 op de kan, en: associate en urr 1812 op de bekers. Door bemiddeling van het bureau van de Wereldraad der Kerken in Genève is de Ned. Hervormde gemeente te Elden na de oorlog in het bezit gekomen van dit Avondmaaltin, afkomstig uit Orr of Urr in Schotland. Ga naar margenoot+ DE MOLEN DE HOOP is een in het dorp staande gepleisterde ronde bakstenen beltmolen, pl. ciii, afb. 240, met rieten kap, uit het begin der xixde eeuw; in den oorlog is de molen zeer beschadigd, en door gebroeders Beyk te Afferden hersteld, waarbij hij van gestroomlijnde wieken werd voorzien. | |
ElstVóór de nagenoeg volledige verwoesting in de tweede wereldoorlog bezat het dorp een ronde structuur. Binnen de ellipsvormige weg, die de kern van het dorp begrensde, lag de bebouwing aan een dorpsstraat, waaraan ook de kerk was gelegen. Aan deze aanleg, die overeenkomst vertoonde met die van Andelst, kan een hoge ouderdom, tot vóór de Karolingische tijd, worden toegeschreven. De plaats is vanaf de Romeinse tijd continu bewoond geweest. Ga naar margenoot+ Teg. Staat iv, blz. 258; van der Aa iv, blz. 163-165; H. Hardenberg, De villa Elst en het castrum aldaar, Ned. Archievenblad, 50e jaarg., 1945-1946, blz. 31-46; J.L.L. Taminiau, Geschiedenis | |
[pagina 245]
| |
van Elst, Utrecht, 1946; J.E.A.Th. Bogaers, De Gallo-Romeinse tempels te Elst in Over-Betuwe, diss. Nijmegen, 1955. Bronzen naald uit de overgangsperiode van de Brons- naar de IJzertijd. Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Bronzen kokerbijl in 1949 bij graafwerk in de Lingewal gevonden. Gem. Museum te Arnhem (Bogaers, blz. 42, 84, nr. 277).
Op de woerd in het Hollanderbroek werden door Braat in de zom r van 1929 sporenGa naar margenoot+ geconstateerd van Bataafs-Romeinse bewoning; resten van een palissadering en van houten woningen (O.M.R.O.L.N.R. xviii, 1937, blz. 23; ibid. xxx, 1949, blz. 66-93; Bogaers, blz. 21). Met enkele, hier gevonden inheemse en Romeinse scherven, kwam een puntige benen pen met ingekraste ruitversiering aan de beide uiteinden, in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen. In het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden zijn terecht gekomen: munten, een kruikje en een voorwerp in de vorm van een twaalfvlak en verder een grote kom van terra-sigillata, Exc. Rom. iii, blz. 112. Een gouden munt van de Byzantynse keizer Constantius iv, waarschijnlijk te Elst gevonden, ging naar het Rijksmuseum G.M. Kam (Verslagen 's Rijks Verz., 1951, blz. 143).
In 1947 hebben opgravingen, verricht in de bouwvallen van de in de oorlog verwoesteGa naar margenoot+ Ned. Hervormde kerk aangetoond, dat het gebouw gegrondvest was op twee Gallo-Romeinse tempels, beide daterend uit de 1ste eeuw na Chr. Behalve deze tempels zijn in 1953 ook buiten het tempelgebied overblijfselen van twee Romeinse muren gevonden (Bogaers, blz. 41, 59, 60). Bogaers veronderstelt, dat zeker de oudste | |
[pagina 246]
| |
tempel niet in een nederzetting is gebouwd, maar op een plaats, die zoveel mogelijk centraal gelegen was ten opzichte van de diverse woonplaatsen in de omtrek en dat misschien later bij het heiligdom een vicus is ontstaan (Bogaers, blz. 181, 182). Elst lag buitengewoon gunstig op een punt van samenkomst van een drietal stroomruggen. Bovendien is door bodemkundig onderzoek gebleken, dat van Haalderen af, langs Elst en vervolgens naar Driel, een Rijnarm heeft gelopen, die zeer waarschijnlijk in de Romeinse tijd nog bevaarbaar is geweest en over welk water mogelijk de bouwstenen voor het heiligdom in Elst zijn aangevoerd. Geconstateerd is verder, dat binnen een straal van 5 km rondom het tempelgebied zich 30 woonplaatsen hebben bevonden (Gelre 1949, blz. 7-9). Na het verdwijnen van de Romeinen uit de streek in de ivde eeuw zal dit heiligdom meer en meer in verval zijn geraakt (Bogaers, blz. 179). Vondsten bij de tempels: Bogaers, blz. 41, 59, 103, 104; Nieuws bull. K.N.O.B., 1956, kol. 20. Ga naar margenoot+ P. Glazema, Het archaeol. onderzoek van M.E. kerken, Bull. N.O.B. 1947, blz. 108; dez., Oudheidk. onderzoek van M.E. kerken in de prov. Gelderland, Akademiedagen iii, Kon. Ned. Akad. v. Wetensch., 1950, blz. 103-105; dez., Oudheidk. onderzoekingen in de provincie Gelderland, Gelre li, 1951, blz. 22-23; J.E.A.Th. Bogaers, De Gallo-Romeinse tempels te Elst in Over-Betuwe, Nijmegen, 1955. Ga naar margenoot+ De oudste Gallo-Romeinse tempel was een noord-zuid gericht, rechthoekig, uitwendig 8,70 × ongeveer 11,60 m metend, gebouw. De noordmuur ligt vrijwel in de lengte-as van de tegenwoordige hoofdbeuk van de kerk. Van de fundering van de westmuur ontbreekt een gedeelte en nagenoeg de gehele oostmuur is bij de bouw van de cella van de tweede tempel afgebroken. Aan de zuidzijde buiten de kerkmuur zijn nog stukken gevonden van de west-, zuid- en oostmuur. De muren zijn samengesteld uit een kern van kalkmortel, waarin zich ruwe brokken kwartsiet bevinden met wat grind en een enkel dakpanfragment en wat stukken zand- en kalksteen. Deze kern wordt ingesloten door twee wanden van opus quadratum, kleine regelmatig behakte, kwartsietblokken met specie verbonden. Behalve de genoemde muurresten die in de vaste grond gefundeerd waren, werd een gedeelte van de oude tempelvloer gevonden. Deze vloer, gelegen op geroerde grond, bestond uit een vlijlaag van, hellend tegen elkaar geplaatste, dakpanfragmenten, waarop witte kalkspecie, vermengd met fijn gestampte stukken baksteen, was gestort.
Ga naar margenoot+ Bogaers, blz. 91-95; 124-125. Onder de rode tempelvloer zijn verscheiden fragmenten van onbeschilderd pleister voor de dag gekomen. Verder zijn 2,5 cm dikke stukken van beschilderd pleister gevonden: roodbruin, groen, zwart, vlakken door biezen of stroken afgesloten. Ook was marmer nagebootst, door op een donkergele verflaag, donkerbruine, lichtgroene en lichtgele aders te schilderen in de vorm van onregelmatige, grillige lijnen en stroken. Vermoedelijk was slechts de binnenzijde van de tempelmuren beschilderd. Ga naar margenoot+ Bogaers, blz. 159-161. | |
[pagina 247]
| |
Bogaers, blz. 174-181.Ga naar margenoot+ In de Mariakapel zijn de volgende Romeinse fragmenten opgesteld, die door het RijkGa naar margenoot+ als eigenaar aan de kerkvoogdij in bruikleen zijn afgestaan: 2 houten funderingspalen, 2 kapiteelfragmenten, fragment van een fries, van een vloer en van een zuil, 4 bronzen munten, 1 bronzen fibula, een bronzen armband en gesp, fragment van een bronzen armring, een hypocauststeen, 3 dakpannen, 3 stucfragmenten en de 3 schedels. Voorts 7 laat-middeleeuwse tegels (Inventaris Rijksinspectie roerende monumenten, nrs. R 1755-1789, vgl. Tentoonstelling Romeins Nederland, Centraal Museum Utrecht, 1948, nrs. 182-188).
Op de plek van de verwoeste tempel verrees een veel groter heiligdom, dat aan de noordzijde even buiten de tegenwoordige kerkmuur uitkwam, daarentegen aan de zuidzijde zich ver buiten deze muur uitstrekte. Het bestond uit een rechthoekig podium van 28,25 × 23,15 m, waarop een cella stond, uitwendig gemeten 15,90 × 12,86 m, omgeven door een omgang met zuilen. Over de maten: Bogaers, blz. 58, 61-64. Van deze tempel zijn de ongeveer 1,80 m brede cellamuren tot op een hoogte van ongeveer 3,30 m bewaard gebleven. Deze muren rustten op scherp aangepunte eikenhouten palen, 1,15 á 1,35 m lang, waarvan de koppen schuin waren bijgestoken en die met geringe tussenruimte onder de gehele cellamuur waren aangebracht. Tot op een maximum hoogte van ongeveer 2,40 m, had het muurwerk een tamelijk onregelmatig karakter. De stenen zijn ruw, blokvormig behouwen, kwartsieten (gemiddelde afmetingen 18 × 7-9 cm). Aan de oostzijde van de west-cellamuur gevonden, horizontaal lopende sporen, van ruwe vurenhouten planken, doen vermoeden, dat bij de bouw van een bekisting is gebruik gemaakt. Het metselwerk is in het algemeen op dezelfde wijze en in hetzelfde materiaal uitgevoerd als dat van tempel 1. De kolonnademuren waren in de vaste grond gefundeerd, maar waren verder op dezelfde wijze en van hetzelfde materiaal gebouwd als die van de cella. Van deze muren werden gedeelten van de west-, oost- en zuidmuur gevonden, welke muren ongeveer 1,50 m breed bleken te zijn. Slechts enkele sporen konden worden teruggevonden van de noordmuur. Tegen de zuidzijde van het podium was een brede trap aangebracht. Het hoogteverschil tussen de vloer van de omgang en het loopvlak buiten de kolonnademuur heeft minstens 1,15 á 1,18 m bedragen. Bogaers, blz. 95-104; 125-134. Gevonden zijn stukken muurbeschilderingen ongeveer 5 cm dik, samengesteld uitGa naar margenoot+ minstens drie lagen: een - meestal grijze-specielaag, een witte stuclaag en een verflaag. Hieronder zijn stukken met donkere en lichtgroene, zwarte en witte stroken en biezen, als ook fragmenten van geschilderde kandelabers in wit, rose en groen, tussen roodbruine, met groene stroken omzoomde panelen en verder stukken met nagebootst marmer. Enkele fragmenten muurschilderingen vonden hun weg naar het Rijksmuseum G.M. Kam. Op een roodbruin beschilderd en glad en glanzend stuk zijn Griekse letters ingekrast (blz. 135-137). Gevonden schedels van zoogdieren wijzen er op, dat te Elst een Suovetaurilia-offer is gebracht (blz. 137-143). | |
[pagina 248]
| |
Fig. 64 Elst. Hervormde Kerk en toren
| |
[pagina 249]
| |
[pagina 250]
| |
Ga naar margenoot+ Bogaers, blz. 161-173. Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK ligt geheel vrij in de kom van het dorp, iets ten noorden van de Dorpsstraat. De kerk behoort aan de Ned. Hervormde gemeente. Sedert 1885 is ook de toren eigendom van de Hervormde gemeente. Fig. 64, 65, pl. civ, afb. 242, cv, afb. 244, pl. cvi, afb. 246-248, pl. cvii, afb. 249-252. Het kerkhof was door een muur omringd waarin ringen bevestigd waren ten behoeve van het vastbinden van paarden bij gelegenheid van de paardenmarkten. De paardenkopers uit Deventer hadden het voorrecht om hun paarden aan de kerkhofmuren te binden en wanneer paarden van andere kooplieden daar aangebonden stonden, waren zij gemachtigd die paarden los te binden en de hunne in de plaats te zetten. In ruil daarvoor waren de Deventer kooplieden verplicht een gedeelte van de kerkhofmuur te onderhouden. (Taminiau, blz. 59). De relatie met Deventer dateert al van vroeg. In 1260 verzocht Elst aan de IJsselstad vrijdom van tol, omdat de Deventer kooplieden op de paardenmarkt te Elst een voorrecht hadden. | |
[pagina 251]
| |
Pippijn geschonken had, nadat deze goederen tengevolge van de ontrouw van Everardus aan deGa naar margenoot+ koninklijke fiscus vervallen waren, aan een, aan St. Salvator gewijde kerk ‘ea ratione ut domnus Willibrordus episcopus prefatas res in ius et in dominium suum recipiat suorumque successorum in Deo nomine possidendum’. De tekst van deze oorkonde is enigermate onbeholpen gesteld en heeft verwarring gesticht, doordat gemeend werd dat hier een schenking bedoeld wordt van een kerk in de Betuwe. Er wordt een schenking gedaan aan een kerk, aan de Salvator gewijd, waarvan de ligging niet wordt aangeduid. Wijlen prof. Tenhaeff heeft naar voren gebracht, dat met deze kerk enkel de Salvatorskerk van Utrecht, de kathedraal van Willibrord, bedoeld kan zijn; deze was immers zó bekend, dat ze geen plaats aanduiding nodig had (N.B. Tenhaeff, De oorkonden-schat van den H. Willibrord. Openbare les gehouden op 29 oktober 1929; Bogaers, blz. 198-202). | |
[pagina 252]
| |
gezamenlijk als pastoors de zielszorg uitoefenden en koordienst deden, en verder uit kapelaans of vicarissen. De vier pastoors werden ‘canonici’ genoemd, omdat zij op de wijze der kanunniken in de vijf kapittelkerken van Utrecht koordienst deden (Gelde 1954, blz. 65-67). | |
[pagina 253]
| |
de xvde eeuw had gekregen, doch heeft zich beperkt tot het aanbrengen van eenvoudige kruisribgewelven. Na 1953 werd de toren onderhanden genomen. De tegenwoordige kerk is samengesteld uit een, aan een bakstenen toren aansluitend,Ga naar margenoot+ lang, bakstenen hoofdschip met een lagere, en smallere noorder-zijbeuk en een uitgebouwd portaal aan de zuidzijde, en een eveneens bakstenen diep koor, dat door drie zijden gesloten wordt. De noorderbeuk sluit aan tegen een onderkelderde, rechthoekige sacristie van onregelmatige vorm. In de hoek tegen de sacristie is een stenen traptoren opgetrokken. De beide schepen, koor en sacristie, hebben een stenen gewelf.
De toren is opgebouwd uit twee rechthoekige geledingen, waarvan de bovenste inspringtGa naar margenoot+ ten opzichte van de onderste en daardoor een brede omloop vormt, en wordt bekroond door een door een waterlijst onderbroken, rijzig achtkant op een even grote grondslag als het vierkant, zodat daar geen omloop ontstaat. De benedenste geleding heeft overhoekse steunberen. Uit de noord-oostelijke steunbeer van de toren ontwikkelt zich een ronde traptoren, leidend tot halverwege de tweede geleding, pl. cvii, afb. 249. Onderaan wordt hij door een verbreding van de steunbeer geheel ingesloten en is ook slechts van de kerk uit toegankelijk. Het onderste vierkant, zwaar en breed, geeft de toren een weinig elegant aanzien, dat noch de fialen op de hoeken van de beide vierkanten, noch het slanke achtkant vermogen te wijzigen.
De gehele onderste bakstenen geleding is met tufsteen bekleed, voor zover het muurwerkGa naar margenoot+ in het zicht komt. Tufsteen, kleine brokken maximaal 25 × 8,5 × 11 cm. Tweede geleding baksteen 25-27 × 6-6,5 cm, 10 lagen 80 cm, met speklagen van tufsteen ongeveer om de vijf lagen. Achtkant, eerste geleding: 26,5-27,5 × 6-6,5 cm, 10 lagen 80 cm. Tweede geleding: 27-27,5 × 6-6,5 cm, 10 lagen 75 cm. Aan de voet van het achtkant lopen nog vijf tufstenen banden, boven de waterlijst twee. De vrijstaande gevels van de benedenste twee geledingen zijn verdeeld in telkens drie spaarvelden, door een rondboogfries gesloten; in het benedenste vierkant is de middelste nis breder dan de flankerende. Boven een, door een waterlijst gevormd, hoog ‘plint’ staan in elk veld, door een breed holprofiel omlijste, spitsboognissen, waarin thans een eenvoudige vorktracering is aangebracht. Op de tekening van Van der Ulft lijken driepassen in de tracering te zijn aangegeven. Op de dammen ontspringen in de benedenste geleding, boven de tooggeboorte der nissen, driezijdige uitmetselingen die zich sedert de restauratie's weder als fialen in de balustrade voortzetten naar Nederrijnse trant. In het benedenste vierkant is de middelste nis, aan de westzijde, als diepe ingangsnis geopend, omlijst door een smal holprofiel. De bekroningen van de hoekberen zijn in navolging van de restauratie van 1925 hersteld. In de tweede geleding is in het ‘plint’ aan elke zijde een schietgatvormige lichtopening aangebracht, die verdubbeld herhaald wordt in de middelste siernis. Op de hoeken van dit vierkant vormen bovenaan rechthoekige uitmetselingen de voet voor hoek- | |
[pagina 254]
| |
fialen, die sedert 1925 door balustraden met de gevels van het achtkant worden verbonden (vgl. tekening Van der Ulft.). Ook de gevels van het achtkant worden door spaarvelden gedetailleerd, hier in een spitsboogfries, met driepasjes eindigend. In de benedenste helft van het achtkant staan de spitsbogige galmgaten die thans tot de hoogte van de balustrade geopend zijn. In de kop van de galmgaten natuurstenen driepasvullingen. De nissen boven de waterlijst hebben visblaasvormige traceringen. De hoeken van het achtkant zijn ter hoogte van de waterlijst versierd door natuurstenen kolonnetten met rijk bewerkte kapitelen, als voetstukken van beelden, die bij een vorige restauratie weggehaald zijn. Kapitelen en baldakijnen zijn toen nieuw gehakt. In 1926 was een der beelden nog redelijk goed bewaard, pl. cviii, afb. 254, (kop bijgewerkt).
Ga naar margenoot+ Boven de gewelven van de zijbeuken meet het materiaal van de middenschipsmuren 26-27 × 6, 10 lagen 75 cm. Ook het koormuurwerk boven de sacristie bestaat uit dit materiaal met wat dikkere voeg toegepast, zodat 10 lagen 76,5 cm meten. Aan de traptoren meten 10 lagen zelfs 82 cm.
Ga naar margenoot+ Het bakstenen schip wordt geschoord door tweemaal versneden steunberen, waarvan de meest westelijke, aan de zuidzijde, met tufsteen is bekleed. Die aan de noordzijde zijn met natuurstenen blokken versierd. De lange zuidzijde vertoont enkele onregelmatigheden, doordat in de vijfde travee, van het westen, het ritme van de vensters onderbroken wordt door de dichting van de doorgang naar de aldaar gestaan hebbende, en in 1701 gesloopte, kapel (Mariakapel?, breder dan een schiptravee), waardoor een vlakke wand is ontstaan zonder steunbeer, slechts door een lager venster doorbroken. De zuidmuur is van de toren tot aan het portaal, van het maaiveld tot aan de waterlijst, met tufsteen bekleed. Een vermoedelijk in de vorige eeuw aangebracht, tufstenen boogfries loopt van de eerste travee tot aan de plaats, waar de vroegere kapel heeft gestaan. De met een smal holprofiel omlijste vensters hebben merendeels spaarzaam toegepaste, natuurstenen negblokken en zijn bij de restauratie alle weer geheel geopend. Een groot, met lei bekleed zadeldak dekt behalve het hoofdschip en de noorder-beuk, tevens het koor en de sacristie. Aan de noordzijde steekt boven het dak het bakstenen traptorentje van het koor uit. Ga naar margenoot+ Het oude portaal was in een dergelijk slechte staat, dat men genoodzaakt is geweest het af te breken en nieuw op te bouwen. Het bestaat uit baksteen met tufsteen bekleed en wordt door overhoeks geplaatste steunberen geschoord. In de meest oostelijke travee aan de zuidzijde is een steen, (90 × 44 cm), ingemetseld, waarin in een xviiide eeuws cijfertype het jaartal 726 is gegrift.
Ga naar margenoot+ Tweemaal versneden steunberen schragen het koor, waarvan de muren, boven een bakstenen plint, elf lagen tufsteen vertonen. Ook hier werden de tweedelige spitsboogvensters weer geopend. Ga naar margenoot+ De noordmuur van dit onderkelderde gebouwtje loopt van west naar oost, enigszins schuin, binnenwaarts en wordt slechts doorbroken door twee spitsboogvensters in de bovenverdieping en geheel onderaan, door twee kleine venstertjes ter verlichting van de kelderruimte, waartoe een aan de oostzijde gelegen deur toegang verleent. Boven deze ingang een spitsboogvenstertje, en in de nok een, door een vlakke boog gedekte, opening. | |
[pagina 255]
| |
In de benedenverdieping van de toren is bij de laatste restauratie een bakstenen stergewelfGa naar margenoot+ aangebracht, waarvan de natuurstenen ribben rusten op kolonnetten met nieuw gehouwen consoles en kapitelen. Van de oorspronkelijke zuiltjes was nog slechts één ongeschonden over, alsmede het bijbehorende kraagsteentje, waarin een kop was gehakt; alle overige koppen en kapitelen zijn modern. Op de verdieping aan elke zijde drie spaarnissen, met vellingkant ter volle hoogte van het muurwerk. Over de dammen lopen driezijdige uitmetselingen als in schip en koor.
De vloer van het koor ligt drie treden hoger dan die van het schip. De noordermuurGa naar margenoot+ is tot ongeveer 4 m boven het peil van de krochtvloer samengesteld uit vrij regelmatig tufsteenwerk met afbraak van de tempels. Hierboven heeft het muurwerk, zowel aan koor- als aan sacristiezijde, een veel ruwer aanzien. In het onderste gedeelte van deze muur werden sporen van een negental, zeer smalle venstertjes gevonden; zeer waarschijnlijk hebben er twaalf van dergelijke openingen op een rij gelegen. Aan de buitenzijde worden alle, en aan de binnenzijde sommige vensters gedekt door toogvormige uitgekapte lateien, pl. cvi, afb. 247, 248. Deze venstertjes zijn later dichtgemetseld en vervangen door een drietal grotere, op dezelfde hoogte gelegen en waarvan de binnenomtrek zich half cirkelvormig in het muurvlak aftekende (hagioscopen?). Uitwendig zijn zij uit wigvormig gekapte tufstenen samengesteld. In de dagkant waren groeven voor houten raampjes uitgespaard. Dat deze vensterreeks dichtgemetseld zou zijn bij de bouw van het koor ter versterking van de muur, acht ter Kuile weinig aannemelijk; deze vulling kan ternauwernood een versterking hebben betekend (Ned. Kunsthist. Jaarb., blz. 63). Even boven deze rij van 9 (12) raampjes zijn balkgaten gevonden met op elk gat een Romeinse tegel, waaruit blijkt dat de crypt een vlakke houten overzoldering moet hebben gehad. Onder de balkgaten werd hier en daar nog wat kleur aan getroffen van decoratieve banden in rode en gele oker en in zwart. In het bovenste gedeelte van de muur tussen het tegenwoordige koor en de sacristie (nu consistoriekamer) zijn de moeten over van drie grote, rondbogige vensters, die tot een groep van vier moeten hebben behoord (één zit vrij zeker achter een Gotische bakstenen wandpijler verborgen), die regelmatig over precies dezelfde wandlengte als de krochtvensters zijn verdeeld. Hoger dan de boogtoppen van deze vensters reikt het natuurstenen metselwerk niet. Deze lichtopeningen zijn aangebracht bij de bouw van het priesterkoor boven de grote crypt. Ongetwijfeld zal dit koor ook aan de zuidzijde door vier van dergelijke vensters verlicht zijn geweest. Een, door een luik afgedekte, bakstenen trap aan die zijde van het koor maakt het thans mogelijk af te dalen naar de resten van de crypt. Ook in het koor rusten de ribben van het nieuwe kruisribgewelf op kolonnetten. Van de kraagstenen zijn enkele nog origineel. Aan de noordzijde van de koorsluiting is een door een paanderboog gedekte nis, en een klein, spitsbogig ampullennisje bevindt zich in de zuid-oostwand. Schip, beuk en koor hebben een bevloering van rode Bremer steen gekregen.
De tegenwoordige consistoriekamer, door twee spitsbogige vensters verlicht, ligtGa naar margenoot+ onder een bakstenen kruisribgewelf met tufstenen ribben. Drie oorspronkelijke kraagstenen. In oost- en westmuur een spaarnis. In de oostmuur twee ampullennisjes.
Schip en beuk, pl. cvii, afb. 250, worden in zes traveeën verdeeld door, tegen deGa naar margenoot+ gewelfkappen te niet lopende, pijlers, die zowel aan schip als aan beukzijde begeleid worden door driehoekige uitmetselingen, waaruit de gewelven opgaan. Aan de midden- | |
[pagina 256]
| |
schipzijde, ter hoogte van het punt waar de spitsbogige scheibogen uit de kapiteelloze schacht oprijzen, zijn op de hoeken drie tufstenen kolonnetten met zandstenen kraagsteentjes (hoofden en dierkoppen), en kapitelen met laat-Gotische bladmotieven aangebracht, die de tufstenen ribben van het kruisribgewelf van het hoofdschip als optisch steunpunt dienen. De ribben van het lagere gewelf van de noorder-beuk rusten op kraagstenen zonder bemiddeling van kolonnetten. Dergelijke driehoekige uitmetselingen zijn ook geplaatst aan de noord- en zuidmuren. Aan laatstgenoemde muur staan zij tegen halve zuilen. De meeste kapitelen en kraagstenen moesten wegens ernstige beschadiging verwijderd worden en in hun plaats kwamen nieuwe van de hand van de Poolse beeldhouwer Miller. Enkele van de originele worden in de ruimte onder de betonnen vloer van het schip bewaard. Onder de vensters van de noorderbeuk zijn spaarnissen. De muren van het middenschip boven de zijbeuken zijn door telkens twee, flauw korfbogig gedekte, spaarnissen in elke travee lichter gemaakt. Ga naar margenoot+ Tegen de noordwand van het koor en de westwand van de voormalige sacristie steekt een traptoren uit. Behalve dat de trap verbinding geeft met de ruimte boven de koorgewelven, kan men sedert de laatste herstelwerken ook hier, langs een gemetselde trap afdalen naar de ruimte onder het hoofdschip. Ga naar margenoot+ De doorgang van het zuiderportaal naar de kerk, pl. cvii, afb. 251, heeft een originele omlijsting van twee staven en een peerkraal, die van een basement oprijzen en door dubbele hollen gescheiden worden. In de bijna vlakke boog boven de deur, waarvan het profiel doorgestoken is, in Gotische cijfers, het jaartal mcccclxxxiv. Nieuw zijn het stergewelf met natuurstenen ribben en de kraagstenen in het portaal. Ga naar margenoot+ Het is uit zorgvuldige opgravingen, pl. cv, afb. 245, vast te stellen geweest, dat de zuidgevel van het tegenwoordige schip en de pijlers tussen hoofd- en zijbeuk geplaatst waren op de grondslagen van een veel oudere, éénbeukige kerk. Het oudste metselwerk van de lange gevel eindigde op de oostelijke muurfundering van de cella van de tweede tempel en overeenkomstig metselwerk werd aangetroffen op de grondslag van de oostelijke zuilengaanderij van deze tempel en in twee, haaks daarop staande, funderingsmuurtjes tussen deze zuilenrij en de cella (Ned. Kunsthist. Jaarb. 1952-'53, blz. 52). Van deze kerk, die een vrij sterk inspringend, rechtgesloten koor heeft gehad, is niet met zekerheid te zeggen, hoever zij zich naar het westen heeft uitgestrekt. Tot aan de derde pijler van het westen is het funderingswerk te volgen. | |
[pagina 257]
| |
geweest zijn dat jichtlijders soelaas trachtten te verkrijgen voor hun kwaal (Arch. A.U., X, blz. 207). Het is niet duidelijk of deze krocht dadelijk met een priesterkoor is overbouwd geweest, of eerstGa naar margenoot+ later. Dat de pijlers in deze ruimte later zijn opgericht, is nog geen reden te veronderstellen dat deze verandering eerst na vele jaren geschied zou zijn, zoals Bogaers (blz. 218, 219) opmerkt. Het is heel goed mogelijk, dat men vrij spoedig nadat de balkenzoldering was gelegd, het nodig heeft gevonden deze extra te ondersteunen, en dat men tijdens de bouw, toen de crypt reeds min of meer gereed was, het bouwplan gewijzigd of beter uitgebreid heeft (Bogaers, blz. 220). Dat de muren van de krocht nog 1,50 m opgingen boven de zoldering, duidt toch wel op plannen om de crypt dadelijk te overbouwen. Het gehele kerkmeubilair ging in de oorlog verloren. Sedert 1951 bezit de kerk enGa naar margenoot+ eikenhouten preekstoel, pl. cvii, afb. 252, afkomstig uit de in 1793 gestichte voormalige Lutherse kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam. De kansel staat op een, in het schip vooruitgeschoven gedeelte van de koorvloer. De kuip rust op een korte, | |
[pagina 258]
| |
zeszijdige steen, waarop een kapiteel met acanthusblad. Op de hoeken staan, op met een rozet versierde voetstukken, de beelden van de vier evangelisten. Op één der panelen van de kuip het Alziend Oog in een stralenkrans. Gedeelten van de trapleuning zijn gebruikt voor de trap naar de deur van de consistoriekamer in de noordmuur van het koor. Ga naar margenoot+ Alle grafzerken zijn door de ramp vernield. Zie De Wapenheraut 1916, blz. 414, 415 en 463 en Taminiau, blz. 61-67. Ga naar margenoot+ Ook is het kerkzilver, twee zilveren bekers van 1653 en 1666 en een dito schotel uit het jaar 1653, verdwenen.
Ga naar margenoot+ Diam. 110 cm. Opschrift caspar anthonis van lynden tot ressen ovt amptman en richter des ampts over betuwe als opper kerck en gasthuys meestr. van elst diderick van lynden heere van ressen amptman richter en dijkgreef des ampts over betuwe diderick van lynden heere van de parck p. stephanus ode predicant tot elst gerrit ariaens van vsseldyk custos en rentmeester van de kerck en gasthuys goederen tot elst gerhadt schimmel me fecit daventriae 1705. Verder een fries bestaande uit afwisselend, het wapen van Deventer, adelaars en uitkomende herten. Op de kroon zes maskers.
DE R.K. KERK VAN ST. WERENFRIED is na 1945 herbouwd. Ga naar margenoot+ De kerk bezit een monstrans en een kazuifel, die door een zekere Theodoor van Eymeren voor de schennende hand van de beeldenstormers zijn gered. Na omzwervingen kwamen beide voorwerpen op het Huis Oosterhout terecht, waar zij in vergetelheid raakten, todat zij in 1848 voor den dag kwamen en door de toenmalige eigenaar van het huis, baron van Scherpenzeel-Heusch, aan de kerk werden teruggeven. (Taminiau, blz. 55). Verguld zilveren monstrans, 74,5 cm hoog met zeslobbige voet en een, van boven opengewerkte, nodus, pl. clxxiii, afb. 423. De lunula in het cylinderglas wordt gedragen door een knielend engelfiguurtje met uitgestrekte armen. Links en rechts kleine figuurtjes tussen fialen; links O.L.V. en rechts St. Jan. Hierboven, tussen accolade- en halve cirkelbogen en pinakels, een kleine, zeshoekige ruimte, waarin een St. Maarten te paard is gehuisvest. Boven op de afsluiting van deze ruimte een kruis met corpus. Arnhemse keur? huismerk afgebeeld bij Taminiau, blz. 48, xvia. Tentoonstelling Twee eeuwen kunst in en om Arnhem, 1600-1800, Arnhem 1952, nr. 119.
Ga naar margenoot+ Kazuifel, pl. clxxx, afb. 439, op de achterzijde versierd met een gaffelkruis, waar op de lange balk de figuren van Christus Rex Mundi, de H.H. Andreas en Bartholomeus onder baldakijnen. Op de schuine balken twee mannelijke heiligen met boek. Deze strook wordt bekroond door een, van een dalmatiek afkomstige, praetexta met de voorstelling van God de Vader. Op de kolom aan de voorzijde de H. Maagd, St. Pieter en een heilige bisschop onder gelijke baldakijnen als op de lange balk. Borduurwerk in zijde en gouddraad in zg. broderie Moyen Age, een combinatie van zijde borduursel en de zg. lazuursteek. Zuid-Nederlands werk omstreeks 1510. (Beatrice M.L.J.M. Jansen, Laat Gotisch Borduurwerk in Nederland, diss. Utrecht, 1947, blz. 68, 122).
Ga naar margenoot+ HET AMBTSHUIS oorspronkelijk uit 1694, was in de loop der jaren ingrijpend gewijzigd, zodat zijn verdwijnen door oorlogshandelingen geen groot verlies betekent. | |
[pagina 259]
| |
Verloren gingen echter de balie van de Vierschaar, in 1709 door mr. Prampers gemaakt en waarvan het houtwerk in hetzelfde jaar door mr. Gideon van Nijmegen gemarmerd was (Gelre xxxi, 1928, blz. 70). In het nieuwe Polderhuis zijn een serie panelen aangebracht, die deel hebben uitgemaaktGa naar margenoot+ van de wand achter de Vierschaar, en van de lambrizering aan de rechterzijde, en welke in 1718 beschilderd werden met de wapens van de laatst ingekomen heren uit de Ridderschap (6 ambtsheren en 57 ambtsjonkers). Verloren gingen de panelen xii voor de helft, en xiv geheel. Deze werden naar ter beschikking staande gegevens vernieuwd (Gelre lv, 1955-1956, blz. xxvi). Op ieder paneel zijn vier wapens geschilderd en, behalve van één paneel, ontbreken van de bovenste wapens de kronen, xviiid. Een oudere schildering, die van 1718?, is onder de verf te bespeuren. Over de wapens zie: W.J. baron d'Ablaing van Giessenburg, De Ridderschap in het Kwartier van Nijmegen, blz. 72-74 en Gelre lv, 1955-1956, blz. xxvi.
Tot het bezit van het Polderdistrict Over-Betuwe behoort een als beker, in zilverGa naar margenoot+ gevatte, nautilusschelp op zilveren voet, hoog 31 cm, pl. clxxiv, afb. 424. Onder de schelp twee merken: Amsterdam (versprongen) eind xvide eeuw, en als meesterteken een wassende maan (vgl. zg. van der Hoopschaal, Frederiks, Dutch Silver 1, nr. 9). De schelp is gegraveerd met Chinese motieven; de vatting aan de wangen van de schelp bestaat uit een Chinese draak. Op de lip mooi gegraveerde Tritonscènes. Vgl. afbeelding in Verslag Monumenten Commissie der Gemeente Nijmegen over 1886, nr. 131 en F. Ewerbeck, Die Renaissance in Holland und Belgien, 1888, T. 264, waar de oorspronkelijke band is gereconstrueerd. Op een plaat langs de voorzijde aangebracht is vermeld, dat de beker geschonken is door Reijnier van Ommeren van Wolfsweert en Vijfhuysen, Burgermr. der stad Arnhem en Heymraad van Overbetuwe Anno 1708. Catalogus Vier eeuwen Nederlands Zilver, Den Haag 1952, nr. 178 en Catalogus Delfts Zilver, Delft, nr. 22 als Delfts. Voorts bezit het Polderdistrict een glazen beker met geslepen ornament en uitgrondingen op zilveren voet waarop de wapens en namen van G. van Randwijck, F.G. van Lynden, F.C. van Randwijck, Mr. H. Brantsen, Mr. J.H. Brousson, Mr. L.J. Smits, O.T.P.P. Hackfort en J.C.G. van Lynden zijn gegraveerd. Merken Nijmegen, jaarletter B, meesterteken I.W.P. van Jan Willem Pas, tussen 1792 en '94. Tentoonstelling Gelders Zilver, Arnhem 1955, nr. 57; Gelre 1957. Onder Elst stond het Huis de Park, blijkens tekeningen van Jan de Beyer 1744, pl. cviii, afb. 255,Ga naar margenoot+ Gem. Museum Arnhem, een waarschijnlijk in de xvide eeuw verhoogd huis, waarvan het hoofdgedeelte met speklagen doorregen, tussen een zg. Gelderse top en een trapgevel was gevat; ingangspartij eveneens met Gelderse top. Aan de oever van de Linge stond tot begin 1945 een hardstenen kruis, 85 cm hoog,Ga naar margenoot+ waarop enkele Gotische letters zijn gegrift, xv-xvia. Te lezen valt slechts het woord Ward. Het kruis werd gedurende de oorlogshandelingen door een tank aangereden en in drie stukken gebroken. Door de zorgen van de heer J.L.L. Taminiau Sr., die zich over de brokstukken ontfermde, is dit kruis voor ondergang behoed gebleven. | |
[pagina 260]
| |
Door de firma Euwens te Nijmegen werd het weer gerepareerd en op 8 mei 1956 is dit noodkruis aan de Lingeweg geplaatst, ongeveer 50 m verwijderd van de oorspronkelijke standplaats. Een eenvoudig hekwerk is om het kruis aangebracht. De naam Ward of Wart kwam oudtijds in Huissen veelvuldig voor. | |
LentHet deel, waarin het dorp Lent is gelegen, wordt ten noorden door de gemeenten Valburg en Bemmel van het overige grondgebied der gemeente Elst gescheiden, zodat het een enclave vormt. De Waal maakt de zuidelijke begrenzing van dit deel uit. Ga naar margenoot+ Van der Aa vii, blz. 193-194; H.D.J. van Schevichaven, Het Rijk van Nijmegen, zijn dorpen en heerlijkheden, Gelre iii, 1900 blz. 57; dez., Lent, Gelre xxi 1918, blz. 83. DE VOORMALIGE SCHANS KNODSENBURG lag iets ten westen van de weg, die van de Waaldijk naar de aanlegplaats van de vroegere gierpont leidde. Ga naar margenoot+ Gravure van Pieter Bast van het beleg van 1591 in Den Nassauschen Laurencrans bij Jan Jansz. Orlers en Hendrick van Haestens, Leiden 1610, fol. 80-81; Gravure van G. Brakel, 1714. | |
[pagina 261]
| |
de Spaanse troepen uit Brabant te lokken, werd door Prins Maurits in mei-juli 1590 een nieuwe schans Knodsenburg aan het Leyenhuis te Lent aangelegd. Evenals de schans van 1585 had zij de vorm van een gebastionneerde vierhoek, maar bezat bovendien op het zuidelijke, naar de stad gekeerde front een redanvormige uitbouw, om stad en rivier nog beter te kunnen beschieten. De overlast, welke de schans aan de stad bezorgde, deed de gouverneur van Nijmegen er bij Parma op aandringen, Knodsenburg onschadelijk te maken. Op 13 juli 1591 begonnen de Spanjaarden van twee zijden het beleg. De commandant van het fort waarschuwde Prins Maurits, die juist met het beleg van Steenwijk begonnen was, en onmiddellijk met een leger naar Arnhem oprukte en over een schipbrug de Betuwe introk. In de nacht van 23 op 24 juli legde hij tussen Ressen en Lent de Spanjaarden een hinderlaag; het hierop gevolgde ruitergevecht betekende een zware nederlaag voor Parma's troepen en het ontzet van de schans. In 1672 werd Knodsenburg door de Fransen belegerd. Doordat een trommelslager (door verraad?) een verkeerd signaal gaf, capituleerde de commandant, kapitein Verschoor. Daarna is de schans in verval geraakt. Hoewel men in 1678 begonnen was de sterkte te ontmantelen, heeft men in 1691 nog getracht de schans te herstellen. In 1740 was deze geheel vervallen. Daarna werd Knodsenburg gesloopt en verkocht. DE FORTEN BOVEN EN BENEDEN LENT zijn in de 60-er jaren van de xixe eeuw gebouwde redouten die de rol van het voormalige Knodsenburg overgenomen hebben; (zie Atlas Hist. Vestingwerken).
DE HERVORMDE KERK ligt in het dorp aan de Rijksstraatweg. Kerk en toren zijnGa naar margenoot+ beide eigendom der Ned. Hervormde gemeente. Gewassen pentekening in O.I. inkt van Jan de Beyer, 1744, Arch. de Poll, nr. 1199.Ga naar margenoot+ Het tegenwoordige gebouw dateert, volgens een in de gevel ingemetselde steen, van 1886. Op een hardstenen plaat boven de ingang staat: monumentum hoc/ huic | |
[pagina 262]
| |
templo 1659 restaurato/adstructum/cura et auspicio/ doninorum tri./g.h. berckhoff v.d.m./j.h. de ranitz & i. rijnders/presbyterorum/ut et/virorum/e. derxsen & g. crijnen diaconorum/anno/mdcclv.
Tot het bezit van de kerk behoren: Ga naar margenoot+ Twee koperen kerkkronen, elk met een achtarmige krans en voor electrisch licht ingericht, xvii. Ga naar margenoot+ Een koperen doopboog op ronde zuiltjes met vierkante basis en dekplaat, ongeveer gelijk aan die te Herveld, xixa. Ga naar margenoot+ De orgelkast heeft een versiering van drie houten palmetten, xviiic.
Ga naar margenoot+ Diam. 74 cm. + syn excel. oswaldvs albertvs graef van den bergh etc. albrecht from. lois verheyden amptman van homoet timothevs langendam w.d.n. tot homoet. thomas ritsaert scholtvs gerrit deckersen kerckmeesters jan de ruyter burger tot amsterdam als directvr mammes fremy me fecit amsterdam 1683. Fries met engeltjes die musiceren met klokken en orgeltjes. Wapenmedaillon, gedwarsbalkt van vijf stukken, hieronder staat: J.D.R. vgl. Gelre xxi, blz. 94.
Ga naar margenoot+ IN DE R.K. KERK van O.L.V.-Geboorte door G. te Riele Wzn. aan de Rijksstraatweg gebouwd en op 2 juli 1879 geconsacreerd wordt een eikenhouten groep van St. Anna-te-Drieën bewaard, 26 cm hoog, eenvoudig werk van omstreeks 1460 en in 1952 verworven uit het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht (W. Vogelsang, Die Holzskulptur in den Niederl. 1911, deel 1, blz. 6, pl. xviii, nr. 19). |
|