De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdEchteldEchteld bestond eertijds uit de dagelijkse heerlijkheid Echteld, een onderdeel van het ambt Neder-Betuwe, alsmede een gedeelte van het tot hetzelfde ambt behorende panderambt Dodewaard, nl. het kerspel Ochten. De gemeente Echteld dateert van 1 januari 1818; daarvoor heette de gemeente Ochten. De gemeente IJzendoorn, die op 1 mei 1923 met Echteld werd samengevoegd, scheidde vroeger de gemeente Echteld in twee delen. Tot de tegenwoordige gemeente behoren de dorpen Echteld, IJzendoorn en Ochten en de buurtschappen Medel en Ooy. Het gemeentehuis bevindt zich in Ochten. | |
EchteldW.A. van Spaen, Inleiding tot de Historie van Gelderland, Utrecht 1801, deel III, blz. 398; van derGa naar margenoot+ Aa iv, blz. 6, 7; W.A. B(eelaerts), De advocatie van Echteld, Gelre 1917, blz. 105; Martens, Marken, blz. 167; Nomina Geographica Neerlandica, vii, 1930, blz. 96. Exc. Rom. iii, blz. 118, 119. De gevonden munten uit de i-ivde eeuw zijn met hetGa naar margenoot+ Museum te Tiel in 1945 ten onder gegaan. Gelre 1941, blz. xxvii; O.M.R.O.L., N.R. xxx, 1949, blz. 76. De vondsten zijn in Tiel met het Museum in 1945 te gronde gegaan. Een gesp, vib wordt in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bewaard.
DE HERVORMDE KERK ligt geheel vrij aan de noordzijde van het kerkhof in de komGa naar margenoot+ van het dorp, aan de driesprong van de wegen naar Tiel, IJzendoorn en naar Ooy en de Waaldijk. De toren is eigendom van de burgerlijke gemeente, de kerk behoort aan de Ned. Hervormde gemeente. Fig. 60, pl. xcv, afb. 220 en 222. Joosting en Muller i. 1, blz. 103, 1.2, blz. 430; Gelre xxx, 1927, blz. xxv; Kok, Patrocinia, blz. 106,Ga naar margenoot+ noot 9. | |
[pagina 222]
| |
Fig. 60 Echteld. Hervormde Kerk
St. Jan de Doper zijn. Kok is echter van mening, dat dit juist andersom moet zijn, dat de H. Catharina de patrones van IJzendoorn geweest is en St. Jan de Doper die van Echteld. De Historia Episcoporum Ultr. spreekt dan ook alleen van vicariëen ad honorem S. Catharinae. Ga naar margenoot+ Het kerkgebouw is samengesteld uit een in 1835 verkort, éénbeukig, tufstenen schip met een daar aansluitend, met tufsteen bekleed bakstenen koor van twee traveën, dat met drie zijden gesloten wordt, en een bakstenen toren uit 1835, ter plaatse van het toen afgebroken westelijk schipgedeelte. In de xixde eeuw is tegen de noordzijde van het koor een weinig fraaie consistoriekamer aangebouwd.
Ga naar margenoot+ De toren bestaat uit vier, telkens iets inspringende, geledingen, door bakstenen waterlijsten van elkaar gescheiden (baksteen formaat 22 × 5, 10 lagen 60 cm). Aan de westzijde, boven een ingang, een hardstenen plaat waarop de eerste steen van dezen toren/is gelegd door f.h. repelius/predikant/toen kerkvoogden waren/ w.e.j. baron van balveren/g.j. van eldik/en/ g.j. beyer/1835. | |
[pagina 223]
| |
Aan alle zijden van de bovenste verdieping bevindt zich een rondboog met galmopeningen. Een ingesnoerde, lage, achtzijdige en met leien bedekte, houten spits, waarboven een leliekruis met haan, bekroont de toren.
Het muurwerk van het schip is aan de zuidzijde vrij goed bewaard en bestaat totGa naar margenoot+ plm. 2,40 m hoogte uit ongelijke stukken tufsteen, zwerfkeien, ijzeroersteen en andere breuksteen, met hier en daar scherven baksteen. Daarboven vrij regelmatig ankerverband van tufsteen. Aan de noordzijde is dit metselwerk alleen aan de meest oostelijke travee te zien; de overige zijn later met mergelblokken bemetseld, toen deze muur tevens van steunberen werd voorzien. Van de oorspronkelijke toestand geeft de tekening van Pronk een duidelijk beeld. De spitsbogige vensters zijn ontstaan door vergroting van de romaanse vensters,Ga naar margenoot+ waarvan de sluitingsaanzet nog te zien is in de koppen van de vensters aan de zuidzijde. Ongeveer onder het tweede venster aan de zuidzijde is een gedichte ingang, gevormd door moderne dagkanten en een roodzandstenen latei binnen een driepasvormige tufstenen omlijsting, die terwille van de latei uitgehakt is. Boven de driepas is een gedicht boogveld van een rondboog te zien, die tot de romaanse ingang behoord kan hebben.
Baksteen met tufstenen beklamping. Lijsten van rode en witte zandsteen; daklijst van tuf.Ga naar margenoot+
Tweemaal versneden beren hebben nog hun originele dekking van zadeldakjes, rustendGa naar margenoot+ op een omlopende lijst. In de, door het zadeldakje in de beer aan de noordoostzijde gevormde driehoek, is binnen een driepas in rode zandsteen, een hoofd met gestyleerde baard en gedekt door een puntvormig soort muts in archaïserende trant gebeiteld, pl. xciv, afb. 217. Hier een beeltenis van de H. Willibrord te zien (Buddingh, Wandelingen 1861, blz. 64 en 67), heeft geen historische grond. De noorder-traveewanden zijn blind. Lange spitsboog-vensters met smal hol geprofileerde dagkanten en ijzeren harnassen in de koorsluiting en aan de zuidzijde. Onder het leien dak met windvaantje, xviii?, loopt een diep hol geprofileerde daklijst.
Het schip wordt gedekt door een houten tongewelf op trekbalken, met op houtenGa naar margenoot+ consoles rustende balken, alles in 1897 vernieuwd. Na ontpleistering van de noordmuur in 1959 kwamen enige nissen te voorschijn, waaronder een gave rondbogige hagioscoop(?). De vloer van de twee koortraveeën ligt ongeveer 19 cm hoger dan het schip, en vanGa naar margenoot+ de koorsluiting weer 19 cm hoger dan de beide traveeën. Het koor wordt gedekt door een, eveneens vernieuwd, houten tongewelf met geprofileerde ribben op eveneens geprofileerde, korte muurstijlen die op imitatie-laat-Gotische kraagstenen van gips rusten. Een oppervlakkig bodemonderzoek, ter gelegenheid van inwendige verbouwing ten westen van deGa naar margenoot+ in 1959 uitgevoerd, bracht de fundering aan het licht van een muur, bestaande uit zeer grote brokken tufsteen (tot 45 × 30 × 13 cm) met vulwerk van veldkeien, die 7,53 m uit de tegenwoordige westgevel bleek door te lopen. Tegen de westelijke sluiting, doch niet in verband daarmede, was de fundering van een 6,50 m brede vierkante toren aanwezig, eveneens van vulwerk. Onder een vloer van plavuizen, 15 × 15, waarvan sommige bruin verglaasd waren, werd een met tufsteengruis en puin verharde vloer aangetroffen. Daar het metselwerk van de westmuur van de toren boven dit niveau zonder onderbreking doorliep, zal de toren geen westingang gehad hebben. Op de westelijke hoeken kwamen brede haakse uitmetselingen voor (vgl. lage steunberen van de toren in Dodewaard). | |
[pagina 224]
| |
Fig. 61 Echteld. Huis te Echteld. Situatie naar kadastraal minuutplan van 1832
Alleen aan de noordzijde van de toren is in de binnenzijde van de muur een brede uitsparing gevonden. De toren kan, op grond van de samenstelling der muren en in vergelijking met die van Dodewaard, in de xiide eeuw gedateerd worden en gelijktijdig ontstaan zijn met het regelmatige muurwerk van het schip boven 2,40 m. Het benedenste gedeelte heeft een ouder voorkomen, xide of zelfs xde eeuws. Het met tufsteen beklede koor met de diepe steunberen en rechte dagkanten komt ons xivde eeuws voor. Ga naar margenoot+ Bij herstelwerkzaamheden aan het interieur in 1959 kwamen op de noordelijke koorwand fragmenten van een voorstelling van het Laatste Oordeel te voorschijn: kleine figuren van zielen door duivels geplaagd in een wijd landschap, waar een Engel de zielen weegt, xvde-xvide eeuw, pl. xcv, afb. 221.
Ga naar margenoot+ In de kerk bevinden zich: In de koortravee, vlak vóór de preekstoel, hardstenen zerk, pl. xciv, afb. 218, 204 × 114 cm waarop het wapen Van Brienen. Hierboven: hier is begraven/de edeleGa naar margenoot+ welgebooren hendrick van/brienen vā de latmaer/in syn leven capeteȳ/is in dē heer gervst den/20 december anō 1663. Onder het wapen is een leeg gelaten ruimte. Links de kwartierwapens: Brienen van de Latmaer, Capel van der Woning, Herderwyck, Wees van den Pluymenborg, Essen van den Swanenborg, Wittenhorst, Mermoeden en Levendael. Rechts: Wael van Moesbergen, Rossom, Brakel, Riemsdyck, blank wapen, Stralen, blank wapen, Wijhe van Hernen. Hendrik van Brienen was ambtsjonker van Neder-Betuwe in 1653 en heemraad van 1649 tot 1653. Hij was in tweede echt gehuwd met Bernardina van Wees, doch het huwelijk schijnt niet bijster gelukkig geweest te zijn, want in de ordinans classis vergadering van 19 en 20 april 1659 te Tiel gehouden, werd besloten dat drie predikanten zich nomina classis naar Echteld zouden begeven en o.a. ‘de onlusten tusschen mijnh. Brienen en mevr. van Wees, so moeglick te slissen en weg te nehmen’ (Nav. 1876, blz. 419). | |
[pagina 225]
| |
In het midden van het hoge koor staat op een 32 cm hoge plint een tombe, hoog 39 cm,Ga naar margenoot+ waarop een zerk van 260 × 145 cm en 19 cm dik. pl. xciii, afb. 215. Op de zerk is gebeiteld een in wapenrusting liggend krijgsman, het hoofd rustend op een kussen waarop de woorden secret et loyal. In de linkerhand houdt hij de helm vast waaronder twee kruiselings over elkaar liggende handschoenen. De rechterarm houdt hij langs het lichaam gestrekt, de wijsvinger van de rechterhand wijst naar beneden. Aan het voeteneinde staan rechts een doodshoofd, links een vaas met tulpen. Boven het hoofd het alliantie-wapen Wijhe en Wijhe van Hernen. Geheel onderaan leest men hic ortvs alta stirpe rainoldvs iacet/mars ille quondā belgicvs dvm viveret/mvndvm reliquit et suo praesens deo/iam spectat et iā spernit hoc totv̄ nihil/obiit ano 1657 mens. aug. 30. aetat. 80. Ter weerszijden is de zerk door zestien kwartieren omgeven: Links Wijhe van Echteld, Haeften, Tengnagell, Broeckhuysen, Isendoorn, Immerseel, Lennep en Pol. Rechts: Wijhe van Hernen, Eygeren, Vygh, Vos van Schwarzenborck, Bueren, Pinsen van der Ley, Wees en Asperen Lagh. Deze Reinold van Wijhe, de tiende heer van Echteld, zoon van Otto van Wijhe en Christina van Wijhe van Hernen, was kornet van de compagnie van Prins Frederik Hendrik. In 1619 werd hij beleend en van 1628-1653 was hij beschreven in de Ridderschap van Nijmegen. Hij werd geboren in 1577 en overleed ongehuwd. Echter liet hij een bastaard-dochter na, die op 12 augustus 1657 huwde met Henricus van Laar, predikant te Eck en Wiel (Nav. 1876, blz. 570). De drempel van de toegang naar de consistoriekamer bestaat uit een fragment van eenGa naar margenoot+ grafzerk waarop nog te lezen staat: ... er 53 huisvrow van / iohan van wely/ ano 32 den 9 marty/sterft iohan van wely.
Van de lezenaar aan de preekstoel is de koperen arm versierd met een veermotief,Ga naar margenoot+ xviia. De eigenlijke lezenaar - een rad met spaken tussen takken met knoppen - hoort niet bij dezen arm, is uit een latere periode, bovendien niet van koper en van een veel mindere kwaliteit.
Twee bekers, xvii, die in de kosterwoning bewaard werden, zijn in de oorlog verlorenGa naar margenoot+ gegaan, toen een vliegtuig op de woning terecht kwam en het gehele huis verwoestte.
Diam. 115 cm. Opschrift: otto van wijhe, heer tot echtelt roelof van denGa naar margenoot+ berg, jan uulpen kerckmesteren in der tiit. jan fremy me fecit ao 1672. Onder Otto van Wijhe, in een ovale omlijsting, klein wapentje Van Wijhe. De klok schijnt ter plaatse gegoten te zijn. 2100 stenen werden uit Ravenswaay gehaald ‘tot de klockoven geemployeert’ (Gelre iii, 1900, blz. 170, Gelre xxx, blz. xxv). Deze Otto van Wijhe werd de 26e januari 1658 onmondig beleend met het Huis te Echteld.
HET HUIS TE ECHTELD OF WIJENBURG ligt in de kom van het dorp Echteld ten noorden van de kerk. Fig. 61, 62, pl. xcvi-xcix, afb. 224 t.e.m. 231. Gew. pentekening door C. Pronk, coll. arch. de Poll nr. 1290 en gravure hiernaar door H.S(pilman)Ga naar margenoot+ in Verheerlijkt Nederland. Het Huis is voorgesteld op het portret van Johanna van Wijhe, bruikleen Lakenhal Leiden, pl. xcviii, afb. 228. | |
[pagina 226]
| |
Fig. 62. Echteld. Huis te Echteld voor de restauratie
| |
[pagina 227]
| |
[pagina 228]
| |
Ga naar margenoot+ De geschiedenis van het Huis is tevens die van het dorp. Bijna vijfhonderd jaren waren de van Wijhe's heren van Echteld. Hun wapen, een gekroonde naar (herald.) rechts gewende éénstaartige leeuw van keel op een veld van zilver, voorzien van negen blokken van lazuur, is dan ook het gemeentewapen geworden. Er zijn aanwijzingen dat hier oorspronkelijk een hof gelegen zou hebben van de kerk van Oudmunster te Utrecht die er voogden over aanstelde. In 1178 werden Rudolfus ‘advocatus de Echelte’ (voogd) en Hubertus de Echelte genoemd onder de getuigen van bisschop Godfried van Rhenen bij de verdeling van de goederen van diens vader (Oork. St. Utr. i no. 499). Er moet hier al vroeg een huis hebben gestaan; in ieder geval wordt in 1271 een versterkt huis genoemd, dat door het huwelijk van een jonkvrouw van Echteld met Jordaen van Wijhe in laatstgenoemd geslacht kwam, waarvan de leden het bijna vijfhonderd jaar zouden bewonen (Navorscher 1876, blz. 527 en 567). Omstreeks 1482 werd het slot belegerd en ingenomen door uit 's-Hertogenbosch komende troepen, waarmede aartshertog Maximiliaan zich bediende om Gelderland te kunnen bedwingen (Nijhoff's Bijdragen vi. blz. 74). Ga naar margenoot+ Het Huis wordt aan drie zijden door een brede gracht omringd, die tot een eindweegs in de 19e eeuw ook aan de ingangszijde aanwezig was en het hoofdgebouw van het voorplein scheidde. Een tweede, thans veel smallere, gracht omgeeft een onregelmatig vierhoekig terrein waarvan het Huis met gracht en voorplein het noordoostelijke gedeelte uitmaakt. (Ter vereenvoudiging wordt in deze tekst voortaan de ingangszijde noord-zijde genoemd en de andere windrichtingen in betrekking daarop benaamd). Op het voorterrein ten noorden van het tegenwoordige Huis stonden in de xviiie en xixe eeuw twee bouwhuizen in noord-zuid richting waarvan alleen het oostelijke in grotendeels xviiie vroeg xixe eeuwse toestand behouden is gebleven. De oudste kadastrale kaart geeft een oprijlaan aan in het hart van de ingang van het Huis van ongeveer 500 m lengte terwijl deze thans na 50 m in westelijke richting afbuigt.
Ga naar margenoot+ Aan het begin van de oprijlaan staan op voetstukken, twee, naar elkaar toegewende leeuwen, ong. 1,10 m hoog (xvii?), ieder met een blank wapen in de klauwen. Afkomstig van het v.m. Huis te Wiel, te Eck-en-Wiel, dat in 1703 in het bezit van Otto | |
[pagina 229]
| |
van Wijhe kwam, die de beide leeuwen naar Echteld liet overbrengen. Aan het einde van deze laan, rechts bij de ingang van het kasteelplein, bevindt zich een inrijhek, waarvan de beide hekpalen kleine, geel geverfde zandstenen leeuwen dragen, de linkse met het wapen Van Balveren, de rechtse met dat van het geslacht van Wassenaer.
In zijn tegenwoordige vorm bestaat het Huis uit een deels uit de voorgevel uitspringendeGa naar margenoot+ ingangstoren, die voor het overige deel gevat is tussen twee noord-zuid lopende vleugels onder zadeldaken tegen trapgevels. De westelijke vleugel heeft een volledige verdieping; de verdieping van de oostelijke vleugel steekt reeds in de kap. Ingangstoren en beide vleugels omsluiten aan drie zijden een binnenplaats, waarvan de vierde zijde gevormd werd door een trappenhuis, dat tegen de achtervleugel is opgetrokken; deze laatste telt, evenals de westelijke vleugel twee volledige verdiepingen en is gedekt door een zadeldak tussen trapgevels. De binnenplaats is in de xviiie eeuw overdekt en bekroond door een lichtkoepel. Het muurwerk was bij de aanvang van de restauratie uitwendig meest dun gepleisterd. De vensters waren bij een xixe eeuwse wijziging, die door een gedateerde baksteen op 1835 kan gesteld worden, lager geplaatst, op de verdieping regelmatig verdeeld ten opzichte van die van de begane grond en van respectievelijk vier- en zesruitsverdeling voorzien, waarboven een spitsbogig bovenlicht met waaiermotief als hoekvulling. Onder de pleister kwamen echter geblokte bogen te voorschijn van de oorspronkelijke vensters, die op de verdieping onregelmatig ten opzichte van de benedenste geplaatst waren. Men heeft bij de restauratie de xvie eeuwse kruiskozijnen onder de bogen herplaatst, gedetailleerd naar gegevens die in de topgevels en aan de binnenplaats zijn bewaard gebleven. Alleen aan de oostelijke vleugel zijn thans de xixe eeuwse kozijnen behouden en is het interieur in xixe eeuwse stijl gemaakt. Op de begane grond werden de kozijnen in de zuidelijke en westelijke gevel van een xviiie eeuwse roedeverdeling voorzien passend bij het xviiie eeuwse interieur. Doordat de vensters de oorspronkelijke hoogte herkregen, konden ook de twee om de westelijke en noordelijke gevel lopende dubbele banden van mergelsteen, waartussen vogelneststenen staan, hersteld worden.
De verschillende afmetingen baksteen, die in het benedenste gedeelte van het gebouwGa naar margenoot+ voorkomen, zijn in het algemeen in twee groepen te verdelen t.w. die van de oudste delen die van 26,5-29 × 6,5-7 cm meet en op 10 lagen 79-80 cm. Een jonger materiaal is niet langer dan 27,5 en niet dikker dan 6 en neemt 74 cm voor 10 lagen. Aan de ingangstoren en de achtervleugel is de steen met dunnere voegen toegepast zodat respectievelijk de 27,5-30 cm lange steen die 6-6,5 cm dik is, slechts 72 cm vraagt voor 10 lagen. Aan de zuidelijke en westelijke vleugel vindt men tussen de vensters een zône aanzienlijk dunnere steen van 4,5 cm. Daarboven en aan de binnenplaats vindt men overal weer dikkere steen van 5,5-6 cm. De banden, vogelneststenen en platen op de treden van de trapgevels waren steeds van mergelsteen en zijn ook van die steensoort hersteld.
Doordat tijdens de restauratie meer aanwijzingen voor de bouwgeschiedenis aan hetGa naar margenoot+ licht gekomen zijn dan bij een in gebruik zijnd gebouw bestudeerd kunnen worden, wordt hier beschrijving en conclusie gelijktijdig verwerkt. | |
[pagina 230]
| |
Ga naar margenoot+ In de kelders, die thans allen door gewelven overkluisd zijn van uiteenlopend materiaal, is bij oppervlakkig grondonderzoek komen vast te staan, dat het middelste gedeelte van de zuidelijke vleugel ondieper gefundeerd is geweest dan de overige buitenmuur van het complex. Het ziet ernaar uit dat men hier met het oudste nog aanwezige deel van het Huis te maken heeft. Het bestaat uit een rechthoekige ruimte van 6,5 × 8 m buitenwerks, opgetrokken van baksteen van het grootst vermelde formaat. Het muurwerk is op de verdieping niet zwaarder dan 40-50 en was tot plm. 1,50 m beneden de tegenwoordige dakvoet inwendig te volgen. In de kelder zijn aan de oostzijde regelmatig in het midden van de wand twee zich naar binnen verbredende vensteropeningen nog aanwezig; de oudste schouw bleek zich tegen de westelijke wand op de toenmalige beganegrond (A) bevonden te hebben. In een latere fase is deze naar de zuidelijke wand verplaatst op een niveau dat correspondeert met de grote balkgaten van moer- en kinderbinten in de westelijke muur van de kelder (B); van de bijbehorende verdiepingsbalklaag zijn balkgaten (B1) aan het licht geweest in de westelijke en oostelijke wand. Waarschijnlijk is deze balklaag ontstaan in de tweede periode. Het gebouw moet oorspronkelijk gedekt zijn geweest door een zadeldak in west-oostrichting.
Ga naar margenoot+ In de volgende fase is het gebouw uitgebreid en aanzienlijk dieper gefundeerd; het muurwerk is in de kelders ruim een meter dik, op de woonlaag ongeveer 90 cm; de baksteen meet 27,5-28 × ongeveer 6 cm, 10 lagen ongeveer 72 cm. De oostelijke muur van het oudste gedeelte werd tot deze dikte verzwaard en voortgezet in noordelijke richting en sloot aan bij de tegenwoordige ingangstoren. In dit plan was, naar wij aannemen, tevens de schildmuur begrepen rond het gehele terrein met een weergang. Van de bogen daarvan zijn de funderingen van de pijlers bij onderzoek in de achterste kelder aangetroffen en wel twee tegen het oostelijk gedeelte van de zuidelijke muur. In het midden van de velden tussen deze pijlers vindt men resten of nog het gehele schietgat terug. Of de pijlers en daarmede de weergang ooit in uitvoering gekomen zijn is zeer de vraag, daar er geen verdere sporen van te vinden zijn en de ontgraven fundering dan wel zeer gaaf afgekapt en vertand is geweest. Pl. xciii, afb. 226b. Wij nemen dan ook aan dat spoedig nadat de schildmuur gebouwd is en een woonvleugel tussen oudste toren en toenmaals opgetrokken ingangstoren gebouwd was, het kasteel tevens is uitgebreid met een vleugel langs de zuidzijde van de binnenplaats, zodat een L-vormige plattegrond van het Huis ontstond. Een vensterfragment, dat tijdens de restauratie op vloerhoogte aan het licht kwam ten noorden van de gebeeldhouwde schouw in de achterzaal beganegronds is hoogstwaarschijnlijk een gedeelte van de opbouw van de achtervleugel in zijn oudste vorm. Het venster was slechts ong. 60 cm breed, in de dagkanten afgeschuind en gepleisterd (fig. 62, doorsnede C-D). Aan de voet van de zuidelijke muur van het oudste bouwblok komt een aanzet van een gewelf voor, waarvan de hoogte, indien tweebeukig overeen zou komen met de plaatsing van genoemd venster.
Ga naar margenoot+ De ingangstoren heeft aan de oostzijde een voor de helft in de muurdikte ingebouwde traptoren; de trap loopt naar beneden door tot in de kelder onder het noordoostelijke vertrek, waaruit o.i. te concluderen valt, dat de oostelijke vleugel in dezelfde periode is gebouwd als de traptoren. De gevel werd evenwel nog niet beëindigd door een geveltop, daar deze met een loodvoeg aansluit bij de traptoren. | |
[pagina 231]
| |
De kelder onder de toren is slechts bereikbaar door een luik in de vloer en is gedekt door een jonger tongewelf in noord-zuidrichting. Tegen de noordwand vindt men in het gewelf twee uithakkingen en een haak, die aanleiding geven te veronderstellen dat hier de klapbrug over de gracht in draaide. Op de beganegrond ziet men inwendig te weerszijden van de ingang twee houten kokers, waarin de kettingen van de brug gelopen hebben. Aan de buitenzijde is een rechthoekige uitsparing te zien geweest, ten behoeve van het opgeklapte brugdek. De ingang, die thans door een kozijn in xviiie eeuwse stijl omtimmerd is, is inwendig spitsbogig. In de westelijke wand van de toren is een schouw gemetseld, waarvan het kanaal kennelijk later is ingehakt; voordien was er een spaarboog. In de zuidoostelijke muur is in de muurdikte een uitholling te zien geweest (voor een spiltrap?). Ook op de verdieping vond men tegen de westelijke muur een latere schouw. In de vóór het gebouw uitstekende muurgedeelten staan aan beide zijden smalle vensters. Aan de binnenplaatszijde een venster met rechte dagkant. Op de tweede verdieping is tegen de westzijde een kleine schouw waar te nemen geweest, die wij voor oorspronkelijk houden; later zijn daarvoor grotere schouwen gebouwd. Terzijde een doorgang naar een latrine. De op een tandlijst overgekraagde omgang langs de toren werd bereikt door middel van twee in de muurdikte uitgespaarde trapjes; de toren wordt sedert de restauratie wederom bekroond door een ingesnoerde spits, zoals Pronk die in 1728 weergaf.
De kelder onder de zuidelijke vleugel, is herhaaldelijk gewijzigd. Een dwarsmuur terGa naar margenoot+ plaatse van de tweede ontworpen weergangspijler deelt de ruimte in twee gedeelten, een oostelijk ter breedte van het oudste bouwblok en een groter westelijke deel. De westelijke kelder is overkluisd door kruisgewelven op twee rechthoekige pijlers rustend van relatief jonge datum. In de oostelijke zijn twee oudere pijlers aanwezig aan de hoeken afgeschuind waartussen bogen zijn geslagen, welke evenals de erop rustende tongewelven slordig zijn gemetseld. De muren van dit gedeelte van de kelder zijn bemetseld. In deze laag komen de moeten voor van een balkenzoldering met een raveling onder de schouw tegen de oostelijke wand. Zo de bemetseling al ten behoeve van een overkluizing was aangebracht, moet deze aldus opnieuw niet zijn uitgevoerd. Van het opgaande werk heeft zich een gedeelte gehandhaafd in de oostelijke muur, achter de schouw; dit muurgedeelte is uitwendig van afwijkend materiaal ten opzichte van het muurwerk op gelijke hoogte aan de hoek en de zuidelijke wand. Ook de noordelijke kelder van de oostelijke vleugel is, naar het zich laat aanzien in deze periode bemetseld.
Wanneer men de duidelijke overgang in baksteenmateriaal in overweging neemt, dieGa naar margenoot+ zich uitstrekt over de gehele westelijke en zuidelijke muur en aanvangt juist ten zuiden van het laatste venster van de oostmuur, valt daaruit o.i. afte lezen dat in de nu volgende fase het gehele blok rond de binnenplaats werd volgebouwd ter hoogte van één verdieping. De moet van een kap tegen de westzijde van de ingangstoren geeft een aanwijzing omtrent de bekapping. Wellicht is deze vergroting van het Huis in verband te brengen met de brand en plundering kort voor 1492 en als herbouw nadien te beschouwen. Op de begane grond zal men aan de achterzijde twee vertrekken gehad hebben, een westelijke met drie vensters en een oostelijk met twee. Aan de korte zijde der vertrekken waren schouwen; die aan de oostzijde bleef behouden uit een oudere periode. | |
[pagina 232]
| |
Voor de schouw aan de westzijde is een ingenieus ingelegde vloer van op de kant geplaatste leien gevonden, een copie hiervan werd op de verdieping gemaakt, daar de oorspronkelijke opnieuw onder de vloer moest verdwijnen. Hoewel geen sporen van ingangen zijn gevonden, moeten de latrines langs de zuidmuur in deze periode reeds gemaakt zijn, daar de kokers in het muurwerk zijn uitgespaard, terwijl ze lager ingehakt zijn. Men moet dus aannemen dat tijdens het optrekken van deze woonlaag in de volgende bouwfase voorzien was. De uitvoering zou echter op zich laten wachten en volgde een nieuw architectonisch schema. De oostelijke vleugel zal in deze bouwfase onder één zadeldak zijn gebracht tussen trapgevels, waarvan de zuidelijke zich aftekent in het later verhoogde muurwerk en overeenkomt met de nog aanwezige noordelijke.
Ga naar margenoot+ Het muurwerk bestaat opnieuw uit een grotere steen en is op de voor het aspect van het Huis karakteristieke wijze versierd met mergelstenen banden en blokken boven de vensters. Ook boven de bestaande vensters van de begane grond bracht men deze aan; de materiaalscheiding loopt immers juist enige lagen beneden de bovendorpel van de vensters. Op de verdieping kwam één grote zaal gedekt door een plafond op balksleutels met midden xvie eeuws ornament. Aan de lange zijde werd de zaal verlicht door slechts vier vensters, op korte afstand van elkaar. Tegen elk der korte zijden staat een vuurplaats. Het zadeldak is gevat tussen trapgevels waarin kleine lichtopeningen. Eerst in deze bouwfase die in het gebouw zijn uiteindelijke vorm zou geven, zijn de kelders overkluisd, de vloeren verhoogd en is op de binnenplaats het trappenhuis gebouwd ten behoeve van de verdieping. Op de begane grond heeft het middelste vertrek aan de westzijde als keuken gediend. Aan de noordzijde bevond zich daarin een grote rookvang over de gehele breedte van het vertrek, waaronder een schouw met terzijde rookkasten. Naast de schouw in de muur nog een over en in de vloer een geglazuurde aspot. Ook op de verdieping was deze vleugel in twee vertrekken gedeeld.
Ga naar margenoot+ In de xviiie eeuw moet het huis inwendig belangrijke wijzigingen ondergaan hebben, daar de indeling niet meer voldeed aan de eisen van bewoonbaarheid die deze tijd stelde. De keuken werd naar de kelder verplaatst; een datum in de bakstenen vloer van de kelder onder de achterste vleugel vermeldt het jaar 1736 en de initialen W.B. (van Wijhe-van Brakel) Tegen de oostelijke muur is een schouw, tegen de zuidelijke de welput, die aanvankelijk hoger opging, van de kelder uit bruikbaar gemaakt. In de oostelijke helft waren kleine nissen uitgespaard in de oostelijke wand; ook in de tussenwand tussen de pijlers die thans verwijderd is, waren talrijke openingen (duivengaten?). Op de begane grond zijn de vertrekken in de xviiie eeuw betimmerd; in die tijd ook is de binnenplaats overdekt en van een lichtkoepel voorzien. Er werden toegangen van de vertrekken naar deze binnenplaats gemaakt, waarin xviiie eeuwse deuren staan. Ook de lichttoevoer tot het trappenhuis werd in xviiie eeuwse stijl gewijzigd. Onder de binnenplaats werd een regenwaterbassin gemetseld.
Ga naar margenoot+ Tegen de zuidelijke wand van de linkerachterkamer staat een rijk gebeeldhouwde schouw. De wangen rusten op twee vrij slecht gebeeldhouwde pilasters met kandelabermotief. Een voluut waarmede aan elke zijde twee elkaar toegewende kopjes verbonden zijn draagt de strek. De voluut en de kopjes zijn goed gebeeldhouwd en ver- | |
[pagina 233]
| |
tonen de stijl van het midden van de xvie eeuw. Ook de strek die ingedeeld is in twee compartimenten tussen pilasters vertoond in mooi gehakt werk xvie eeuws arabeskenornament, uitgaande van twee gevleugelde hermen die een vaas dragen. Op de pilasters in het midden een Madonna op de maansikkel in stralenkrans; op de beide pilasters terzijde putti met o.a. een fakkel, misschien als huwelijksgodjes te verklaren. Boven de compartimenten zijn tympaans gevuld met een schelpmotief waarvoor busten, die tamelijk ver uit het vlak steken, naar de in het midden van de xvie eeuw geliefde wijze. De rechterbuste stelde oorspronkelijk, naar oude foto's uitwijzen een vrouw voor, de linker een baardige man met een leeuwenhuid als hoofdbedekking en zou dan Hercules kunnen voorstellen als personificatie voor de hoofddeugd Fortitudo. In de andere drie tympaans, een aan de voorkant en een aan elke zijkant moeten dan symbolen voor de overige drie cardinale deugden gestaan hebben. Pl. xcix, afb. 229, 230, 231. De opschriften met namen der deugden, die op de bovenste lijst van de strek voorkomen hebben o.i. betrekking op losse beeldjes van niet zeer fraaie makelij die op voetstukken tussen de tympaans en op de toppen van de tympaans gestaan hebben; zowel beeldjes als opschriften moeten uit de xviiie eeuw dateren, toen ook op de benedenste lijst van de schouw de namen van de stamreeks der van Wijhe's aangebracht zijn t.w.
joha wilda w. 1751. christian . r. ob 1749. ottho w. ob.1732. reinoudt w. 1649 Op de lijst daarboven volgen de latere bezitters dit voorbeeld: w.v. wassenaer 1783 w.f.h.v.w.o.b. 1799 ah te e.v.w. ux wei v. balveren obt 1854. Onder de madonna staat een door vele afkortingen moeilijk te duiden spreuk: res faci nt t ex un om Op de rechterzijkant staat nog jor w 1300 ottho......; op een afgebroken gedeelte johan 1349 johan 1371 ot 1399 ot 1438 ior 1468 en kleiner de jaartallen 1520, 1568, 1616. Ter linkerzijde ...... obit 1565 en nosce te ipsum.
De schouwboezem rust op een lijst met groefversiering die achter de tympaans van de strek loopt. Het voorvlak van de boezem wordt aan de zijden bovenaan omgeven door een lijst versierd met Renaissance-ornament ter weerszijde van een twijg; op de schildjes het jaartal 1742. Het vlak van de boezem draagt cassetten-ornament waarop de, het gehele vlak vullende dekkleden en koorden van het vrij ervoor gehangen wapen van Wijhe met helmteken. Ook de zijden van de boezem dragen Renaissance-ornament, waarin een schild is verwerkt, dat het jaartal 1271 draagt. Tijdens de restauratie zijn de rechtstanden van de schouw uit het muurwerk losgemaakt; zij bleken aan de achterzijde het oorspronkelijk xvie eeuwse beeldhouwwerk in sterk beschadigde toestand te vertonen. Pl. xcviii, afb. 226a. Wij concluderen dus dat een xvie eeuwse schouw al of niet uit het Huis Echteld afkomstig in 1742 is herplaatst, waarbij de rechtstanden gekeerd zijn en opschriften en losse beeldjes zijn toegevoegd. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt ook dat de schouw aangepast is aan deze ruimte door verlaging. Het maakt sterk de indruk dat o.a. de voluten waar op de strek rust in de strek zijn ingelaten, terwijl deze er oorspronkelijk op rustten met een overstek. Tot kort voor de restauratie was dit vertrek bekleed met een behang van omstreeks 1840 in banen bedrukt met in elkaar grijpende gotische architecturen, afwisselend interieur en exterieur, in grijs op wit. | |
[pagina 234]
| |
Het Huis onderging in 1772 verdere verbeteringen die gememoreerd worden op een der stucreliefs boven de deuren van de waarschijnlijk gelijktijdig overdekte binnenplaats. In een Tudorboog zijn onder twee helmtekens weergegeven het wapen van Wassenaer in het midden en ermede door koorden verbonden twee vrouwelijke schilden t.w. links van Wijhe en rechts nogmaals van Wassenaer; tussen de schilden de jaartallen 1751 en 1758 duidend op de huwelijken van Willem van Wassenaer resp. met Johanna Wilda van Wijhe en met Anna van Wassenaer Starrenburg. Op de benedenste lijst staat Instaurata A: 1772. Het ander relief geeft op de benedenste lijst de data: 1541:M:1169 en de wapens Van Wijhe Van Haeften duidend op het huwelijk van Jasper van Wijhe met Walburg van Haeften in 1541. Tijdens de restauratie is een gebeeldhouwde kop gevonden als console onder een balkdrager die door een peerkraalprofiel is afgesloten.
Ga naar margenoot+ Het bouwhuis, waartegen aan de noordzijde een vierkante toren staat, vertoont aan die zijde oud metselwerk, waarin een lagere eindgevel zich aftekent; wellicht stond dus aanvankelijk de toren vrij naast het bouwhuis, zodat de ingang die zich in de noordgevel aftekent, een doorgang geweest kan zijn. Het muurwerk van de toren is vrij zwaar en kan nog xvie eeuws zijn. Ook de zuidgevel van het bouwhuis vertoont tot enkele meters boven het maaiveld oud muurwerk. Overigens kan het bouwhuis uit de xviiie eeuw dateren; uit die periode stammen nog ovale lichtopeningen en enkele vensters met roedenverdeling en de windraam; ramen en deuren zijn overigens later herhaaldelijk gewijzigd. | |
WoonhuizenGa naar margenoot+ Dorpstraat E. 18. Langwerpig huis, gedeeltelijk door een winkel ingenomen; draagt de muurankers 1739. In de gecementeerde muur, rechts van de winkeldeur, is een fragment van een zandstenen relief, 20 × 20 cm, ingemetseld, pl. xciv, afb. 219, voorstellend een bladornament en een baardige kop, waarvan de oren tot bladeren zijn uitgegroeid, midden xvi. Vermoedelijk een stuk van een wang van een schouw uit het Huis te Echteld. Hieronder, eveneens in de buitenmuur gemetseld, een zandsteen, waarin gegrift: de h.w. gebor/juffw. philippine/van wijhe, heeft/hier aan de i e/steen geleid/den 14 july/1739. Bij een herstelling van het huis, een jaar of vijftig geleden, is in de muur een steen gevonden, die aan de ene zijde het hierboven beschreven relief vertoonde, en aan de andere zijde het opschrift. De steen werd in Tiel in tweëen gezaagd.
Ga naar margenoot+ Dorpstraat E. 15 en 16. Twee aan elkaar gebouwde woningen dragen de jaarankers a.o 1774. Ga naar margenoot+ Boerenwoning op de weg naar Tiel, in de buurtschap Medel, heeft muurankers 1850.
Ga naar margenoot+ Latenstein. Boerenwoning geheel in het westen van de gemeente aan de overzijde van het kanaal. Ga naar margenoot+ Oorspronkelijk stond hier een kasteel, dat in 1494 aan het geslacht Van Bueren behoorde en in 1538 overging naar dat der Vijghen, in welk bezit het huis meer dan een eeuw bleef. Nadat het achtereenvolgens in verschillende handen was overgegaan, kwam het in 1830 door koop aan Rombout van Riemsdijk, aan wiens weduwe Latenstein in 1842 werd toebedeeld. Deze deed het huis over aan | |
[pagina 235]
| |
haar zuster, die het aan het protestantse weeshuis te Tiel overgaf. In 1761 wordt Latenstein nog beschreven als ‘een groote boerebebouwing, geleegen in een oude gracht en zijnde gebouwt op de ruïnen van een aldaar gestaen hebbend oud adelyk huys’. In de xixde eeuw is deze woning geheel gewijzigd en werden de grachten gedempt. Gelre xl, 1937, blz. 159. In een kleine boomgaard vóór het huis staat een zeszijdige, bakstenen tuinkoepel inGa naar margenoot+ vervallen toestand. Onderaan, rechts, aan één der zijden staat op een hardsteen: j. van ee/wed./r. van riemsdijk/den 14 april 1843.
HET HUIS MEDEL is gelegen in de gelijknamige buurtschap aan de weg van EchteldGa naar margenoot+ naar Tiel. Van der Aa vii, blz. 749; Nav. 1876, blz. 530. | |
IJzendoornTeg. Staat, iii, blz. 269; van der Aa vi, blz. 108-110; W. de Vries, Bijdragen tot de geschiedenisGa naar margenoot+ van het rechterlijk bestel in Gelderland iii, De Hooge heerlijkheid Yzendoorn, Gelre xlix, 1949, blz. 53-61. Exc. Rom. ii, blz. 171, nr. 284, blz. 118; In mei 1907 zijn op de Woerd opgravingenGa naar margenoot+ verricht door de Oudheidkamer te Tiel. Alle gevonden voorwerpen, hoofdzakelijk uit | |
[pagina 236]
| |
Fig. 63. IJzendoorn. Hervormde Kerk
| |
[pagina 237]
| |
de iide eeuw en blijkbaar afkomstig van een landhuis of een kleine nederzetting, zijn bij de verwoesting van de Tielse Oudheidkamer tijdens de oorlog, verloren gegaan (Gelre 1956, blz. xlix). Eerder hier gevonden zilveren en koperen Romeinse munten van Vespasianus, Constans i en Constantinus ii, vonden hun weg naar 's Rijks museum van Oudheden te Leiden.
DE HERVORMDE KERK ligt vrij aan het kerkhof onder aan de Waaldijk. De torenGa naar margenoot+ is eigendom van de burgerlijke gemeente, de kerk behoort aan die der Ned. Hervormden. Fig. 63, pl. c, afb. 232 en 234. Nav. 1877, blz. 275; Arch. A.U. xxvii, 1901, blz. 100; Gelre 1904, blz. 315; Reitsma en van VeenGa naar margenoot+ dl. iv, blz. 40; De Wapenheraut 1917, blz. 482; Gelre xxvi, 1923, blz. xix; Opgravingsnieuws, Bull. K.N.O.B. 1949, kol. 191, 192; Id. 1950, kol. 177; P. Glazema, Oudheidkundig onderzoek van M.E. kerken in de prov. Gelderland, Kon. Ned. Akad. van Wetensch. 1950, blz. 111; Kok, Patrocinia, blz. 106, 107. Het gebouw is samengesteld uit een éénbeukig bakstenen schip met een, door drieGa naar margenoot+ zijden gesloten, bakstenen koor en een bakstenen toren. Schip en koor hebben een houten overwelving.
Formaat stenen 24-25 × 5-5,5 cm, 10 lagen 62 cm.
De toren is in drie geledingen opgebouwd, waarvan de benedenste door een bakstenenGa naar margenoot+ waterlijst in tweeën wordt gedeeld. Aan de zuidzijde verrijst een uitgemetselde, rechthoekige traptoren met een bedekking van leien, tot halverwege de tweede geleding. De gevelwanden worden ingenomen door drie lange, ondiepe spitsboogspaarvelden met rechte dagkanten, waarvan die van de onderste geleding iets spitsere bogen hebben dan de bovenste. Aan de westzijde is een diepe nis met rechte dagkanten, waarin een, door een segmentboog gedekte, ingang. Het ‘bovenlicht’ is ook na de restauratie gedicht gebleven. In de bovenste geleding bezitten de middelste spaarvelden gekoppelde galmgaten. De toren wordt door een leien tentdak gedekt.
Het steenformaat van het schip bedraagt 24-25 × 5,5-6,5 cm, 10 lagen 72 cm. | |
[pagina 238]
| |
Ga naar margenoot+ Van de vier schiptraveeën is de oostelijke aanzienlijk breder dan de drie overige. Het muurwerk wordt door tweemaal versneden, tot de daklijst opgaande, steunberen geschoord, en heeft smalle vensters, waarvan de drie westelijke aan de noordzijde tot 1945 in vrij gave toestand gedicht waren; zij hebben eenvoudige afgeschuinde dagkanten. Aan de zuidzijde waren grote vensters ingehakt. Een ingang valt onder een dichtgemetseld venster in de derde travee noordzijde te bespeuren. Ga naar margenoot+ In de derde travee zuidzijde is een rechthoekige portaal uitgebouwd, waardoor twee steunberen kwamen te vervallen. De waterlijst is boven de brede, open en door een korfboog gedekte ingang met rechte hoeken omgetrokken. Het portaal is in het bezit van een bakstenen, ribloos kruisgewelf. In de binnenmuren twee, door keperbogen gedekte, nisjes. Het portaal heeft een met lei bekleed dak gekregen.
Ga naar margenoot+ Het steenformaat van het koor bedraagt 24,5-25,5 × 5-6,5, 10 lagen 71 cm. Blijkens het ontbreken van de steunberen op de daartoe geëigende plaatsen aan de noordzijde, moet hier van ouds de sacristie gestaan hebben, waarvan tot aan de oorlogsverwoesting de dakoplegging te zien was. De grondvesten zijn bij de restauratie en het bodemonderzoek bloot gelegd. Thans is hier een dienstvleugel opgetrokken. Van de, door eenmaal versneden beren ingesloten, spitsboogvensters met smal holprofiel zijn die aan noord-oost en zuid-oostzijde smaller dan die in de koorsluiting. Het koor bekwam bij de restauratie een leien dak, waarop het oude leliekruis weer een plaats kreeg.
Ga naar margenoot+ De toren heeft geen gewelven. De wanden van de beganegrond zijn gedetailleerd door aan de noordzijde twee, aan de zuidzijde, naast de traptoren, één bredere hoog aanvangende nis tot gelijke hoogte als de uitwendige siernissen. De traptoren is thans als oorspronkelijk slechts van de kerk uit toegankelijk.
Ga naar margenoot+ De spitsboog-vensters van het schip staan tot de volle hoogte opgaand, in segmentbogig gedekte nissen. Een nieuw, houten tongewelf dekt het schip en vervangt de vroegere vlakke zoldering, waarvan de moerbalken om de vier neerkwamen op de korte muurstijlen. Ga naar margenoot+ Bij de herstelwerken van het koor zijn in de noordmuur twee dichtgemetselde doorgangen aan het licht gekomen. De meest oostelijke die laag is gelegen, zal vermoedelijk de oudste toegang tot de sacristie zijn geweest, die buiten gebruik werd gesteld, toen de vloer verhoogd werd en een nieuwe toegang gemaakt diende te worden. Deze nieuwe, de westelijke, verbindt thans het koor met de consistoriekamer. Aan de zuidzijde vallen één en aan de noordzijde twee spaarnissen op. Bovendien is hier nog een grote door een flauwe boog gedekte nis, ter berging van het sacrament te zien. Ga naar margenoot+ Hoog in de koormuren, in de koorsluiting tussen de vensters en in de noordermuur, komen vijf groepen van drie, z.g. klank- of kogelpotten voor. Deze klankpotten van grijs gebakken aardewerk, met een geribbeld randprofiel, waren met de openingen in het muurwerk geplaatst en hadden tot doel de accoustiek te verbeteren (Duizend jaar bouwen i, blz. 321; Gelre vii, 1904, blz. 315). Het koor is gedekt door een houten tongewelf zonder trekbalken. Ga naar margenoot+ Opgravingen, in 1949 verricht, hebben aangetoond, dat aan het tegenwoordige gebouw geen andere kerk is voorafgegaan. De kerk van IJzendoorn zou dus eind xivde eeuw gebouwd moeten zijn. De verbinding tussen toren en schip wijst erop dat deze naar één plan gebouwd zijn. Het materiaal van schip en koor verschilt niet noemenswaard. De segmentbogig gedekte nissen in het schip kunnen | |
[pagina 239]
| |
ons inziens echter niet voor het eind van de xvde eeuw toegepast zijn. Zij zouden oorspronkelijk spitsbogig geweest kunnen zijn, en bij een wijziging van de overdekking van de kerk segmentbogig gesloten zijn. Er zijn in het muurwerk geen aanwijzingen gevonden van een verdwenen stenen overwelving, waaraan men bij deze wandgeleding zou denken. Een zo hoog gewelfd schip zou ook een hogere toren vereist hebben. Het koor vertoont een geheel andere behandeling en zal het oudste bouwdeel zijn. In het westelijke gedeelte van het schip is een laat-middeleeuwse klokkengieterij teGa naar margenoot+ voorschijn gekomen, gebouwd van baksteen. De restanten hiervan zijn naar het Openluchtmuseum te Arnhem overgebracht.
De kerk bezit: De zeszijdige kuip heeft toogpanelen met ebbenhout langs de randen, waarbovenGa naar margenoot+ een rand met ranken en verder getorste zuiltjes op de hoeken. De onderste lijst van de kuip is met knorren en acanthusbladeren versierd, xviib. De kuip vertoont veel overeenkomst met die van de preekstoel te Ingen. Koperen lezenaar; een rad met spaken tussen takken en knoppen, xviiid of xixa, opGa naar margenoot+ arm met veermotief, xviia.
Grote en eenvoudige eikenhouten bank, xviiia, waarvan de kap gesteund wordt doorGa naar margenoot+ twee, zich naar boven verjongende zuilen, pl. c, afb. 233. Op de kap het gekroonde alliantiewapen Van Wijhe van Echteld - Van Brakell, Het alliantiewapen is dat van Christiaan Reinold van Wijhe, heer van Echteld en IJzendoorn (1675-1749) en dat van zijn echtgenote, Henriëtte Philippine van Brakell, vrouw van Tedingsweerd (1693-1737), overleden op huize Kermestein te Lienden. 1. Stuk van een zerk waarop in gotische letters: hier leyt begravē die erentfest/en̄Ga naar margenoot+ frome hermā pieck ghebor...
2. Bij de herstelwerken werd bij de noorder-ingang gevonden een in tweeën gebroken zerk met gotische letters:.... begravē die eerbare en duechsame/joffrou barbara vā middachtē frouwe thō/ijsendore ghewesener echte huijsfrow ../ ... hermā pieck ao 1571 de 8 dach maij/... wer? zijele got... amen. Daaronder een driepas waarin een haan. Barbara van Middachten, geboren omstreeks 1520, trouwde tussen 1546-1551 met Herman Pieck, heer van IJzendoorn, overleden (volgens van Spaen) in 1561. Zij hertrouwde in 1568 met jonker Arndt de Cocq van Opijnen (W. Wijnaendts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het geslacht van Middachten, blz. 92; Jaarb. van het Centraal bureau voor Genealogie iv, blz. 71). 3. Stuk van een grote gebeeldhouwde zerk waarop slechts nog te lezen valt: ... is de/.... ed frh/..... ste hermā/pieck, heer te isendoren.
Links onder, het wapen Van Arnhem, rechts beneden Bock, rechts boven, Van Rijmsdyck.
Gevonden zijn bij de restauratie enkele kleine fragmenten van Baumbergersteen metGa naar margenoot+ nog vroeg xvide eeuwse ornament; stukken van een retabel of memoriesteen. De kerk moet in het bezit zijn geweest van muurschilderingen, waarvan enkele verspreide sporenGa naar margenoot+ aan het licht zijn gekomen, o.a. een gedeelte van een figuur vermoedelijk St. Christoffel. De frag- | |
[pagina 240]
| |
menten waren te onbelangrijk om geconserveerd te worden. In het portaal waren in 1886 nog resten van muurschilderingen te zien (Nav. 1886, blz. 93). Ga naar margenoot+ In het koor hangen twee koperen kronen, ieder met zes armen, xviii.
Ga naar margenoot+ Gladde beker op standring, 13,8 cm hoog, waarop gegraveerd is: voor: de: kerck: van: ijzendoorn. deese: beeker: weegt: 13 loot. 1765. Verminkt merk.
Ga naar margenoot+ Diam. 76,5 cm. Op de bovenrand: ter eeren goes ben ic ghegoten int iaer ons heeren mcccccxxvi Op het lijf een wapenschild 12 cm hoog; gepaald van drie palen met een hartschildje, waarop een éénkoppige adelaar. Aan weerszijden medaillons, links Maria met Kind in stralenkrans op halve maan, rechts Het Laatste Avondmaal. Uurwerk xviii. De klok is afkomstig van de in 1837 afgebroken Oosterkaaypoort te Edam en werd in 1856 met het uurwerk voor f 600, door de toenmalige gemeente IJzendoorn gekocht. De oude gebarsten klok werd voor f 1,06 per Nederlands pond aan de heren Raap & Zonen te Amsterdam verkocht. Bij het herstel van de toren in 1856 is de oude wijzerplaat aan de oostzijde gerepareerd en werd een nieuwe aan de westzijde aangebracht (blijkens stukken in het gemeente archief, welwillend ter beschikking gesteld). De klok werd door de Duitsers weggevoerd, maar kon na de oorlog worden opgespoord en teruggebracht. De oude gebarsten klok zal dezelfde geweest zijn die door Alexis Petit, ‘klockegietersbaas’ te Someren in 1754 is gegoten en op 8 januari 1755 in de toren werd opgehangen. (Gelre iii, 1900, blz. 165; Nav. xxvi, 17; Vrije Fries xvi, 219). | |
Ochtenvan der Aa viii, blz. 340-342; Nav. 1885, blz. 64-108. | |
[pagina 241]
| |
Exc. Rom. iii, blz. 118, Gelre 1946, blz. li. De vondsten worden deels, o.m. koperenGa naar margenoot+ munten uit i-iide eeuw van Constantinus i, bewaard in het Rijksmuseum van OudhedenGa naar margenoot+ te Leiden; die in Tiel waren, gingen met het Museum in 1945 te gronde.
DE Z.G. LINIEDIJK begint ten oosten van het dorp, en loopt naar het noorden doorGa naar margenoot+ tot aan De Spees bij Opheusden. In 1799 zijn hier in Ochten schanswerken opgericht (Nav. 1886, blz. 105). De z.g. Batterijen, een verhoging buitendijks (Waaldijk) in het verlengde van de Linie gelegen en bestemd voor het plaatsen van stukken geschut, zijn in de jaren 1938/1939 geslecht. Zie verder onder Kesteren.
DE VOORMALIGE HERVORMDE KERK is in de oorlog totaal verwoest; de bouwvallenGa naar margenoot+ zijn gesloopt. Slechts de klok en een monumentale grafzerk zijn gered. van der Aa viii, blz. 341; Nav. 1886, blz. 92; Arch. A.U. xlv, blz. 349; Reitsma en van Veen iv,Ga naar margenoot+ blz. 126, 127. Buiten tegen de oostmuur van de nieuwe kerk, ligt een hardstenen zerk, 240 × 130 cm.Ga naar margenoot+ In een vierkante cartouche: anno 1605 op den 20 dach des maents april is/gestorven den edelen erentfesten ioncker henrick vā beynhem/ten appelenborgh wiens siele die heere genaedich wyl wese. In een ronde omlijsting een wapen: gevierendeeld: i en iv van Beynhem, ii en iii van Meeckeren, geflankeerd door kwartierwapens: Beynhem, Bueren, Pufflick, Roedenborch en Hackfort, Rymsdyck, Vaeck en Weelye. Hendrik van Beynhem was gehuwd met Hillegonda van Meeckeren en overleed kinderloos. Diam. 134 cm. Aan de bovenrand staat: door dat vyer bin ick gevloten/peterGa naar margenoot+ van trier ende iohan van trier synen soon hebben my gegoten. | |
[pagina 242]
| |
Onder een fries van arabesken, springende paarden en herten, omvat door twee dunne parellijsten, staat: gevert gysbertsen ende henrick henricksen pels kerckmeysteren inden tyt anno domini 1643/ luyden klincken syn myn wercken/d(at ick roep het) volck ter kercken/ick luyd hardt dat is waer/maer gods woordt luydt machtig klaer iacobus peregrinus pastor in ochten. Jacobus Peregrinus was predikant te Wachtendonk en Kaldenkirchen in het Gulikse. In 1639 kwam hij in Ochten, waar hij in 1672 overleed. Ga naar margenoot+ Boerderij in T-vorm heeft de jaarankers 1773.
Ga naar margenoot+ Boerenwoning met rieten dak, onder aan de Waaldijk gelegen, draagt de muurankers 1784.
Ga naar margenoot+ Boerenwoning, langstype met opkamer links, xviib-xviii; vrijstaand bakhuis. Beide gepleisterd, pl. cii, afb. 238.
Ga naar margenoot+ Woning onder rietgedekt dwars schilddak, xviii, pl. cii, afb. 237 |
|