De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
BuurmalsenGa naar margenoot+ v.d. Aa ii, blz. 847, 848; Jac. Anspach, De voormalige heerschap Malsen en het geslacht van Malsen, Leerdam, 1894. Ga naar margenoot+ DE HERV. KERK ligt vrij in het oude kerkhof op een verhoogd terrein aan de Rijksstraatweg, die hier over de noorder Lingedijk loopt. Kerk en toren zijn eigendom der kerkelijke gemeente, de laatste sinds 1823. Fig. 41 en 42, pl. liii, afb. 115, pl. liv, afb. 117 en 119. Ga naar margenoot+ Pentekening in kleuren van J. de Beyer 1750, Arch. de Poll, cat. nr. 1691; Id. N. Wicart, ib. nr. 1690; id. ongekleurd, J. Stellingwerf 1656 en ongedateerd, ib. nr. 1692 en 1693, pl. lv, afb. 120. Ga naar margenoot+ Een bakstenen schip met twee zijbeuken; een bakstenen koor met driezijdige sluiting met een aan de noordzijde, in het verlengde van de noorder-beuk gebouwde sacristie, | |
[pagina 133]
| |
Fig. 41. Buurmalsen. Hervormde kerk
| |
[pagina 134]
| |
Fig. 42. Buurmalsen. Hervormde kerk. Dwarsdoorsneden en detail koorvenster A, verg. fig. 41
en een, gedeeltelijk met tufsteen beklede, bakstenen toren vormen het kerkgebouw. Koor en sacristie hebben een stenen gewelf.
Ga naar margenoot+ Formaat bakstenen: 25-26 × 5,5-6 cm 10 lagen 76 cm. Van de drie geledingen waaruit de toren bestaat, zijn de onderste twee met tufsteen ommanteld. In de onderste geleding komt onderaan hier en daar ook baksteen voor, en verder is in de bovenste strook van deze geleding de tufsteen vervangen door twaalf lagen baksteen. De bovenste geleding is vrijwel geheel met baksteen opgemetseld. De bovenste lagen zijn van een andere, moderne steensoort. Slechts zijn enkele onderste lagen, alsmede de hoekstenen, van tufsteen. Ga naar margenoot+ Van de drie, weinig versnijdende geledingen, is de benedenste heel vlak. De tweede geleding heeft aan elke zijde twee ondiepe, gedrukt spitsbogige nissen, terwijl de derde aan elke zijde geopend is door twee spitsbogige galmgaten in de as van de nissen van de tweede geleding, en met een dubbel hol geprofileerd. Aan de noordzijde is tegen de muur van het schip een vierkante traptoren half uitgemetseld, thans van buiten af toegankelijk, doch oorspronkelijk van de kerk uit te bereiken geweest. Aan de westzijde is de toegang in een eenvoudige afgeschuinde spitsboognis gevat; onder een segmentbogige ontlastingsboog is de eigenlijke toegang, gedekt door een rood zandstenen latei op geprofileerde consoles. Sedert 1910 vervangt een ingezwenkte, achtzijdige met leien beklede spits een lagere vierzijdige. | |
[pagina 135]
| |
Boven triomfboog en oostwand noorder-zijbeuk, formaat stenen: 29,5-31 × 6-7 cm,Ga naar margenoot+ 10 lagen 83 cm. Zuider-beuk: 28-31,5 × 5-6,5 cm. in willekeurig verband. In de zuid-westelijke hoek, tussen toren en schip, is te zien, dat tegen een tufstenenGa naar margenoot+ schip zowel de toren als de zijbeuken zijn opgetrokken. Steunberen ontbreken. Zoals boven reeds vermeld is, kregen alle vensters in 1824 hun gotiserende vormen. In iedere oostelijke sluitwand van de zijbeuken een origineel klein spitsboogvenster,Ga naar margenoot+ waarvan dat in de noorder-beuk gedicht is ter wille van de sacristie. Formaat stenen 28-29 × 5,5-6 cm. De koormuren zijn evenals de zes, tweemaal versneden beren, met tufsteen doorregen,Ga naar margenoot+ nl. vier lagen baksteen en drie lagen tufsteen. Van de twee gedichte vensters aan de noord- en noordoost-zijde, is dat aan de noordoostzijde nog in het bezit van de oorspronkelijke tufstenen visblaas tracering. De rechthoekige sacristie is tegen de noordzijde van het koor aangebouwd. De muren zijn op gelijke wijze als bij het koor met tufsteen doorregen. In de oostmuur een gedicht klein venster met segmentboog. Een pannendak dekt de sacristie; het koor wordt door een met lei bekleed dak gedekt, waarvan de nok op gelijke hoogte ligt met die van het schip.
De begane grond van de toren is overkluisd door een kruisribgewelf op consoles metGa naar margenoot+ maskers. De wanden zijn gedetailleerd door telkens één hoogopgaande diepe nis; in de westelijke is de ingang gevat. Schip en zijbeuken worden gescheiden door ongeprofileerde, brede spitsbogen, dieGa naar margenoot+ rusten op zware, rechthoekige bakstenen pijlers met afgeschuinde hoeken en met smalle lijsten aan de zijde van de bogen. Boven het plafond is te zien dat de oostelijke hoeken van het schip uit tufsteen bestaan. De triomfboog is daar tussen gebouwd ten behoeve van een niet meer bestaand koor; het profiel is in 1824 aangebracht. De topgevel tussen koor en schip, waarin zich boven de lage top van een vroeger koor een rond venster bevindt, is ontstaan bij het optrekken van het tegenwoordige schip. Een wit geschilderde, vlakke houten zoldering dekt het middenschip. De beide zijbeuken hebben een gelijke bedekking; de kap is xixe eeuws. In de triomfboog is het orgel opgesteld. De architectuur van het koor maakt een meer verzorgde indruk dan die van het schip.Ga naar margenoot+ De met peerkraal geprofileerde ribben van het kruisribgewelf komen neer op gebeeldhouwde kraagstenen met figurale voorstellingen, die wegens een dikke kalklaag moeilijk te indentificeren zijn. De kap van het koor is nog oorspronkelijk. Aan de noord-oostzijde is een natuurstenen tracering met driepassen en visblaas bewaard in een gedicht venster. Onder de stenen afzaten van de vensters aan zuid- en oostzijde, brede spaarnissen. In de doorgang naar de sacristie een eiken deurtje met Gotische details. De voormalige sacristie heeft een stergewelf, waarvan de ribben op kleine consoles rusten. Aan een tufstenen zaalkerkje heeft men, blijkens de resten van een triomfboog, een koor gebouwd,Ga naar margenoot+ dat later vervangen werd. Vervolgens werd dit kerkje met twee zijbeuken vergroot. Tegen dit kerkgebouw is xva de huidige toren opgericht, die bij gelegenheid, dat hij in 1910 een nieuwe spits kreeg, enige lagen verhoogd werd. Het schip moet dus vóór xva ontstaan zijn, is echter in de jaren 1824-1826 grondig gewijzigd. De speklagen van het tegenwoordige koor en de voormalige sacristie dateren deze bouwdelen op xvd of xvia. De kerk bezit enkele vermoedelijke altaarstenen en één sarcofaagdeksel.Ga naar margenoot+ Als dorpel ligt vóór de toreningang een gebroken rode zandsteen. Wijdingskruisjes | |
[pagina 136]
| |
ontbreken, mogelijk een omgekeerde altaarsteen. In het koor ligt een dergelijke steen 162 × 69 cm. Een derde wordt onder de preekstoel aangetroffen, 65 × 76 cm. nog in het bezit van de vijf consecratiekruisjes, en eindelijk is nog een rode zandsteen te vinden vóór het hekje aan de noordzijde van het kerkhof. Ga naar margenoot+ In het koor ligt een sarcophaagdeksel 132 × 63 cm. De steen loopt iets taps toe en heeft in vlak relief een primitieve versiering van geometrische ornamenten. Het deksel, heeft later als altaarsteen dienst gedaan (J. Belonje, Steenen Charters, Heemschutserie 8, 1948, blz. 28, 29). pl. lii, afb. 113. Dit lijnenspel van cirkels, vierkanten en andere figuren, die schijnbaar in geen enkel verband met elkaar staan, heeft indertijd aan een predikant de opmerking ontlokt, dat men hier met de plattegrond van een kasteel te doen zou hebben. (Nw. Kerkel. Handb., 1900, blz. 45).
Ga naar margenoot+ Koperen kaarsenkroon met tien grote en tien kleine armen, xvii. Ga naar margenoot+ Groot damast tafellaken, waarop tweemaal de voorstelling van het Laatste Avondmaal is afgebeeld. Volgens algemeen voorkomen, xixa.
Ga naar margenoot+ Doorsnede 133,5 cm. Tussen een Gotische randversiering staat salvator. is. myn. naem. myn. gheluut. is. voer. godt. bequaem. den. levenden. roep. ic. den. doeden. over. lve. ic. haghel. ende. donder. verstoer. ic. henricus. de borch. me. fecit. anno mcccccxxiii + Op het lichaam van de klok aan beide kanten een voorstelling van de H. Maagd. (Vrije Fries xvi, 196). Een stuk uit de onderrand ontbreekt. Ga naar margenoot+ Lang geleden zijn in het koor resten van muurschilderingen waargenomen, doch weer overgewit (Hoogewerff 1, blz. 243).
Ga naar margenoot+ HET TOLHUIS, Rijksstraatweg 53, is een rechthoekig ondiep woonhuis met lage verdieping en gedekt door een lang zadeldak op rondomgaande kroonlijst, pl. lvii, afb. 126, Aan de hoeken natuurstenen bloklijsten; tussen beganegrond en verdieping omgaande lijst, eenvoudige deurbekroning. Niettegenstaande ondeskundige reparaties een goed staal van smaakvolle landelijke bouwkunst uit omstreeks 1840. Huis B 110, gepleisterd huis draagt muurankers 1774. | |
TrichtGa naar margenoot+ Teg. Staat iii, blz. 243; v.d. Aa xi, blz. 314. Ga naar margenoot+ DE HERV. KERK van ouds aan St. Pieter gewijd, is in het oude kerkhof gelegen, midden in het dorp. De toren behoort aan de burgerlijke, de kerk aan de Ned. Herv. gemeente. Fig. 43, pl. liii, afb. 114 en 116, pl. liv, afb. 118. Ga naar margenoot+ S. Muller, Catalogus van het archief van het kapittel van St. Pieter, 1886, nr. 363 t/m 368, 372; Gelre x, 1907, blz. xxvii; De Bouwwereld, 24 febr. 1912, blz. 89; Gelre xxiv, 1921, xxiv; Heeringa, Rekeningen Bisdom Utrecht, ii, blz. 194; Gelre xlvii, 1944, blz. xii en 64; Duizend jaar bouwen i, blz. 305. Zie ook Ned. Herv. kerk Buurmalsen. | |
[pagina 137]
| |
Fig. 43. Tricht. Hervormde kerk
| |
[pagina 138]
| |
vicarie wordt reeds in 1345 gesticht op een altaar aan de H. Maagd gewijd (Heeringa, ook Arch. Nass. Dom. ii, i, blz. 49 nr. 185). Verder bevond zich hier nog een altaar van het H. Kruis (Gelre, 1944, blz. 65. Arch. A.U. lxix, blz. 95). Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een vijf traveëen lang driebeukig schip met houten tongewelf zonder steunberen, met aan de oostzijde een in steen overwelfd, driezijdig gesloten koor; aan de westzijde een bakstenen toren, waartegen een overwelfde doopkapel in het verlengde van de zuider-beuk is opgetrokken. In de zuidoost-hoek van zijbeuk en koor een eveneens overwelfde sacristie.
Ga naar margenoot+ Formaat baksteen: eerste geleding, staand verband, 28 × 6 cm en 30,5 × 7 cm. Tweede geleding 26 × 5,5 cm. Bovenste stuk tweede geleding en derde geleding 20,5 × 5 cm, 10 lagen 60 cm. Bij de restauratie van 1910 is het bovenste gedeelte van laatstgenoemde geleding verhoogd met gebruikmaking van stenen, die niet in overeenstemming zijn met de oude, wat een hinderlijk effect geeft.
uitwendig De toren is opgebouwd uit drie, telkens iets inspringende geledingen, waarvan de bovenste, ten opzichte van de beide andere, opvallend hoger is. De benedenste geleding is onversierd, de tweede en derde hebben aan elke zijde drie, ondiepe blindnissen, die in de tweede geleding rechte dagkanten hebben, in de derde, daarentegen, een flauwe afschuining. De gekoppelde galmgaten in de middelste nis van de derde geleding zijn aangebracht binnen een tweede afgeschuind profiel. De, in het midden van de zuider-torenmuur half ingebouwde, achtzijdige traptoren met bakstenen bedekking vindt zijn beëindiging halverwege de tweede geleding. De ingang aan de westzijde, evenals het daar boven liggende venster, zijn in 1943 vernieuwd. Korte, flink ingesnoerde achtzijdige met leien bedekte spits.
Ga naar margenoot+ Formaat bakstenen: 30 × 6,5 cm. Ingangen aan beide zijden in de middelste travee. Die aan de zuidzijde, onder een korfboog, is bij de restauratie in zicht gebracht door het verwijderen van een portaal. Alle raamstijlen zijn modern, hebben een eenvoudige gaffeltracering, behalve dat van het venster in de zuidwand van de doopkapel, dat tweedelig is en een tracering (gelijk aan het noordoostelijke venster van het koor in Buurmalsen) van drie passen een visblaas heeft. In de westwand van de noorder-beuk, een grote gedichte spitsboog, | |
[pagina 139]
| |
lopend tot het maaiveld. Een groot, met lei bekleed zadeldak, waarvan de nok reikt tot halverwege de bovenste torengeleding, overdekt het schip en zijbeuken. Formaat baksteen: 27 × 6,5 cm 10 lagen 81 cm. De koormuren worden geschoordGa naar margenoot+ door diepe, tweemaal versneden steunberen die tot de dakvoet reiken. De vrij lange, tweedelige spitsboogvensters hebben de laatste herstelwerken weer hun oorspronkelijke lengte gekregen. Traceringen met visblaas-ornament waren nog over in de vensters aan de noordzijde, aan de zuidzijde zijn zij bijgemaakt. Het venster in de oostmuur is belangrijk korter en breder dan de beide andere, ter wille van een aan de buitenzijde van de oostmuur uitgespaarde, en door een korfboog gedekte nis (H. Graf?), die door de rechthoekig omgevoerde waterlijst wordt omraamd. Het koor heeft een nieuw, met leien gedekt dak, even hoog als dat van het schip. Tegen de eerste koortravee zuidzijde, en uitstekende buiten de rooilijn van het schip,Ga naar margenoot+ is de voormalig sacristie gebouwd. De ingebouwde trap doet veronderstellen, dat het gebouwtje vroeger twee verdiepingen heeft gehad. Bij de laatste herstelwerken kreeg het aan de zuidzijde een kruisvenster. Een deur aan de oostzijde verleent toegang tot de binnenruimte. Een uitloper van het koordak dekt deze aanbouw.
De benedenverdieping van de toren is in het bezit van een kruisribgewelf, waarvanGa naar margenoot+ de ribben rusten op kraagstenen, waarin koppen zijn gehakt. In het gewelf een sluitsteen, waarin de kop van een baardige man is gebeiteld.
Bakstenen zuilen, op achtzijdige bakstenen basementen en met achthoekige dekplaten,Ga naar margenoot+ delen het schip in vijf traveëen. Het middenschip wordt door een houten tongewelf gedekt, dat evenals in Beusichem, een evenwijdig aan de nokrib lopende tussenrib heeft; de sleutelstukken van de trekbalken hebben een peerkraal-profiel. De zijbeuken hebben halve houten tongewelven en de doopkapel een stenen kruisribgewelf met bakstenen ribben. Rode plavuizen bedekken de vloer, die bij de restauratie met 35 cm is verlaagd. Een bij de recente herstelwerken aangebrachte beglaasde wand boven een lambrizering scheidt de ruimten van schip en koor. In de noord- en zuidwand, bij de ingangen, komen wijwaternisjes voor. Het koor wordt door een zesdelig kruisgewelf overkluisd, waarvan de ribben bestaanGa naar margenoot+ uit afwisselend stukken baksteen en zandsteen, en op de kraagstenen rusten met laat-Gotisch vegetabiel ornament. De kap is in 1922 vernieuwd. Deze ruimte, thans dienst doend als consistoriekamer, heeft een ribloos kruisgewelf.Ga naar margenoot+ In de hoek, tussen schip en koor, is een ingebouwde gemetselde trap, die vroeger vermoedelijk naar een thans niet meer bestaande bovenverdieping leidde. De thans bestaande toren zal gebouwd zijn, nadat de kapel in 1389 tot parochiekerk werd verheven.Ga naar margenoot+ Waar de Trichtenaren zelf verklaarden in dat jaar niet over de nodige fondsen te beschikken, zal de toren enkele jaren later, dus omstreeks 1400 tegen de oude kapel, die of vergroot, of door een nieuw kerkje vervangen werd, zijn opgericht. In de boven vermelde, ongedateerde brief aan Graaf Floris wordt gesproken van de ‘de nieuwe kerk met koor’. Floris werd in 1521 Graaf van Buren en overleed in 1539, zodat we het ontstaan van de tegenwoordige kerk (schip) met koor op plm. 1525-1538 moeten stellen. Het hangt er maar van af, hoe dit ‘nieuwe’ geinterpreteerd moet worden: een verbouwing of herstelling van de kort na 1389 gebouwde kerk, of werkelijk een geheel nieuw gebouw? De tracering van het noord-oost-venster in het koor en de overwelving van deze ruimte, die heel goed in de periode xvib-ontstaan kunnen zijn, maken een bouw van het koor in dat tijdperk aannemelijk. Gezien de aanzet van de sacristie, die gelijk met het koor is opgericht, tegen de oostmuur van het schip, is het schip wat ouder dan het koor. Het ontbreken van een bouwnaad in de zuidgevel duidt op gelijktijdigheid van bouw van zuiderbeuk en doopkapel. De gedichte boog in de westmuur van de noorderbeuk doet vermoeden dat men ook hier de beuk heeft willen doortrekken. | |
[pagina 140]
| |
Tot de kerk behoren:
Ga naar margenoot+ Op het kerkhof achter het koor, ligt een rode zandsteen 1,83 × 0,65 cm, waarop in een hoek één consecratiekruisje voorkomt. De steen schijnt later als grafsteen dienst te hebben gedaan. Midden op de steen komen de letters C.H.R. voor. Vroeger zou hij vóór de zuidelijken ingang gelegen hebben (J. Belonje, Steenen Charters, 1948, blz. 24).
Ga naar margenoot+ De kansel is opgesteld tegen het houten schot, tussen schip en koor, pl. lv, afb. 121. Hij staat op een, uit de doopkapel afkomstige hardstenen doopvont, xvi, dat op een voetstuk rust, waarvan de onderscheiden delen niet bij elkaar behoren. Op de hoeken van de achtzijdige kuip, evenals tegen het ruggeschot, getorstte zuiltjes. Op het middenpaneel van de kuip, in een cartouche, het bijna geheel afgeschaafde gecombineerde wapen (de) Gruyter-van Els, zijnde de wapens van Arnold (de) Gruyter en Margarita van Els. Zij huwden in 1634 en bewoonden Crayestein. Preekstoel en klankbord xviib, trap xix. Ga naar margenoot+ Vóór de preekstoel een eikenhouten doophek met spijltjes, xvii. Ga naar margenoot+ De doopbanken hebben panelen met toogversiering, xvii. Enkele panelen zijn later bijgemaakt.
Ga naar margenoot+ Aan de kansel een koperen lezenaar met blad- en kraakbeen-ornament versierd. Op de lezenaar is gegraveerd: G.E. Goedam 1711. Ga naar margenoot+ Een koperen zandloperhouder op arm met houten zandloper, bevindt zich tevens aan de preekstoel. Ga naar margenoot+ Aan de voet van de preekstoel is bevestigd een koperen doopbekkenhouder.
Ga naar margenoot+ Twee overhuifde herenbanken. De aan de noordzijde opgestelde bank heeft drie toogpanelen in het ruggeschot, terwijl de overhuiving wordt gesteund door twee zuiltjes, onderaan gecanneleerd en met Toskaanse kapitélen. De voorbank heeft een schot met balusters, pl. lv, afb. 122. De aan de zuidzijde opgestelde herenbank heeft twee gladde zuiltjes en geprofileerde ruiten in de panelen van de achterwand, xvii. Eén dezer banken, de bank van Crayestein bezat het alliantiewapen (de) Gruyter - van Tuyll van Bulckestein. Bij het herstel van de kerk zijn deze wapens verwijderd.
Op het kerkhof:
Ga naar margenoot+ Gebroken zerk, 70 × 40 cm. Onder een zandloper: de erfgenamen van herman cornelisz drost 1709. In stukken gebroken zerk, waarop: anna veldhuys jonged. van alkmaar sterf den 7 juny n.s.ao 1688, staa leeser, leer uyt mijn/u leven te mistrouwen/mijn uytoereyckte hoop/mijn jeugd mijn levenslust/trock mijn van alkmaar hier/om 't alles te beschouwen/doch 'k stierf van dat ik quam/en lech alhier in rust (De Wapenheraut, 1918, blz. 343).
Ga naar margenoot+ Aan de westwand van de doopkapel heeft men jaren geleden een grote muurschildering blootgelegd, de Doop van Christus voorstellend, pl. lvi, afb. 124. In het midden van het tafereel staat Christus frontaal gezien. Links van Hem is nog het bovenlichaam van St. Jan te bespeuren en een stuk van diens rode kleed. Aan de andere zijde staat de grote figuur van een engel in blauwe mantel met gouden rand, vasthoudend het | |
[pagina 141]
| |
kleed van de Zaligmaker. De kleuren zijn vervaagd de omtreklijnen nog zichtbaar. Hoogewerff (i, blz. 243 noot 1, deel ii, blz. 567), dateert deze schildering op xvib.
Een koperen kaarsenkroon met zes grote en zes kleine armen. Een dito waaraan drieGa naar margenoot+ schildjes. Op de bol een wapen: drie bijenkorven, en: cornelis van rijnberck. Aan de andere zijde: cornelis van rijnberck de eerste in 't/geregt en litmaat/deser kerk begeerd/om na zijn dood aan/hem te doen gedenken/met geld tot dit ciraat/aan deese kerk te/schenken anno 1788. Twee koperen kaarsenarmen.Ga naar margenoot+
Tegen de oostwand van de noord-beuk hangt een vurenhouten paneel, waarop geschilderdGa naar margenoot+ de twee tafelen met de tekst der Tien Geboden. Hier boven komt het bovenlichaam uit van Mozes in tabbard en het hoofd met een baret gedekt, in de rechterhand een staf vasthoudend, xvii. Diam. 127 cm. Opschrift in Gotische minuskels: sum. baptisata. peterus. patrono.Ga naar margenoot+ vocata. anno. dni. mcccclx. johs. et wilhelmus. hoerken, frs. mr. fecerunt. Vóór het woord ‘sum’, een schildje met een naar heraldisch rechts gewende leeuw.
Zilveren avondmaalbeker, 16,5 cm hoog, 11 cm middellijn, pl. clxiii, afb. 399,Ga naar margenoot+ waarop twee wapens zijn gegraveerd: 1. een keper beladen met drie schelpen, 2. een veld met drie appels. Boven, in een gegraveerde band met gesp.: ter eeren end gebruick/vant nachtmael christi werck/vereerden wij dees twe/aen dese trichse kerck. Rondom het eerstgenoemde wapen: den wel ed gebooren ior hvibert van levven heer in vvilkoop ende reigersvoort, en om het tweede: die wel ed. geboore vrowe gisberta van levven geboren van buchel echteluiden. Tussen de wapens anno 1652. Op de voet is het gecombineerde wapen ingekrast. Merken: Dordrecht, jaarletter A. Op de tweede beker, geheel gelijk aan bovenstaande wat afmetingen en rand betreft, is op die rand gegraveerd: dezen beker is gegeven van de diakony armen te tricht tot het gebruyk des h. avondmaels. 1747. Merken: Rotterdam, jaarletter N, meesterteken R. Sondagh.
HET HUIS CRAYESTEIN ligt iets ten noord-westen van de dorpskom en aan de westzijde van de spoorlijn. Tekening van A. de Haen 1728 naar Pronk, pl. lvi, afb. 123, en gewassen tekening van Paul vanGa naar margenoot+ Liender, beide in het gem. Museum te Arnhem. Gravure van A. Radigues naar J. de Beyer; J.B. de G. naar de Beyer? verz. Monumentenzorg, den Haag; J. de Beyer, Huis Crayestein coll. Bodel, Univ. Bibl. Leiden. | |
[pagina 142]
| |
Ga naar margenoot+ Het enige overgebleven gebouw is het op een dam gelegen poortgebouw, pl. lvii, afb. 125, ‘de poort of duyffhuys en vlugt van duyven daar op’, zoals het in de koopakte van 1737 voorkomt. Het bestaat uit een vierkant bakstenen gebouwtje op gewelf over de gracht en heeft een balkenzolder boven de doorrit en een pannen zadeldak. Tot voor kort waren boven de ingang de in steen gebeeldhouwde wapens (de) Gruyter en van Zuylen van Nievelt te zien, nl. de wapens van Edmond (de) Gruyter en zijn eerste vrouw Judith van Zuylen van Nievelt. Onlangs is de poort gerepareerd, bij welke gelegenheid de wapens verdwenen zijn en de top verlaagd en vernieuwd is.
REYGERSFOORT tegenwoordig een boerderij, is te vinden aan het einde van de Meersteeg. Ga naar margenoot+ J. Belonje, Het Huis Reygersfoort bij Tricht, Gelre xlix, 1949, blz. 267-310. Ga naar margenoot+ Huis T 263 met kluiskelder heeft jaarankers 1667.
T 15. Gepleisterd groot T-vormig huis met rieten dak, pl. lvii, afb. 127, draagt aan de voorgevel de jaarankers 1734 en aan één der zijgevels 1821; aan die zijde de opkamer. Waarschijnlijk in 1821 van nieuwe kap voorzien.
T 17. Kleine gepleisterd huis met rieten dak heeft twee sierankers. T 275. Klein huis met sierankers. Aan de Rijksweg blokvormig vrml. tolhuis met laag zadeldak evenwijdig aan de straat; natuurstenen kantblokken, xixa, pl. lvii, afb. 126. | |
CulemborgDe tegenwoordige gemeente Culemborg omvat de stad van die naam en de ten westen van die stad, aan de tegenwoordige grens van de provincie Zuidholland gelegen buurtschap Goilberdingen, die in 1210 en 1231 als Godebrechtingen voorkomt. Tot het gebied van het graafschap behoorden nog de kerspelen Everdingen en Zijderveld, die met Goilberdingen het schependom Everdingen vormden. In 1820 is het gedeelte dat ten aanzien van het dijkbestuur tot de Vijfheerenlanden behoort, nl. Everdingen en Zijderveld, bij de provincie Zuidholland gevoegd zodat thans slechts een gedeelte van het schependom Everdingen tot de gemeente Culemborg behoort. De rest van het graafschap, dat in het westen grensde aan de heerlijkheid Vianen en in het oosten en zuiden aan het graafschap Buren, vormde het schoutambt Culemborg, dat sedert de opheffing van het kerspel Lanxmeer na de Reformatie, overeenkwam met het kerspel van die naam. Van 1798 tot 1811, had ieder der beide genoemde schoutambten een gemeentebestuur. (Gelre xxiv, 1921, blz. 26). | |
[pagina 143]
| |
| |
[pagina 144]
| |
door zijn broer Gerard i, die in 1394 overleed. Zijn opvolger, Hubrecht iii geraakt in heftige strijd met Gravin Jacoba. Hij stierf kinderloos in 1422 en zijn broer Jan iii volgde hem op. In de strijd, voortgekomen uit het Utrechtse schisma, stond Jan aan de zijde van zijn broer Zweder. In de nacht van 23 februari 1428 trachtte Rudolf van Diepholt de stad te overrompelen en Zweder - die men tevergeefs getracht had te vergiftigen -, in handen te krijgen. De aanslag mislukte en Jan van Buren, proost van Aken en St. Marie, werd door de burgers gevangen genomen en op de visbank op letterlijke wijze aan moten gesneden. | |
[pagina 145]
| |
Willem van Hambach, een gedeelte van het zich daar bevindend meubilair naar Keulen over te brengen. Deze goederen werden echter in Arnhem in beslag genomen, vgl. Oud-Holland 1919, blz. 190. In maart 1568 werden slot en graafschap geconfiskeerd en tot drost, kapitein en superintendant van Culemborg werd Robert van Lynden aangesteld, later vervangen door Don Alonso Lopez de Gallo. Eerst op 23 januari 1577 kon Floris weer in Culemborg terugkeren en op 19 februari ontruimde Lopez de Gallo het kasteel. | |
[pagina 146]
| |
Gravin was daardoor genoodzaakt verschillende heerlijkheden te verkopen. Zij vertrok in 1699 naar Erbach, waar zij op 30 mei 1714 ten gevolge van een ‘Polypus of droevig Neusgezwel’ overleed. Haar opvolger was haar neef Ernst Frederik, hertog van Saxen-Hildburghausen. Deze haastte zich van het berooide graafschap te ontdoen. In 1720 hadden de schulden het graafschap ‘zodanig geobcedeert en beswaart, dat daarvan geene Revenuen bijna overschietende of 't ontvangen waaren’. Zonder de bevolking in deze, voor haar toch uiterst belangrijke verandering te kennen, werd het graafschap voor f 987 300, - verkocht aan het Kwartier van Nijmegen. Zes afgevaardigden, die de Staten van het Kwartier vertegenwoordigden, werden op 18 juni 1720 plechtig ingehuldigd. Zelfs werd een gedenkpenning geslagen (zie verder), blijkbaar uit blijdschap dat men van de ruineuze Duitsers af was. De nieuwe heren voerden nieuwe belastingen in op bier, land, schoorstenen en haardsteden, koren en met aardappelen bepoot land. In 1746 werd het Stad- en Landrecht vernieuwd. De verheffing van Prins Willem iv tot erfelijk Stadhouder was een aanleiding voor het Kwartier om zich van Culemborg, dat een duur bezit bleek te zijn, te ontdoen. Op voorstel van Tiel, droegen de Staten van het Kwartier, de stad, graafschap en landen van Culemborg op aan de Prins, die op 24 oktober 1748 plechtig werd ingehuldigd. Deze schafte de door het Kwartier ingestelde belastingen af. Woensdag 14 januari 1795 werd de stad door de Fransen bezet, waarvan een gedeelte zich aan plunderingen overgaf. Op 27 januari werd de vrijheidsboom op de Markt geplant. Een uit de burgerij opgericht Comité Révolutionnair wendde zich tot de Franse legerautoriteiten om de afzetting van de oude regering te verkrijgen. Van te voren had het oude college zich gericht tot de Representanten der Franse natie in den Haag, met de mededeling wel bereid te zijn het bewind aan de gehele burgerij, maar niet aan het Comité Révolutionnair af te staan. Voordat hierop antwoord uit den Haag was ontvangen, stelde het Comité Révolutionnair op 12 februari een nieuwe regering aan. Samuel Aansorgh, vroeger grafelijk raad, werd op 6 maart tot provisioneel maire benoemd, echter nam hij spoedig ontslag ‘wegens geweldige zinkingspijnen in het hoofd’. 18 juni werd hij uit de municipaliteit gestoten. Het nieuwe college werd op 2 maart bevestigd en op 19 maart vond ten stadhuize de eerste bijeenkomst plaats van de Landelijke Vergadering 's Lands van Culemborg, in welk college zitting hadden vier afgevaardigden uit de stedelijke municipaliteit en twee uit die der dorpen, terwijl er verder nog twee personen aan werden toegevoegd. Later werd dit college met drie leden uitgebreid. De grafelijke waardigheid werd vervallen verklaard en als gevolg ook het ambt van grafelijke raden. 30 januari 1798 werd deze Landelijke Vergadering ontbonden en converteerde zich in een ‘administratief collegie’. De staatsregeling van 1798 deelde Culemborg in bij het departement van de Rijn. Op 30 maart 1799 eindigde de zelfstandigheid van het graafschap. Art. 21 van de staatsregeling van 1801 bepaalde, dat Culemborg met Buren tot de provincie Gelderland geacht werd te behoren, wat in 1814 door de Grondwet nogmaals verklaard werd. | |
[pagina 147]
| |
| |
[pagina 148]
| |
onderneming van de Prins van Oranje. Gedurende de xixde eeuw werden in Culemborg gevestigd: een jeneverstokerij (thans verdwenen), een sigarenfabriek en een meubelfabriek. Verder fabrieken voor steen, confectiegoed, metaalwaren, manden, borstels en kwasten, benevens houtzagerijen. | |
[pagina 149]
| |
Fig. 44. Culemborg. Plattegrond naar kadastraal minuutplan van 1826
| |
[pagina 150]
| |
celsissimum arausion principem tenui hoc munere consevravit. Penning, doorsnede: 7,7 cm. Voorzijde: borstbeeld van Willem iv met randschrift: w(ilhelmus) c(arolus) h(enricus) friso d(ei) g(ratia) ar(aesiae) et nass(aviae) pr(inceps) com(es) c(attomelibocensis) v(iandi) d(ietsensis) bur(ensis) leerd(ammensis) culemb(orgensis) foed(erati) b(elgii) gub(ernator) haer(editarius) mag(istratus) culemb(orgensis) ex aer(ario) p(ublico) f(ieri) c(uravit). Keerzijde: een vrouw, het Kwartier, overhandigt het wapenschild van het graafschap aan de Prins, gekleed in Romeinse veldheersdracht. Boven deze voorstelling accipe compositae pacis pia mvnera princeps. Daar onder gvielmo iv comitatvm. cvlemb. aet. dev. animi. mon. proceres. tetr. neom. d.d.a.d.ix. kal. nov. mdccxlviii. Penning en doos werk van Johan Georg Holtzhey, wiens signatuur op de penning voorkomt. (Kon. Penningkabinet, cat. gedenkpenningen 1906, nr. 2889; Vervolg van mr. G. van Loon ive stuk nr. cclxxxii; Tentoonstelling Vier eeuwen Nederlands zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 114; Médailles des Anciens Pays-Bas, cat. Parijs 1956, nr. 220 et 559, pl. 28). Ter gelegenheid van het slaan van deze penning maakte Johan Kloekhoff een gedicht (Voet van Oudheusden, blz. 412-415). | |
[pagina 151]
| |
1. Stadsmuren. 2. Overblijsel Schutterstoren. 3. Lanxmeerpoort. 4. Stadspompen. 5. Stadkuis. 6. Vismarkt. 7. Hervormde kerk. 8. Oud-Kath. kerk. 9. Luth. kerk. 10. Elisabeth's Gasthuis. 11. Overblijfsel St. Pietersgasthuis. 12. Elisabeth's Weeshuis. 13. Overblijfsel Jeruzalem's klooster. 14. Zg. Drostenhuis. 15. Molen.
Fig. 45. Culemborg. Plattegrond. Tegenwoordige toestand. | |
[pagina 152]
| |
over de gehele lengte werd aangeduid met de naam Voorstraat, vormde een verbinding tussen de dijk en de noordgrens van Lanxmeer (Prijssestraat). Tot de praestedelijke elementen kan ook het tracee van de Achterstraat (nu Herenstraat) op circa 90 m afstand ten westen, evenwijdig aan de Voorstraat gelegen, gerekend worden. | |
[pagina 153]
| |
HET VOORMALIG KASTEEL, in de xivde eeuw gebouwd, lag ten oosten van de stad,Ga naar margenoot+ buiten de ommuring en achter de Lekdijk. Gewassen tekening door A. Rademaker (?), Gem. Museum, Arnhem en gravure daarnaar in VerheerlijktGa naar margenoot+ Nederland; Krijttekening door R. Roghman, Teyler's Museum, Haarlem, pl. lxii, afb. 134 en gravure door J. Schijnvoet in Schatkamer der Nederlandse Oudheden, 1711; gewassen tekening door C. Pronk, R.P.K. Amsterdam; id. gedateerd 20 juli 1750, Gem. Museum, Arnhem; gewassen tekening J. de Beyer, 1750 arch. de Poll nr. 1597; gewassen tekening door Tollenaar, xviiie eeuw, Arch. de Poll, nr. 1595. | |
[pagina 154]
| |
Graaf het washuis naast de Raadskamer met nog een houthuis tot ‘preekhuys’ inrichten ten gerieve van de gereformeerden. (O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, blz. 103). In 1735 waren enige vertrekken als de Raadskamer, waartegenover de Leenkamer lag (dit deel van het gebouw heette het Zwarte Verken), en de zuidoostelijke toren, waarin toen de archieven bewaard werden, nog in wezen. Ten westen van de Voorburcht kwam men over een brug in het woongedeelte. Aan de zuidzijde van de gevel van het eigenlijke woonhuis verhief zich een vierkante toren, vier verdiepingen hoog, waarvan men de bouw heeft kunnen bekostigen met het losgeld van gevangen gezette Utrechtse burgers in 1346 (Sweder van Culemborg, A. Matthaeus, Analecta dl. vi, blz. 253). Een zwaar rondeel door een poivrière gedekt, die het waarschijnlijk in 1672 verloor, was aan de noordzijde gebouwd. In deze, door Jan ii opgerichte, vleugel lag de grote zaal, die op de Voorburcht uitzag. De overige gebouwen lagen om een rechthoekige binnenplaats, met in de noord-westhoek de zware Ronde- of Witte-toren door Gerard i gebouwd. De toren had sterke stenen kluizen en een plat dak met vier spitse wachttorentjes. Uit latere tijd is de brug die aan de westzijde naar de stadsmuur leidde. Geheel ten oosten van het kasteel, om een rechthoekig plein gelegen en door water omringd, lagen de stalgebouwen, door een brug met het Voorplein verbonden. In 1753 was hier een branderij. De Fransen verwoestten in 1672 vrijwel het gehele kasteel, en na dit rampjaar is het slot dan ook niet meer door de grafelijke familie bewoond geweest. De weduwe van George Frederik met haar twee dochters en de zusters van Hendrik Wolraad woonden op het Nieuwe Hof (Mariacroon). De hertog van Saxen bewoonde met zijn gezin het Stadhouders-(Hertogs)huis in de Slotstraat en de prins van Saxen had zijn intrek genomen in een huis in de Ridderstraat. Over het algemeen hebben de heren en Graven van Culemborg een grote staat gevoerd. Zie de lijst van het zilver in 1396 bij Voet van Oudheusden, blz. 44. Vooral Floris i was prachtlievend en hield er een hofhouding op na van circa 50 personen (Gelre 1902, blz. 372. Nijhoff, Bijdragen enz. iii, blz. 373 e.v.). Wat van het kasteel na 1672 nog over bleef, werd in 1735 gesloopt behalve de Witte toren. De sloop bracht f 398 op, het puin werd naar Muiden vervoerd, waar het gebruikt werd om de Zuiderzeedijk aldaar te versterken. Van de stenen van de kelders werd aan de haven van Culemborg een muur gemetseld. De Witte toren kon zijn bestaan nog tot 1812 rekken, toen ook hij door slopershanden moest vallen. Er bleef toen niets meer over dan een gebouw met een paar lokalen, die o.a. gediend hebben tot verblijf der pupillen, toen die uit Woerden hier kwamen. Ga naar margenoot+ De STADSGRACHTEN zijn bijna alle intact gebleven, ook de noordelijke en zuidelijke grachten van de oude stad, die door de uitbreiding met de Havendijk en Nieuwe stad binnengrachten werden. Deze zijn echter zeer versmald.
Ga naar margenoot+ Van de MUREN zijn nog gedeelten over aan de oost- en westzijde van de oude stad; die van de Havendijk en Nieuwstad zijn geslecht, pl. lxvi, afb. 143. Atlas van historische vestingwerken dl. ii, 1960, nr. vii. | |
[pagina 155]
| |
Fig. 46. Culemborg. Stadsmuur en z.g. Nieuwe Huis
| |
[pagina 156]
| |
In 1400 wordt gesproken van een gracht om de Nieuwstad (zie Stadsontwikkeling), in 1390 vermeldt Sweder van Culemborg de afbraak van Slot Bloemesteijn ‘ende veel van den steen leyt onder de stadtst muyren van Culenborch in de nije Stad’. Twee bolwerken ‘aen beyde zijden van de Havendijck’ met ‘dondanes’ werden in 1533 geprojecteerd in het plan tot verbetering der versterkingen (Sillevis en Beltjes, De bouwgeschiedenis van het stadhuis van Culemborg blz. 12 en 13) en opgedragen aan Laurens Keldermans. De oudste plattegrond van Culemborg door J. van Deventer geeft geen duidelijke beeld daarvan. De stad is daar geheel ommuurd met uitzondering van de stadszijde van de Havendijk en dezelfde flank van de Nieuwstad. Van de voormalige Goilberdingerpoort (thans Goilberdingerstraat) loopt een doorgaande muur tot de zuidwesthoek van de oude stad. Na ongeveer 40 m. is hierin een rechte uitspringende hoek, waar, blijkens moeten, aan de stadszijde een gebouw heeft gestaan. Ten noorden tegen deze muurgedeelten sluit de stadsmuur met een loodvoeg aan. Aan de stadszijde zijn tegen de laatste aanwijzingen van voormalige bogen te zien, die een weergang gedragen hebben. Daarboven gedichte kantelen. Aan de voet, achter de weergang (aan de veldzijde goed te zien), zijn laag boven het maaiveld gedichte schietgaten waarneembaar (vgl. gedeelte bij Schuttersdoelen). Zuidwaarts is na plm. 8 m opnieuw een loodvoeg. Hier begint een plm. 20 m lang gebouw waarvan, op plm. 2 m boven het maaiveld, vier gedichte vensters van 1,45 m breed met gepleisterde dagkanten en een deur zich in het muurwerk aftekenen. In de dichtingen zijn schietgaten aangebracht, die op hun beurt ook weer gedicht zijn. Tijdens de restauratiewerkzaamheden aan het Elisabeths Weeshuis (vergelijk blz. 192) is een onderzoek in de bodem ingesteld langs het bovenbeschreven gedeelte van de stadsmuur, dat tot resultaat had, dat de fundamenten van een langgerekt bakstenen gebouw aan het licht kwamen, dat zuidwaarts uitgebreid is met een smaller gedeelte. Ga naar margenoot+ Het betreft hier kennelijk de fundamenten van het z.g. Nieuwe Huis. Fig. 46. Ga naar margenoot+ Sweder van Culemborch (einde 15e eeuw) verhaalt in zijn Origines Culenburgicae (A. Matthaeus, Analecta vi, blz. 248) dat Hubrecht † 1347, zoon van Johan van Beusichem, in de stad die hij van zijn vader had gekregen, kort na 1318 een huis bouwde, ‘dair nu 't Heylich Leven staat’. Johan bleef met een zoon uit zijn tweede huwelijk op het oude huis wonen, dat volgens dezelfde bron kort na 1271 was gebouwd. Het Weeshuis is volgens Voet van Oudheusden in 1560 gebouwd op het terrein dat ‘heylich Leven’ genaamd werd, en de grondvesten die in de tuin van het Weeshuis gevonden zijn, moeten dus die van het ‘Nieuwe Huis’ van Hubrecht zijn. | |
[pagina 157]
| |
De gevonden funderingen bestonden uit grote baksteen 28,5-29 × 7,8-8 × 10 lagenGa naar margenoot+ 84 cm, in regelmatig kop-strek verband met een muurdikte van ruim 1,5 m en vormen een rechthoek van 3.70 × 7.10 m buitenwerks. Van het muurwerk aan de westzijde was slechts plm. 82 cm vrij, het overige gedeelte gaat als stadsmuur op. Deze vertoont aan de veldzijde eveneens steenformaat van 28-29 × 7-7,5, 10 lagen 84 cm. De stadzijde is bemetseld. Boven de hoeken van de fundering vertoont de stadsmuur loodvoegen; aan de noordelijke hoek liep de fundering duidelijk om; het opgaand muurwerk is daar afgehakt en meet 75 cm dikte; aan de buitenzijde is later tegen deze hoek een steunbeer gemetseld geweest, waarvan de fundering teruggevonden werd. Aan de noordwestzijde en aan de noordoostzijde waren de aanzetten van een overwelving van de kelder van het zaalgebouw duidelijk te zien. Op 5,60 m uit de zuidermuur binnenwerks was een dunnere dwarsmuur opgetrokken; in de noordoosthoek waren twee treden van een wenteltrap in de muurdikte te zien; bijna twee meter verder was duidelijker een brede rechte trap in het muurwerk uitgespaard, daar waar aan de buitenzijde een uitbouw tegen het muurwerk staat, inwendig plm. 1,75m breed met muurwerk van 86 cm dik, kennelijk een latrine. Ten noorden van dit zaalvormig gebouw was een vierkant gedeelte gebouwd met muurwerk van plm. 1,24 dik en uit gelijksoortige baksteen (29,5-30 × 7,5, 10 lagen 80 cm, samengesteld. Ook deze kelder is overwelfd geweest blijkens aanzetten op ongeveer 1 m onder het tegenwoordige maaiveld. Over de indeling van de verdieping van het gehele gebouw zijn geen gegevens bekend, daar het muurwerk aan de binnenzijde beneden weliswaar regelmatig afgewerkt was, doch hogerop, waar eventuele balkgaten aanwijzingen over de indeling zouden kunnen geven, afgehakt is voor wat betreft het gedeelte van de noordelijke aanbouw en bovendien bemetseld voor wat betreft het gedeelte van het hoofdgebouw. Aan de zuidelijke helft, waar geen gewelfaanzet meer aangetroffen werd, liep deze bemetseling door tot op het niveau van de oude vloer. Enige lagen boven deze vloer is ongeveer midden tussen de zuidelijke eindmuur en de dwarsmuur een vrij smalle doorgang in de buitenmuur geweest, die aan de buitenzijde gedicht is. In de noordwestelijke hoek van de noordelijke aanbouw was een waterput gemetseld van 94 cm doorsnede, deels in de muurdikte; in de noordmuur is een lampnis. Het huis is in twee perioden tot stand gekomen: eerst de grote zaal met overwelfde kelder en daarnaGa naar margenoot+ de smallere noordelijke aanbouw op ongeveer vierkante plattegrond en in de kelder stellig eveneens overwelfd. Aansluitend tegen de westelijke muur van het kasteel zijn in de loop van de xivde eeuw de stadsmuren opgetrokken zodat het kasteel sindsdien letterlijk ‘in den mueren getimmerd’ stond. Daar in de stukken over het kasteel tot en met de vergunning tot afbraak in 1415 geen melding gemaakt wordt van het door Sweder van Culemborch einde xvde eeuw genoemde klooster ‘ten Heyligen Leven’, en met uitzondering van een put geen jongere fundamenten zijn gevonden, lijkt het niet aannemelijk dat in het Nieuwe Huis of direct tegen de stadsmuur een onderdeel van dit klooster heeft gestaan. Wij moeten dus wel concluderen, dat de gedichte vensters boven in de gespaard gebleven westelijke muur, de vensters van het Nieuwe Huis geweest zijn. In de tuin van Herenstraat 39 bevindt zich het benedengedeelte van een halfronde | |
[pagina 158]
| |
muurtoren, pl. lxvi, afb. 143, ten zuiden waarvan de stadsmuur zich voortzet langs de zuidwesthoek van de stad, waar zich een ronde hoektoren, de voormalige Schutterstoren aftekent, en ten zuiden van de voormalige Doelen (thans een boomgaard) tot en met de tuin van het Convanje. Het bovenste gedeelte van de muur is deels op tandlijst overgekraagd. Het muurwerk bestaat hier over het algemeen uit baksteen van 30-32 × 7-7,5, 10 lagen 85 cm. Dicht boven het maaiveld zijn gedichte schietspleten waarneembaar, die vooral in het gedeelte bij de Doelen op regelmatige afstanden van ± vier m zich vertonen en inwendig afgepleisterd zijn geweest. Zij zijn door een keperboog gedekt. Aan dit muurgedeelte tot de Schutterstoren zijn voorts flauw de moeten van een weergang waar te nemen, die zonder inachtneming van de schietgaten later aan de binnenzijde tegen de stadsmuur is gebouwd. Aan de oostzijde van de stad is een muurgedeelte over, achter de R.K. pastorie en belendende huizen noordwaarts tot de tuin van de R.K. kleuterschool. Het steenformaat is hierin kleiner 27 × 7, 10 lagen 82 cm, het bovengedeelte is op tandlijst overgekraagd als hier en daar aan de westzijde; ook aan het begin van de Molenstraat (noordzijde van de stad) is een gedeelte van ongeveer 10 m van de stadsmuur over met overkraging op tandlijst, ingebouwd in de panden Binnenmolenstraat. Ook aan de noord-westzijde aan het einde van de Binnenmolenstraat vindt men restanten van een vierkante hoektoren.
Ga naar margenoot+ Op geregelde afstanden en op kwetsbare punten stonden tussen de poorten van de stad torens, waarvan behalve de reeds genoemde Schutterstoren aan de zuidwest hoek stellig naar de daar gelegen Schuttersdoelen genaamd, een Senterstoren wordt genoemd. Aan de oostzijde ten noorden van de Slotpoort was de Ramstoren; in de Havendijk een Melatentoren in 1576 opgetrokken. Bij de Lekpoort kreeg een toren de bijnaam ‘der dooden luden toren’ naar de daar gedeponeerde lijken der gesneuvelden Culemborgers bij de aanval van Rudolf van Diepholt in 1428. De Callemanstoren stond in de Nieuwstad. Op de noordwest hoek van de Havendijk moet een vrij zware ronde toren gestaan hebben (afgebeeld door J. de Beyer 1750, R.P.K. Amsterdam nr. 4142). De torens aan de zuidoostzijde van de stad, moeten daarentegen vierkant geweest zijn, vgl. J. de Beyer, 1750, R.P.K. Amsterdam, nr. 4141.
Ga naar margenoot+ DE LANXMEER- OF BINNENPOORT is een bakstenen poortgebouw op vrijwel vierkant grondplan, dat de toegang tot de stad aan de zuidzijde verleende en beschermde, Fig. 47, pl. lxiii, afb. 136. Ga naar margenoot+ Landzijde: Tekening van C. Pronk, R.P.K. Amsterdam, pl. lxiii, afb. 137; gelijke voorstelling, pentekening van Gerrit Toorenburg(h), Arch. de Poll, nr. 160; Singel met poort door J. de Beijer, R.P.K. Amsterdam; Anonieme aquarel omstreeks 1860, Gem. Museum Arnhem. | |
[pagina 159]
| |
Fig. 47. Culemborg. Lanxmeer- of Binnenpoort
cm. Bovenaan wordt de pilaster afgesloten door een geornamenteerde hals en xviide eeuwse eierlijst. Bij de restauratie van het perceel Binnenpoort 6 is gebleken, dat van de cylindervormige zijtorentjes een gedeelte in de buitenmuur bewaard was gebleven. Blijkens het baksteenmateriaal 28-30 × 13-14, 10 lagen 73 cm. en de aanwezigheid van schietspleten betreft het een gedeelte van de middeleeuwse voorpoort. Het resterende gedeelte ontspringt van een overkraging, die oorspronkelijk lijkt. De xviiide eeuwse afbeelding van Pronk zou dan niet geheel exact zijn. Bij de funderingsverbetering van Binnenpoort 6 is even buiten de achtergevel een smalle fundering gevonden, van hetzelfde materiaal als de ronde ingebouwde toren, haaks op de rest van de gracht. Tot ± 1899 was het tweede torentje in een huis aan de westzijde van de Binnenpoort aanwezig blijkens een oude foto in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. | |
[pagina 160]
| |
Ga naar margenoot+ Een geprofileerde natuurstenen waterlijst deelt de poort in twee, ongelijke stukken, nl. een hoog onderste en een veel korter bovenstuk. Aan de noordgevel, vlak onder de waterlijst, duidt een ingemetselde steen met het jaartal 1557 op bovenvermelde verbouwing.
Ga naar margenoot+ De baksteen van de benedenbouw meet 29,5-30 × 6,5-7,10 lagen 80 cm. in regelmatig verband; het materiaal in de bovenbouw wijkt niet veel af, is alleen veel slordiger verwerkt en bij de restauratie grotendeels herbezigd.
Boven de spitsbogige poort wordt de noorder-gevelwand doorbroken door een bij de restauratie ontdekte gepleisterde nis, waarin een beeld van de H. Barbara van de hand van Mari Andriessen is geplaatst en door twee kleine vensters daarboven. Aan de zuidzijde is het bovenste gedeelte van de onderste geleding overgekraagd op drie rondbogen op natuurstenen kraagstenen, waarachter zich de werpsleuf bevindt. Deze gevel heeft slechts één venster boven de doorgang; onder ieder der beide uiterste rondbogen heeft men een klein rechthoekig raam aangebracht bij de restauratie. De bovenste geleding vertoont aan elk der vier zijden, drie vrij diepe, geproflleerde rondboog-spaarvelden, staande met brede afzaat op de waterlijst. Als versterking van de nieuwe trans heeft men bij de laatste restauratie boven deze spaarvelden, volgens de tekeningen van Pronk en de Beyer, de overkragende rondbogen weer aangebracht, met kleine, smalle en gerekte rondboogjes in de uiterste dammen. De middelste nissen hebben elk een spleetvenstertje. Om de bovenste geleding loopt een bakstenen open balustrade, aan iedere zijde driedelig, elk deel van vier ronde boogjes. De top van de toren verloopt in een met leien gedekte afgeknotte vierzijdige spits met lantaren, waarop een uivormige bekroning. Ter hoogte van de trans aan de zuidzijde een dakkapelletje.
Ga naar margenoot+ Een bakstenen koepelgewelf met een achthoekige opening dekt de poortdoorgang. In de oostwand is een brede nis, waarin geheel onderaan de moet van een deurboog (?) te zien is, mogelijk een toegang tot de gracht. Echter moet de grond dan niet onaanzienlijk zijn opgehoogd. Van een dergelijke doorgang is in de kelder van het belendende perceel aan de oostzijde, niets meer te bespeuren. De ingang tot de toren bevindt zich in de westelijke wand, waar een in de muur gemetselde spiltrap naar boven leidt. De ingang is bij de restauratie in het midden van de wand aangebracht, waar een rechthoekig muurdeel uitgebroken was.
Ga naar margenoot+ Rechtopgaand muurwerk tot de derde balklaag, waar het versneden wordt als treden, leidend naar de werpsleuf en de vensters. Schouw aan de noordwand van eerste verdieping; aan de zuidzijde is in het muurwerk een sleuf voor de valdeur gemaakt. De gemetselde spiltrap voert tot de derde verdieping. In de blinde noordwand daarvan een schouw zonder rookgat en twee nissen. Deze ruimte vormde vóór de restauratie één geheel met de hierboven liggende, die thans met behulp van een houten trap kan worden bereikt. In deze geleding hebben de wanden aan alle zijden spaarnissen overeenkomend met de buitenarchitectuur. De balklaag, waarop de lantaren rust, is door middel van muurstijlen met het muurwerk verbonden. | |
[pagina 161]
| |
In de open koepel een klok diam 117 cm, opschrift Salvator is min name, min ghelutGa naar margenoot+ (staande figuur) is voer gode bequame den (St. Joris) levenden rope ick, den doden (de Dood met in de rechterhand een hoofd) overlvde ick. Wilhelmvs de Woe me (St. Maarten) fecit anno domini mcccccix (zittende H. Maagd met Kind).
DE BEIDE POMPEN, opnieuw op de Markt opgesteld, zijn van zandsteen, pl. lxvi,Ga naar margenoot+ afb. 144. Zij hebben een rechthoekig lichaam en worden bekroond door een vaas met ‘congélations’. Boven de beide uitmondingen is het stadswapen afgebeeldhouwd met jaartal Ao 1718 op de pomp bij het stadhuis, en Ao 1719 op de bij de Grote Kerkstraat opgestelde pomp.
Aan de westzijde van de Varkensmarkt staat op een bakstenen romp met twee uitlaten, door een hardstenen lijst in twee ongelijke delen verdeeld, een stenen zittende leeuw met het stadswapen xviii.
Een dergelijke stenen wapenhouder is opgesteld op het pomplichaam van baksteen, waarvan het onderste gedeelte gecementeerd is, aan de westzijde van de Zandstraat.
HET STADHUIS staat aan de noordzijde van de Markt, op de hoek van de OudeGa naar margenoot+ Vismarkt. Fig. 48, pl. lxv, afb. 142. Tekening van C. Pronk 1728, voorzijde. Aquarel van G.J. Sillevis, de westgevel vóór 1860, OudheidkamerGa naar margenoot+ Culemborg; schilderij in olieverf van Jan Weissenbruch, de westgevel, Dordts Museum Dordrecht, cat. 1928, nr. 250, pl. lxiv, afb. 139; tekening van L.J. Hansen, omstreeks 1844, Burgerzaal inwendig; opmeting in Afbeeldingen van oude bestaande gebouwen 1874, pltn. 84-88. | |
[pagina 162]
| |
Fig. 48. Culemborg. Stadhuis
| |
[pagina 163]
| |
Het nieuwe stadhuis bevatte op de ‘bel-etage’ de grote Burgerzaal, met aan het einde daarvan, de één trede hoger gelegen Vierschaar. Hier boven was de Schepen- of Raadkamer geprojecteerd, die sedert 1630 veronachtzaamd, gebruikt werd als schutterskamer en zelfs als gevangenis, doch thans de gemeenteraad tot vergaderzaal dient. De kelder van het stadhuis, gelijkvloers met de straat, onder de Burgerzaal en Vierschaar, was als ‘vleeschhuys’ ingericht en als zodanig bleef deze ruimte tot in het begin der xviiide eeuw in gebruik, toen ze als wijnkelder werd verhuurd. Ook werd hier later de Waag ondergebracht. Het gebouw is opgetrokken op een langwerpig rechthoekige plattegrond van 9 × 13 mGa naar margenoot+ waarvan achter (noord)gevel geert; het is gevat tussen twee trapgevels. Midden op het zadeldak een open dakruiter van twee verdiepingen met peervormige bekroning. Boven de overkluisde kelders, thans voor het grootste gedeelte als raadskelder in gebruik, bevat de eerste verdieping, toegankelijk langs het bordes met dubbele trap, de Burgerzaal, waarvan oorspronkelijk het achterste gedeelte de Vierschaar vormde. Daarboven was een zaal over de gehele diepte van het gebouw, blijkens opschrift op de schouw als Schepenkamer gedacht, doch slechts kort of in het geheel niet als zodanig gebruikt. In 1562/3 werd reeds het vertrek achter de Vierschaar ‘Schepenkamer’ genoemd. De toegang naar de oorspronkelijke Schepenkamer moet gevoerd hebben langs de wenteltrap in de noordwestelijke aanbouw, die Keldermans aantrof en waarin beneden de Waag gevestigd was. Ten noorden, achter het gebouw uitstekend, is een eveneens oudere onderkelderde aanbouw, bevattend een ruim vertrek, thans Burgemeesterskamer. De ruimte in de hoek tussen de achtergevel van het hoofdgebouw en deze uitgebouwde kamer is in 1775 bij het gebouw getrokken als Polderkamer.
Het gebouw is opgetrokken van baksteen doorregen met banden natuursteen, benedenGa naar margenoot+ om de ongeveer 7 lagen, bovenin op grotere afstanden. | |
[pagina 164]
| |
Ga naar margenoot+ De hoofdgevel is een betrekkelijk smalle trapgevel, waarvan het vertikalisme nog eens door de lange vensters en de pinakels aan de treden van de trapgevel versterkt, door de drie cordonlijsten en de vele zandstenen banden, ietwat getemperd wordt, zodat ten slotte een zekere rust en evenwicht bewaard blijft. De kelderverdieping van de vrijstaande oost- en zuidgevel is als basement van het gebouw behandeld; in de dammen lopen driehoekige uitmetselingen, die ter hoogte van de cordonlijst tussen kelder en hoofdverdieping, overgaan in natuurstenen basementen voor slanke 3/4 zuiltjes met laatgotische kapitelen, waarin ranken en ramskoppen gebeiteld zijn. Op de zuiltjes moeten beelden gestaan hebben zoals gebruikelijk bij raadhuizen (cf. Kampen, Tholen) en waarvan de met lood aangegoten doken in het metselwerk zijn achtergebleven. Mogelijk zijn zij in 1566 verwijderd, toen Floris i bevel gaf alle beelden, staande aan straten, huizen, poorten, kerken enz. weg te nemen (Voet van Oudheusden, blz. 226-227), nadat in de nacht van i augustus van dat jaar de St. Annakapel buiten de Zandpoort was vernield. Boven de hoofdverdieping verrijst een even hoge verdieping met stenen kruisvensters, evenals die van de hoofdverdieping in dubbel hol geprofileerde korfboognissen, waarvan de boogtrommels een vulling van natuurstenen driepassen in halve cirkels hebben. De eerste trede van de topgevel wordt geflankeerd door achtzijdig concave pinakels, rustend op gebeeldhouwde kraagstenen; zij zijn aan het vrije gedeelte getorst en bekroond door schildhoudende leeuwen. Ook de toppinakel vertoont deze details. De beide middenpinakels zijn vierkant, overhoeks opgesteld en rustend op een kopje in de waterlijst. In de vensterdammen sierankers. De ingangsnis heeft een breed holprofiel, vergezeld van smallere profielen. Het groefstenen deurkalf van de ingang naar de Burgerzaal, rustend op twee kraagstenen waarin figuren zijn gehakt, is aan de voorzijde beschilderd met een verguld vlammende aardbol tussen de in Gotische letters geschreven woorden ignis omnia en consummabit en links boven een A, en rechts boven een E, en onderaan het jaartal 1534, alles op zwarte grond. De boogtrommel boven het bovenlicht wordt gevuld door het stadswapen in kleuren met twee leeuwen als tenanten.
Ga naar margenoot+ De pui of bordes, toegang gevend tot de Burgerzaal, bestaat uit twee, tegenover elkaar liggende trappen, ieder van elf arduinen treden die naar het eigenlijke bordes voeren. Twee lage hardstenen postamenten met kleine Lodewijk xv-ornamenten onder aan de trappen, en twee langere, tot afbakening van het bordes, dienen tot voetstuk van zandstenen zittende leeuwen met wapenschildjes; die onder aan de trappen met het stadswapen, die aan het bordes met dat van de heren van Culemborg en de Lek in kleuren, zoals dit oorspronkelijk was, voordat men in de xixde eeuw deze wapens verving door het Rijkswapen en dat van de provincie Gelderland. Van deze vier leeuwtjes, werd de ‘felagie rontsomme de pilaernen’ waarop zij staan, in juni 1583 door heer Willem Budding verguld ‘en oock de tanden, ogen ende clauwen van de selve Leeuwen, daer toe veel gouts gegaen is’. Al in 1576-1577 vermelden de rekeningen aan hen verrichte reparaties. Enkele van de wapenschildjes zijn vermoedelijk in 1795 gladgehakt. Het middengedeelte van de pui wordt ingenomen door de met een paanderboog gedekte ingang naar de kelder. Op de arduinen afdekking van de borstwering van het bordes staan de namen gegrift van de burgemeesters onder wier bewind herstellingen zijn verricht: a. perrenot et s. de jouwer. coss. ao 1755. Op een ovale stenen plaat boven de ingang staat ‘Pui vernieuwd 1822 en 1930’. | |
[pagina 165]
| |
Voor de pui staan twee lantaarns, ieder op een slanke hardstenen paal waarop eenGa naar margenoot+ rococo-ornament, zoals op de pilasters van het bordes, en met vier gesmeden schampijzers in voluutvorm. Ten tijde van de herstelwerken aan de pui in 1755 zullen deze lantaarnpalen zijn opgesteld.
Aan de straat, op de hoek van Markt en Oude Vismarkt, is tegen de gevel een vierkanteGa naar margenoot+ kante stenen plaat opgesteld als ‘Kaak’, rustend op een natuurstenen ronde kraagsteen, waarin een monsterkop is gebeiteld, en daar boven in een lijst twee gevleugelde kopjes. Bij de laatste restauratie heeft men een wat zware natuurstenen baldakijn boven de kraagsteen aangebracht.
De dakruiter staat niet geheel in het midden van het leien zadeldak, maar iets meerGa naar margenoot+ naar de zuidgevel toe, boven de voormalige Vierschaar. Op een zeshoekig, met leien bekleed onderstuk, dat bij de laatste herstelwerken breder is gemaakt dan het oorspronkelijke, verheft zich een eveneens zeshoekig open houten koepeltorentje van twee verdiepingen, de bovenste iets ingesnoerd en met ranke, met lood beklede fialen met kruisbloemen op de hoeken. Een met leien gedekte zeszijdige peervormige spits met windvaan, waarin het stadwapen is uitgesneden, sluit de dakruiter af. In het dakkoepeltje hangt een waarschijnlijk xivde eeuwse klok in 1540 uit HoogstratenGa naar margenoot+ overgebracht. diam. 63 cm. Opschrift sit pestis victa mala dum resonat benedicta.
De kelderverdieping, pl. lxiv, afb. 141, het voormalige vleeshuis, bestaat uit eenGa naar margenoot+ rechthoekige ruimte door tweemaal drie ronde zandstenen zuilen, op ronde bases en met onversierde kapitelen, in drie beuken verdeeld. Twee der zuilen kregen bij de laatste restauratie nieuwe kapitelen. Deze ruimte liep vroeger verder door naar het noorden, zoals het verloop van het baksteenen spitsbogige kruisribgewelf aantoont. De vloer, bestaande uit geglazuurde tegels van verschillende kleur, kreeg zijn oorspronkelijke hoogte terug en ligt nu twee treden lager dan de, aan de noordzijde gelegen, geheel verbouwde hal en secretarie. Aan het gewelf hangt het bovenstuk van een balans, een herinnering aan de vroeger hier ondergebrachte Waag. Deze ruimte dient thans als raadskelder en wordt gebezigd bij ontvangsten of andere feestelijke gelegenheden. Bij de restauratie van de Burgerzaal (vroeger steeds de Pui genoemd, thans trouwzaal)Ga naar margenoot+ rees de vraag of men de zeer geschonden Vierschaar weer in de oude toestand zou terugbrengen of geheel zou afbreken. Dit laatste is nu geschied. De Vierschaar bestond uit een betimmering van togen tussen pilasters; de oostelijke helft was later met panelen blind gemaakt, de westelijke had men voor een groot gedeelte doorbroken om een ruimere doorgang naar de vroegere schepenkamer en secretarie te verkrijgen. Zie bij Sillevis en Beltjes de foto's op blz. 40-41. Al in 1686 werd de Vierschaar verknoeid, doordat voor een nieuwe audientiekamer de betimmering in tweeën werd verdeeld en in de togen losse luiken werden aangebracht, die er uitgenomen werden, telkens als de criminele vierschaar gespannen moest worden. In deze audientiekamer hadden in de xviiide eeuw de trekkingen plaats van de Culemborgse loterijen door met linten getooide weesjongens. Van de kruisvensters, met binnenwaarts draaiende luikjes vóór de onderlichten, zijn de bovenlichten voorzien van modern gebrandschilderd glas, emblemen van de rechtspraak en van de Culemborgse gilden voorstellend. De zaal wordt gedekt door een | |
[pagina 166]
| |
vlakke houten zoldering op moer- en kinderbalken, de vloer verkreeg zwart- en witmarmeren tegels. In 1585-1586, hebben ‘Geryt Geryts en Corsten syn soon metselaers.... beyde opt Stadthuys voor de baelie ende oic binnen de baelie hier ende daer geestrict’. En in 1666 is ‘betaelt voor vijftien hondert soo blauwe als roode extricken, daer mede het puy vant stadthuys voor nieuw beleyt is’. (Sillevis en Beltjes, blz. 37).
Ga naar margenoot+ De boven de Burgerzaal gelegen zaal, door Keldermans vermoedelijk als schepenzaal bedoeld, heeft thans de bestemming van raadzaal gekregen. Een houten zoldering op drie zware moerbalken en kinderbalken dekt de zaal. Ga naar margenoot+ Aan de noordwand staat een schouw waarvan de mantel rust op een zware eikenhouten balk, gedragen door twee smeedijzeren getorste staven, in 1636 door Floris van Osch gemaakt. Op de kap een rood geschilderde rijksappel tussen twee engelfiguren, waarvan slechts de bovenlichamen zichtbaar zijn. Zij wijzen naar een daar onder getekende cartouche in een omlijsting van rolwerk en mascarons, in welke cartouche in Gotische letters de woorden van Deut. xvi vers 18, 19, 20, ii Kron. xix vers 6, 7, Deut. 1 vers 17, Spreuken xviii vers 5, gepenseeld zijn, teksten handelend over de noodzakelijke onkreukbaarheid van de rechter (uitvoerig hierover bij Sillevis en Beltjes, blz. 62-71). Deze schouw uit het tijdperk van de bouw of kort daarna te dateren is stylistisch onmogelijk. De tekst van 1583 over het schilderen van een compartiment moet op deze schouw betrekking hebben (Sillevis en Beltjes, blz. 20 en 46). Het opschrift zou dan de veronderstelling staven, dat dit vertrek oorspronkelijk als schepenkamer was bedoeld. In 1623 heeft men blijkbaar deze schouw willen moderniseren door er een eikenhouten kap tegenaan te brengen, waardoor de onderste regels van het opschrift bedekt werden (Sillevis en Beltjes, blz. 71). Deze schoorsteenkap is bij de restauratie weggenomen en wordt nu in de Oudheidkamer bewaard (zie aldaar).
Ga naar margenoot+ De aan de noordwestzijde van de Burgerzaal gelegen kamer is na de laatste verbouwing burgemeesterskamer geworden. Het vertrek heeft een houten zoldering op zware balken met het stadswapen op de sleutelstukken. De westwand wordt gedeeltelijkGa naar margenoot+ ingenomen door een schouw, pl. lxiv, afb. 140. De onderkant van de bruin geschilderde houten betimmering van de onderboezem wordt overwoekerd door een overladen en log, verguld rococo ornament van een provinciaal karakter. Rechts en links een kinderfiguurtje; het rechtse, rustend met de rechtervoet op een bol en een vergulde bloemenguirlande vasthoudend, het linkse een hoorn van overvloed omklemmend, waar bloemen uit te voorschijn komen. Voor dit snijwerk werd W. Winters in 1762 met f 60 betaald. Het iets uitspringende middengedeelte huisvest een verguld terracotta beeld van Justitia, met aan haar rechterhand een zwaan met het stadswapen en staande op een voetstuk met in het midden een cartouche met de woorden iustum iudicium iudicate op groene achtergrond, en daar onder, in een klein mediallon, een marmeren reliefportretje van de maker, de Zuid-Nederlander Walter(us) Pompe (1703-1777) die in 1735 met f 54, - betaald werd. (zie Ch. van Herck, Walter Pompe en zijn werk, 11de Jrbk. Antwerpens Oudheidk. Kring 1935, blz. 145). Dit beeld moet een ouder hebben vervangen, dat in 1701 in vervallen toestand verkeerde. Azuerus Muller, beeldsnijder, wordt in dat jaar betaald met 1 gld. en 5 stuivers voor het repareren van ‘'t onthoofde beeld vertonende de justitie’. (Sillevis en Beltjes, blz. 46, 50 en 51). Op de voluten van het voetstuk zijn twee putti gezeten, | |
[pagina 167]
| |
de rechtse met een houtbundel in de arm en de andere arm opgeheven, de linkse met de ene hand een slang omklemmend en een vlammend hart in de andere. Tegenover de schouw staat een eikenhouten kast met dubbele deuren en panelen, waarin rechthoeken met cartoucheachtige rand. Het stadswapen komt op de drie stijlen voor. Een overigens zeer opgelapt meubel, in 1708 door de stadstimmerman Andries van Kempen vervaardigd. De in de rekening over 1562-1563 vermelde ‘nyeuwe tafell mit acht Layen’, waarvoorGa naar margenoot+ Willem Hysinck betaald wordt, werd in 1927 op de zolder van de voormalige schepenkamer gevonden in een bedenkelijke staat, daar men haar als schaafbank had misbruikt. Na restauratie is de tafel in het Weeshuis geplaatst; zie aldaar (Sillevis en Beltjes, blz. 56, 47 met foto).
DE OUDE VISHAL is een laag gebouw aan een rechthoekig plein aan de oostzijde vanGa naar margenoot+ de Havendijk gelegen, pl. lxvi, afb. 145. Kalkhoven, blz. 156.Ga naar margenoot+ Het langwerpig rechthoekig gebouw van baksteen wordt aan de voorzijde door vierGa naar margenoot+ hardstenen geblokte pilasters in drieën gedeeld. De twee uiterste ruimten waren voor de visbanken bestemd en zijn met een hek afgesloten. In het midden bevindt zich de ingang met daarvóór een portiek, rustend op twee hardstenen Toskaanse zuilen die een houten kroonlijst met doorbroken fronton dragen, die ook langs de open gedeelten doorloopt; op de hoeken boven de zuilen en pilasters triglieven. Het lage schilddak is gedekt met ruitvormige leien.
DE HERV. GROTE OF BARBARA-KERK ligt vrij ten oosten van de Markt, achterGa naar margenoot+ de bebouwing en daarvan gescheiden door de smalle Elleboogsteeg; aan de zuidzijde loopt de Grote Kerkstraat, aan de oostzijde de Ridderstraat en in het noorden de Kleine Kerkstraat, waarvan het door een met bomen beplant terrein is afgescheiden. De toren is sedert 1798 eigendom der burgerlijke gemeente, de kerk behoort aan de Ned. Herv. gemeente Fig. 49, 50, 51, pl. lxvii, afb. 146 en 147, pl. lxviii, afb. 148, pl. lxix, afb. 151. Voet van Oudheusden, blz. 14, 433; Bull. N.O.B. 1908, blz. 124-130; Artikelen van mr. P.J.W.Ga naar margenoot+ Beltjes in de Culemborgsche Courant van 5, 12, 19, 26 september en 10, 17, 24, 31 oktober 1947; Duizend jaar bouwen 1, blz. 275, 305; M.D. Ozinga en R. Meischke, De Gothische kerkelijke bouwkunst (serie De Schoonheid van ons land), blz. 84; O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, passim. | |
[pagina 168]
| |
Fig. 49. Culemborg. St. Barbara- of Grote kerk door A. Mulder, 1886
| |
[pagina 169]
| |
Fig. 50. Culemborg. St. Barbara- of Grote kerk
| |
[pagina 170]
| |
meyster Jan van den Doem van den outaer te maken ende van den zerke die opt outaer leyt vi mottoenen ende van den steen, die int glasveynster staet ende daer in te setten, iii mottoenen, maect xiiii lb. xii s vi d. “(Jaarboekje Oud-Utrecht 1934, blz. 45). Een vermoedelijk omvangrijker verbouwing van de kerk valt uit een rekening van de bisschoppelijke vicaris uit 1408 op te maken “item de licencia concessa procuratoribus fabrice ecclesie de Culemborch, ut dictam ecclesiam frangare et reedificare, valeant xxiii lb. xv.d”. (Joosting en Muller i, l, blz. 190). | |
[pagina 171]
| |
tussenkomst van deze heilige, wier relieken de kerk bezat (de abt van Mariënweerd schonk in 1495 aan de kerk een deel van de schedel van de heilige), voor overrompeling van de vijanden van bisschop Zweder zou zijn behoed. Evenals te Beusichem traden bij deze processies zwaarddansers op. Op Kruisvinding (3 mei) en Kruisverheffing (14 september), droegen de kanunniken ‘den heligen holte des heyligen cruys’ - een kruisreliek - in processie rond (de Jong, blz. 25, 168). | |
[pagina 172]
| |
Culemborgsche Courant van 31 oktober 1947. Opmetingsschetsen van de hand van architect A. Mulder berusten in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Ga naar margenoot+ De St. Barbara-kerk is een bakstenen basilikale kruiskerk van vijf traveeën met zeer brede zijbeuken, en met een koor van drie traveeën, door vijf zijden gesloten, en in het bezit van een kooromgang. De westelijke toren, sedert 1654 zonder spits, is half ingebouwd. Aan de zuidzijde een sacristie met verdieping en driezijdige sluiting. Een librye (thans kosterswoning) is tegen de oostmuur van het zuider-transept aangebouwd. De drie schepen, transept en koor hebben een overwelving in hout; de beneden-verdieping van de sacristie wordt door een stenen netgewelf gedekt, terwijl in de bovenverdieping aanzetten van een gewelf in steen aanwezig zijn.
Ga naar margenoot+ Het materiaal ontloopt elkaar slechts weinig. Toren: 28-30 × 6-7 cm, 10 lagen 76 cm; boven de tweede oude balklaag: 28,5-30 × 6,5-7 cm, 10 lagen 81 cm. Schip noordzijde: 28,5 -29 × 5,5-6,5 cm, 10 lagen 77 cm. Oudste gedeelte dwarspand: 28-29 × 6,5-7,5 cm, 10 lagen 81 cm. Nieuwe gedeelte: 28-30 × 5,5-6 cm, 10 lagen 72(-73) cm. Koor: 28,5-30 × 6-7,5 cm 10 lagen 80-84 cm. Sacristie 28,5-30 × 6-6,5, 10 lagen 78 cm. In de tweede geleding van de toren tufstenen hoekblokken; elk blok bestaande uit vier kleinere stenen.
Ga naar margenoot+ De toren bestaat uit drie geledingen. Van de onderste geleding zijn de wanden blind, de tweede vertoont aan elk van de drie zijden, drie ondiepe, spitsbogige spaarnissen met rechte dagkanten. Het derde torenlid springt iets in, ruimte latend aan een omgang met bakstenen balustrade met flauwe spitsbogen. De vier gevelwanden worden ingenomen door telkens drie, dubbel hol geprofileerde spitsboognissen, waarvan de middelste breder is dan de uiterste. In het bovenste gedeelte van de zijnissen zijn galmopeningen aangebracht met natuurstenen koppen, versierd met toten. Twee lage, met lei gedekte zadeldaken, noord-zuid gericht, en nauwelijks uitkomend boven de bakstenen borstwering, die vrijwel gelijk is aan die van de onderste trans, dekken de toren af. Aan de westzijde een, kennelijk later ter vervanging van een andere, ingebroken ingang in rijk geprofileerde korfboog. Aan de voet van de toren, aan de noordzijde, is een aanbouw thans dienend voor schuur, waarin nog sporen van een kruisgewelf aanwezig zijn. Waarschijnlijk bestond deze ruimte eertijds uit twee, tegen de westzijde van de noordbeuk aangebouwde kleine kapellen, waarvan in de kerk nog iets van vroegere ingangen over is. De toren helt iets naar het westen over.
Ga naar margenoot+ Zijbeuken en dwarspand worden geschraagd door bij de bakstenen waterlijst versneden beren, die aan de hoeken haaks zijn opgesteld. Zowel aan de noord- als aan de zuidzijde wordt in de middentravee een ingang gevonden met dubbel hol en met groefstenen negblokken versierde dagkanten en korfboog, onder de hier met rechte hoeken omlopende waterlijst. De vensters van de zijbeuken, alsmede de grote transeptvensters, hebben dubbel hol geprofileerde dagkanten en bakstenen vorkmontants metGa naar margenoot+ speklagen. Bij de dwarspanden, zowel aan de noord als aan de zuidzijde, is duidelijk een vertikale bouwnaad waarneembaar, op de plaats waar in de xvide eeuw de beide transeptarmen met een stuk zijn verlengd. Ga naar margenoot+ De kooromgang wordt door korte steunberen geschoord. De vensters van de lichtbeuk hebben een dubbel holle, die van de kooromgang een enkel holle profilering. De | |
[pagina 173]
| |
Fig. 51. Culemborg. St. Barbara- of Grote kerk. Doorsneden door A. Mulder 1886
daken van de drie schepen, dwarspand en koor, zijn met leien bekleed. Het dak van het middenschip loopt door tot de koorsluiting. Met pannen is het dak van de kooromgang belegd. Deze rechthoekige aanbouw aan de oostzijde van het zuider-dwarspand is in 1850 totGa naar margenoot+ kosterswoning verbouwd. In de muur van deze woning aan de Grote Kerkstraat is een steen gemetseld, waarin Gotische letters zijn gegrift, die nu geheel uitgesleten en onleesbaar zijn geworden. | |
[pagina 174]
| |
Ga naar margenoot+ Aan de zuidzijde van het koor, ter hoogte van de derde travee, vertoont de vroegere sacristie zich als een rechthoekig bakstenen gebouwtje van twee verdiepingen, met aan de zuidzijde een driezijdige sluiting en met een aan de oostzijde uitgebouwde half achtzijdige traptoren. Op de hoeken en tegen de traptoren eenmaal versneden beren. In de zijden van de sluiting is op elke verdieping een spitsbogige vensternis met smal holprofiel. De originele vensters in de benedenverdieping werden in 1816 vervangen door de tegenwoordige rechthoekige schuiframen; op de verdieping hebben de korte spitsboogvensters een gevorkte montant van natuursteen doch ook een natuurstenen latei, zodat een spitsbogig kruiskozijn ontstaat, waarvan de beneden helft met luiken gesloten kon worden. De traptoren, die ruimschoots boven het dak doorloopt, heeft een even ingenomen achtzijdige, met lei beklede spits.
Ga naar margenoot+ De toren heeft over de begane grond een koepelgewelf op kraagstenen, waarvan de twee zuidelijke een kopje vertonen. In de noordermuur leidt een gemetselde spiltrap van het torenportaal naar de bovenverdiepingen. De trapkoker is later verbreed ten koste van het torenportaal. Het gewelf moet eerst daarna zijn aangebracht. Boven het gewelf zijn de inkassingen van balken van een houten vloer te zien, en de toegang tot deze verdieping van de zijschipkap uit in de zuidelijke torenwand. Een oude toegang in de oostwand van de toren naar de schipkap is gedicht, daar deze thans beneden het tongewelf van het schip uitkomt. De torenwanden boven het gewelf vertonen door uithakken verbrede nissen. De bovenste balklaag rust op kraagstenen van trachiet. Ten behoeve van het orgel is in de xviide eeuw een trap van de noorderzijbeuk uit in de muurdikte aangebracht. Aan de oostzijde beganegronds is de doorgang naar het schip deels gedicht; men heeft de oude profielen aan de kerkzijde weer in het zicht gebracht. Op de oostelijke torenmuur ter hoogte van de tegenwoordige scheibogen is de moet van een gewelfoplegging te zien.
Ga naar margenoot+ Tweemaal vier gecementeerde bakstenen zuilen op achthoekige bases en met lijstkapitelen, waarvan de meest westelijke, tegen de torenwand, halve zuilen zijn, worden door spitsbogige scheibogen met elkaar verbonden. Op de beide westelijke kruisingspijlers zijn aan de middenschipszijde, tegen de scheimuren muurresten te zien, waarschijnlijk restanten van een verbindingsboog tussen beide pijlers. Thans doorlopende houten tongewelven over schip en koor blijkens opschrift (zie koor) van 1725. Als sluitstukken van de ribben dienen houten sparappels als druipers in een rozet. Bovendien heeft ieder der dwarspandarmen en het koor grotere houten rozetten met uitgeschulpte rand, rood geschilderd en verguld. Op de hoeken van kruising en beuken en in de viering komen schildjes voor met het Culemborgse wapen. De dwarspanden hebben, evenals de zijbeuken, lagere houten tongewelven dan die van het schip. De koor omgang heeft een gestucadoord gewelfje. Onder de vensters van de zijbeuken zijn spaarnissen, waarvan één in de noorder-beuk nog de moet van een ingang tot een verdwenen kapel laat zien, hetzelfde is het geval aan de westzijde van deze zijbeuk. De herinnering aan de grote brand van 1654 wordt nog levendig gehouden door het voorkomen van dit jaartal met het stadswapen op de balk achter het orgel. Rechts van de deur tussen toren en kerk in de muur twee vermiljoen gekleurde nisjes.Ga naar margenoot+ De vloer van de tweede koortravee ligt 24 cm hoger dan die van het schip en de derde travee ligt weer 24 cm hoger dan de tweede. De vloer van de kooromgang ligt op gelijke hoogte van die van het schip. In de spaarnis van de oostmuur van de kooromgang is enige tijd geleden een fragment van een oudere nisboog gevonden (H. Graf?), | |
[pagina 175]
| |
waarin sporen van polychromie: engelen met de Arma Christi en fragmenten van portretten vermoedelijk van stichters. Aan de eerste travee noordzijde, die blind is, bevond zich vermoedelijk de H. Sacramentskapel. Waarschijnlijk heeft de bovenvermelde Thomas- en Gregoriuskapel aan de tweede travee noordzijde gelegen. O.a. mist het daar aanwezige venster aan de buitenzijde de holle profilering die de overige ramen bezitten. Het koor werd indertijd afgesloten door een oxaal. Vóór dit oxaal was een ‘representatie ende beelde van onser lieven Vrouwe in sonne (de Jong, blz. 23, 34). Een Maria in stralenkrans, mogelijk een boven het oxaal hangend Marianum. Insnijdingen in enkele zuilen herinneren nog aan de banken van de kapittelheren. In het houten gewelf van 1725, in 1830 hersteld, is aan de oostzijde een paneel te zien, waarop de wapens Van Gaesbeek en De Jouver, hangend aan een rood lint, zijn geschilderd en daar onder: mr. g.v. gaasbeecq/p.t. coss/s.d. jouwer/tverwelf van dese kerk/door brant eens weggenomen/is door het goet beleydt/dees heere weer gekomen/ao 1654 ao 1725. Tussen de beide jaartallen, het wapen van de kerkmeester Hammius. Een deur aan de zuidzijde van het koor geeft toegang tot deze uitbouw, pl. lxxi,Ga naar margenoot+ afb. 157. Oorspronkelijk bereikte men de sacristie door een onlangs teruggevonden zandstenen poortje in de kooromgang, terwijl men in de oosthoek van dit vertrek de spiltrap naar de bovenverdieping betrad. Dit benedenvertrek is in het bezit van een fraai netgewelf, waarvan de ribben rusten op kraagstenen waarin monnikskoppen, narren met banderollen en andere figuren zijn gebeiteld, die volgens D. Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordel. Nederl., 1947, blz. 124, onder Utrechtse invloed ontstaan zouden zijn, pl. lxxii, afb. 158 en afb. 159. Tegen de noordwand was volgens Beltjes vroeger een grote schouw, die in 1805 is afgebroken, waarna op de plaats daarvan een nieuwe toegang door de muur werd gebroken en de oorspronkelijke in de hoek werd dichtgemetseld. Een bakstenen wenteltrap voert van de kooromgang naar de bovenverdieping. In de xvide eeuw werden in dit bovenvertrek de archieven van de Poth (zg. Armenpot in 1455 gesticht door Gerard ii) en van het gasthuis bewaard. Het gewelf is indertijd ingestort, slechts enkele aanzetten van de ribben zijn nog over, o.a. een kleine console met een gehurkt mannefiguurtje. Het vertrek heeft een houten zoldering op balken. In een hoek bij de trap is een zandstenen kozijn van een oude doorgang naar een vroegere galerij in de kooromgang, waarvan de sporen onlangs zijn teruggevonden. Mogelijk een orgelgalerij? Toen men in september 1566 de sporen van de wandaden der ikonoklasten trachtte te doen verdwijnen, hebben twee metselaars ‘dye gaet daer dye nye orghel ende dye au orghel heeft gestaen’ enz., gedicht (de Jong, blz. 143). Bij de bouw van de sacristie werd het venster in de kooromgang ter plaatse gedicht en evenzo geschiedde dit later met de tweede, westelijk hiervan, zich bevindende raamopeningen. In de bovenkamer bevond zich een Gotische schouw die men omstreeks 1930 heeft uitgebroken en vervangen door een zandstenen schoorsteenmantel. Uitgaande van de verheffing in 1310 tot parochiekerk van een kerk te Culemborg en van het feit, datGa naar margenoot+ in de oostelijke torenmuur de moet van een gewelfoplegging van een lager schip te zien is en een rest van een westmuur van een schip ter dikte van 64 cm, kan men veronderstellen, dat ongeveer 1310 een toren verrees bij de tot parochiekerk verheven kerk. De werkzaamheden van Jan van den Doem, die in 1366-1367 een altaar maakt en een boog in de kerk breekt, zou te verklaren zijn door hierin het voltooien van een nieuw koor te zien, dat door het wegbreken van de oude triumfboog met de bestaande kerk werd verbonden. Het afbreken en vergroot herbouwen van het schip zou kunnen | |
[pagina 176]
| |
hebben plaatsgevonden in 1408, wanneer vergunning gegeven wordt de kerk af te breken en weer op te bouwen. Het restant van een triumfboog op de westelijke vieringspijlers zou van deze bouw afkomstig kunnen zijn. De thans gedichte doorgang in de oostelijke torenwand kan toegang gegeven hebben tot de kap van dit schip, dat waarschijnlijk een pseudobasilicale opbouw had. In het gebouw worden aangetroffen:
Ga naar margenoot+ Boven de ingang tot de trap naar het orgel in de noorder-beuk is een ovaal raampje in een geschilderde terracotta omlijsting van guirlandes en vruchten, pl. lxxii, afb. 160. Bovenaan zijn twee, naar elkaar toegewende putti, die zeer geschonden zijn, en blijkbaar een wapen of cartouche hebben vastgehouden, midden xviide eeuw.
Ga naar margenoot+ De deur tussen schip en toren bestaat uit een zeer oude, xv, gegroefde deur, waarop aan kerk- en torenzijde latere deuren zijn gespijkerd.
Ga naar margenoot+ De preekstoel met doophek staat tussen de oostelijke kruissingspijlers, pl. lxviii, afb. 150. Van drie, als steun dienende eikenhouten liggende leeuwtjes, rijst de zeszijdige voet op, versierd met vleugelstukken met griffioenen. Op de hoeken van de zeszijdige kuip getorste zuiltjes met Ionische kapitelen, waarin guirlandes hangen. De toogpanelen hebben een vulling van afhangende vruchtentrossen. Onder het middelste paneel het wapen van het geslacht Spranger. Bijbehorend achterschot met getorste kolommen en vleugelstukken. Het klankbord heeft een lijst met blaasknorren. De preekstoel werd in 1658 waarschijnlijk geschonken door Quirinus Spranger, rentmeester der geestelijke goederen. Mr. Joris Flud, schrijnwerker uit Utrecht, leverde het gladde werk en het gesneden vlak achter de voet. Het is onbekend wie het beeldhouwwerk sneed; een model werd geleverd door Willem Cool van buiten Culemborg afkomstig. Een balk met blaasknorren, de kruisingspijlers verbindend, sluit aan bij het klankbord. Ga naar margenoot+ Eikenhouten doophek met rechthoekige panelen en spijltjes, door Joris Flud vermaakt.
Ga naar margenoot+ Aan de preekstoel een koperen lezenaar met het wapen van Culemborg tussen twee leeuwen als tenanten, in 1659 door de stad geschonken. Een repliek hiervan in de xviiide eeuw nagegoten, op de plaats van de voorlezer. Ga naar margenoot+ Op het doophek vier koperen kandelaars van rechtopgaand model, xviii. Ga naar margenoot+ Aan de preekstoel twee koperen blakers op arm, xix.
Ga naar margenoot+ Op een tegen de torenwand opgestelde gemarmerde houten orgeltribune staat een | |
[pagina 177]
| |
houten orgelkast, pl. lxviii, afb. 149, wit geschilderd met vergulde guirlandes en middenin het stadswapen dragend, 1719. Op de top een verguld houten beeld van een harpspelende David, door Jan Slob uit Hoorn in 1720 vervaardigd, en boven op de zijtorens, op paneel geschilderde vazen. Het instrument is in 1719 door Matthijs Verhofstad uit Gemert gebouwd (A. Bouman, Orgels in Nederland, Heemschutserie nr. 34, 2de druk, 1949, blz. 76). De kosten werden bestreden door een kollekte waaraan de gehele burgerij deel nam, R. Katholieken, Oud-Katholieken, Luthersen niet uitgezonderd. Het instrument werd in 1939 door N.A. van Dam & Zn. te Utrecht hersteld en van een elektrische windinrichting voorzien. Boven het klavier, links, een wapen waaronder anthoni klick organist tot leerdam heeft dit orgel geschildert ao 1720 9/26. Rechts een tweede wapen met: de heer johan willem de crane liefhebber der musicq heeft dit orgel eerst bespeelt anno 1719 7/23. Deze Crane, een te Culemborg op vrijgeleide wonend bankroetier uit Middelburg, was een voortreffelijk musicus en organist. In 1804 werd het front gewijzigd naar ontwerp van de Culemborger Corn. van Heumen. Het xviiide eeuwse front met de afhangende festoenen in de verticale vakken en het lofwerk boven de pijpen plaatste hij op een houten schotwerk met geschilderde guirlandes en beëindigd door vleugelstukken. Ter plaatse van orgeldeuren kwamen smalle zijstukken met een kleine guirlande bovenaan. Het rugpositief kwam in de balustrade te staan. De gemarmerde onderbouw (in de xviide eeuw hier nog oxaal genoemd) bleef bestaan. De kas is in 1938 gerestaureerd en onder leiding van Gerhard Jansen in de oorspronkelijke kleuren terug gebracht (zie herinneringsbord op de noordelijke torenwand). In de xvide eeuw schafte men een orgel aan dat een betrekkelijk klein bedrag, 46 Rijnse guldens, had gekost, en misschien een positief of koororgel is geweest. Op 18 december 1556 kreeg Johan Roose opdracht tot de bouw van een nieuw orgel, dat hij op 17 mei 1559 voltooide. Het had 550 Carolus guldens gekost. Dit orgel is in 1566 vernield en later door een klein orgel, ‘het posityfken’, vervangen. Omstreeks 1619 kreeg Albert Kiespenninck uit Nijmegen opdracht een nieuw orgel voor de kerk te bouwen. Het is in 1637 en 1647 door de Utrechtse bouwer Govert van Pisa gerepareerd, maar verbrandde in 1654 (de Jong, blz. 26, 27, 247, 248 en 249). De tegen de westelijke vieringpijlers aangebouwde geschilderde banken, xviib,Ga naar margenoot+ hebben zowel aan de voorbank als in het ruggeschot, toogpanelen en kraakbeenornament in de zwikken, hier en daar vernieuwd, pl. lxx, afb. 153. Werk van Joris Flud. De banken hebben een overhuiving van omstreeks 1800 gedragen door dunne kolommetjes, en waren vroeger van wapens voorzien. Twee andere overhuifde banken sluiten de transeptarmen af. De Magistraatsbank aan de zuidzijde, bruin geschilderd, heeft gecanneleerde zuiltjes en een vulling van bloemen en ranken in de zwikken der panelen. Midden op de overhuiving, het stadswapen in kleuren op een houten ornament, xviid. Oorspronkelijk was dit gestoelte voor de Janskerk getimmerd. In de xixde eeuw is het vergroot door in het midden nog een stuk in te voegen. Kap met dragende zuiltjes, xix. Twee tochtportalen aan noorder- en zuider-beuk, vroeger witgeverfd, thans bruinGa naar margenoot+ met opgelegde rechthoeken in de panelen, zijn door Joris Flud geleverd, xviib.
Vóór op het koor ligt de hardstenen zerk, 300 × 155 cm van Elisabeth van Buren,Ga naar margenoot+ gemalin van Gerard ii van Culemborg, pl. lxxi, afb. 155. Tussen gotisch loofwerk, rechts het wapen van Buren, en links dat van Culemborg, elk gedekt met een steekhelm en met zijn helmkleden en helmteken. Op de vier hoeken de wapens Buren, | |
[pagina 178]
| |
Bronkhorst, Borsselen en Bergen. Het gotisch randschrift is vrijwel niet meer te lezen. Voet van Oudheusden, blz. 100, kon nog ontcijferen: in 't jaer onses heeren mccccli op onser liver vrouwendag annunciatie sterft de... elisabeth.... tot weerd en tot ewijk. bid voor haer siel (Wapenheraut 1918, blz. 4, 10, 49, 50).
Ga naar margenoot+ Op het hoge koor een hardstenen deksteen, 290 × 182 cm, van onderen afgerond, op het graf van Jasper van Culemborg en Johanna van Bourgondie, overleden 1504 en 1511. In de in de steen zichtbare groeven waren vroeger koperen platen bevestigd, waarin beider beeltenis levensgroot met blazoenen en met de symbolen van de evangelisten in een omlijsting van ornament waren gegraveerd. Deze platen zijn in 1812 voor f 114 verkocht. Voet van Oudheusden geeft op blz. 151, 152, een uitvoerige beschrijving van deze grafsteen.
Ga naar margenoot+ Aan de oostzijde van het koor staat op een wit marmeren plint van drie treden een eveneens wit marmeren sarcofaag. pl. lxx, afb. 154. Aan de voorzijde is in het midden van een omlijste plaat het in marmer gehouwen wapen Van der Dussen in een cartouche met schelpvormig ornament opgesteld. Links van het wapen staat: siste viator iter rogitas quid marmora condant?/vel quae sub/busto membra/reposta cubent? Rechts: hoc catharina/alida effingi/dussenia iussit/ne famam et corpus/mors simul/una tegat. Onderaan, rechts en links, losse houten wapenschildjes in kleuren van het geslacht van der Dussen, vermoedelijk afkomstig van een in 1796 vernield rouwbord. Op het deksel van de sarcofaag staat in het midden een voetstuk tussen twee schelpachtige ornamenten, waarop leunt, een met een sluier omhangen naakte marmeren putto, steunend met zijn rechter elleboog op een doodshoofd en met zijn linkerhand een naar beneden gerichte fakkel vasthoudend. Onder dit voetstuk, in het midden van het deksel op een rococo ornament, een wit marmeren gevleugelde zandloper, waarvan de rechter vleugel die van een vleermuis is. Op de sluier van de putto: j.f. maas 1746 en beneden achter op de plint: i. bollina inv. et fec. delphis. Rondom de tombe staat een ijzeren hek, dat aansluit aan de twee zuilen achter het monument. Over deze zuilen is het hek verder doorgeschilderd. Op de uiterste stijlen van het hek staat links I.D.R. en rechts 1746. Catharina Alida van der Dussen, geboren 21 augustus 1690 als dochter van de Dordtse regent en gedeputeerde ter Staten-Generaal mr. Jacob van der Dussen, heer van Oostbarendrecht, was op 4 september 1724 gehuwd met mr. Damas van Slingelandt, in zijn leven burgemeester van Dordrecht. Het huwelijk was zeer ongelukkig, doordat de echtgenoot aan de drank verslaafd was, zodat zijn vrouw hem verliet. Op 23 augustus 1733 werd haar door de Raden van de Staten van het Kwartier van Nijmegen te Culemborg vrijgeleide verleend. Sedert 1739 bewoonde zij het hoekhuis aan de Grote Kerkstraat en de Papenhoek, waar zij overleed. Een speciale baar, thans in de kooromgang, moest voor haar begrafenis worden vervaardigd, waarop geschilderd staat: de weledele gebore vrouwe catharina alida van der dussen sterft den 28 july 1745. Zij liet een merkwaardig testament na, waarin zij o.a. verbood, dat het wapen van haar man op tombe of rouwbord zou voorkomen. Vgl. Culemborgsche Courant van 10 oktober 1947. Ga naar margenoot+ Tegen de oostmuur van het zuider-transept, achter de Magistraatsbank, hangt een stenen epitaaf dat vroeger elders in de kerk een plaats had, en na geruime tijd in twee stukken in een bergplaats te hebben gelegen, voor enkele jaren geleden hier is opgesteld, pl. lxx, afb. 152. | |
[pagina 179]
| |
In een zandstenen omlijsting van twee pilasters met Ionische kapitelen, staande op een plint die gesteund wordt door twee consoles, waartussen twee bloemtrossen bevestigd aan een draperie, en dragend een hoofdgestel bestaande uit twee gebroken frontons, in het midden waarvan een wapen, is een zwarte steen gevat, waarin gegrift is: memoria viri nobilissime virtute doctrina ac integritate spectatissimi. dn. friderici d'orville gente artesy patria aquis granensis serenniss. regis bohem: ac electoris palatini domestici et primogenĢ eius princi bohemae ephori meritissimi anno christi mdclv. aetatis svae li pie defvncti mariti desideratissimi vidva moestissima maria modesta cameraria. h.m.p.c. Frédéric d'Orville (geboren 6 mei 1590) was gouverneur van de oudste zoon van Frederik van de Palts. Van Rhenen uit bezocht de Winterkoning meermalen het hof te Culemborg, en waarschijnlijk heeft d'Orville na de dood van de Paltsgraaf in Culemborg gewoond. Van de vele overige grafzerken worden hier slechts de belangrijkste genoemd. DeGa naar margenoot+ heer R.T. Muschart heeft in Gelre 1942, blz. 139-196, de Culemborgse grafzerken uitvoerig beschreven:
Zuiderbeuk: 85 × 66 cm. de heere iacob van steenebergh sterft den 4 ianry. 1716 juff. constantia van toll zyn huysvrouw sterft den 15 febry. 1708. Jacob van Steenbergh was kommies van wege de provincie Utrecht ter griffie van de Staten-Generaal. 200 × 139,5 cm. Alliantiewapen Straalman-Witsen in diep relief op een manswapen. anne willem straalman gebn. den 9 novembr. 1789 & obiit 13 oct. 1792. Vermoedelijk een vroeg gestorven zoontje van mr. Anne Willem Straalman, eerste raad, drossaard en dijkgraaf van stad- en graafschap, en van Johanna Witsen. 65 × 85 cm. Alliantiewapen de Bie-van Neretten. i.... c..... v..... nerrette huys-vrou van i.... d.... bie. Johannes de Bie, meester zilversmid uit Bergen-op-Zoom, werd in 1714 burger van Culemborg. Als weduwnaar hertrouwde hij in 1721 met Isabella Catharina van Neretten. Op 29 april 1728 werd zij begraven. Zie: Gelre 1949, blz. 90. 63 × 84 cm. In het midden een cirkelvormige verdieping tussen 16 en 61, waarop een wapen, waarvan de rechterhelft dat van het geslacht Van Diemen is. Verder de letters c.a.c.d. met merk. Een Cornelis van Diemen was advocaat en raad van de Graaf. In 1617 was een Cornelis van Diemen secretaris van Culemborg. 64 × 86 cm. Monogram s.i. in g. hier leyt begraven pieternella van bergen. huysvrow van segers sluyter sterft den ii augustus 1661.
Noorder beuk: 65 × 85 cm. in dese kelder legt juffrouw iohanna favereau geboren den 10 decem. 1679 gestorven den 16 april 1718 was huysvrouw van lucas bontarius. | |
[pagina 180]
| |
Lucas Bontarius, geboren te Hoorn, overleden 18 september 1726 te Schoonhoven, was eigenaar van een huis te Amsterdam, bij het Koningsplein en koopman in talk, olie, rijst, stijfsel, thee, kurk, smeer en derg. 200 × 85,5 cm. Op het bovenste gedeelte een zeer diepe cirkelvormige inzinking, waarop twee wapenschilden Wagardus-Boomhauwer, tezamen met een kort lint hangende aan een horizontaal geplaatste boomstronk, met een strik in het lint boven de stronk. Boven de inzinking: molliter ossa cubent surgant ex pulvere laeti.
Het benedenste inschrift luidt: d. iohanni wagardo pastori huius ecclesiae fidelissimo eiusq. vxori catharinae boomhouer parentibus carissimis pie defvnctis hic sepultis monumentum hoc sacrarunt liberi et haeredes anno mdcc sequitvrque patrem sic passibus aequis d. lambertvs wagardvs s.s. theol. candidatvs obiit xxvi novembr. mdcc.
64 × 85 cm. den heer h. temminck predt. alhier overleden den 13 maart m.d.c.c.xxvii. Henricus Temminck was van 1709 tot 1727 predikant te Culemborg. 310 × 183 cm. In het midden van de zerk, binnen een cirkelvormige en versierde rand, het manswapen Bloemendael, pl. lxxi, afb. 156. Het schild met helmteken en helmkleden is met drie riemen opgehangen aan een aanziend gestelde traliehelm. Hierboven een horizontaal geplaatste engel met uitgestrekte armen en aan iedere hand een dubbel lint vasthoudend, dat afhangend bij de beneden rand, eindigt in een kwast. Rechts en links, telkens twee boven elkaar staande gelijke mansfiguren, een wapenschild, dat met een riem om hun hals hangt, vóór het lichaam houdend. Onder het wapen een doodshoofd met twee doodsbeenderen. Hieronder een ovaal. Op de rand hiervan heraldisch rechts een gevleugelde, staande zandloper en heraldisch links een liggende zandloper. In het ovaal: int jaer ons heere 1625 den 14 augusti is overleeden den eedelen joncker mathies van bloemendal in sin leeven drossart der stat ende graefschap cvilenborch kapytein van een compaignie voetvolck van de heere staeten generael der verenichde nederlantse provintie. Kwartierwapens: heraldisch rechts Bloemendael, Gruithuis, Reifenberch, Ingen. Heraldisch links Vaeck, Benting, Ricquavrt, Leringen. Mathies van Bloemendael, die ongetrouwd is gebleven, was een zoon van Arndt van Bloemendael en Bartha Vaeck. Hij testeerde 29 juli 1625 te Vianen en in zijn testament gaf hij te kennen te Culemborg te worden begraven onder een steen, waarvoor hij 800 gulden ter beschikking stelde (Gelre 1942, blz. 170). Voor zijn afstamming: Ned. Leeuw 1915, kol. 65 en 66. Tussen het orgel en de banken: 200 × 85 cm. In het midden een ovale uitdieping, waarop een alliantiewapen, rustend op een doodshoofd. Geheel boven: hic expectant resurrectionem adrianus. de. man. predicant tot everdinge. en. goilberdingen. gestorven den 19 iuly anno 1666. Onderaan: catelina a gesel uxor adriani de man die defuncta ano cri mdcl.xix sept aetatis sua xliiii. | |
[pagina 181]
| |
200 × 84 cm. Op de bovenhelft een ovale uitdieping waarin een manswapen met helmteken, helmkleden en een gedeelte van een helm in zeer hoog relief. Boven het wapen een doodshoofd met twee gekruiste doodsbeenderen. Boven de uitholling: memento mori. en onder de inzinking: hier leyt begraven den eerw. heer cornelis dellius in leven predicant tot cothen en med. doct. sterft den 7 augusti 1740 oud 90 jaeren.
In de dwarsgang vóór de preekstoel: 68 × 86 cm. hier leyt begraven den heere frederick hoevenaer in syn leven bvrgemeester der stat cvylenborch sterf den ... 8(?) mey 1653 ovt sijn (de) ... aeren qvod..... cidit tibi re... t. Deze burgemeester leverde vingerringen aan de Graaf. De preekstoel staat op een in vier stukken gebroken grafzerk. In het midden een grote Gotische driepas, waarin later een indieping is gehakt, waarop een wapen.
64,5 × 85 cm. cornelis vos ao 1688. Cornelis Vos werd in 1658 lid van het Coopmansgilde en was lange jaren heemraad van het Gemeensland van Culemborg. 196 × 84 cm. w. van forell bedienaar des goddelyken woords alhier sterft den 20 novr. 1769. die leefde als hy andren/leerde/oprecht by groot en kleyn/verkeerde/der armen- wees- en weduwen/vriend/ heeft trouw zyn tyd hier/uitgediend. birns van heumen. Ds. Forell was van 1739 tot 1769 predikant te Culemborg. 195 × 82,5 cm. Diepe vierkante uitholling met ingeschulpte hoeken, waarop in de bovenhelft: vrouwe zara maria bloem weduwe van de heer rudolph forsten. Rudolph Forsten was in 1776 en 1798 medicine doctor en professor in de medicijnen, anatomie en chirurgie te Harderwijk. Tegen de muur van de koor omgang staan enkele zerken met wapens opgesteld, o.a. één met het alliantiewapen Van Gaesbeeck-Van Goor.
Drie, bij de beeldenstorm zeer gehavende zandstenen memoriestenen werden inGa naar margenoot+ 1886 op verschillende plaatsen teruggevonden en ingemetseld in de muur van de eerste noorder koortravee, pl. lxxiii, afb. 161, 162, 163. 130 × 80 cm. Nis met gezwenkte, ronde bovenkant en verdeeld in twee horizontale vakken; het bovenste groter dan het onderste. In het bovenste vak staan rechts vier figuren, waarvan de hoofden ontbreken, en een knielende gestalte. Links een altaar, waarvóór een geknielde figuur nog geweest moet zijn (St. Gregorius-Mis?). Links op de achtergrond slechts kleine fragmenten o.a. een mannekop. De steen is met rode foelie aangesmeerd. Het onderste predella-vormig deel laat een miniatuur ribgewelfje zien, waarvan de zuiltjes op twee na, verdwenen zijn. De achtergrond is geheel glad geschuurd na vernieling der voorstelling, xvia. 61 × 81 cm. Een lijst, waarvan al het ornament is weggehakt, omsluit een verdiept vak waar in het midden Maria op een troon is gezeten. Haar gelaat en haar kroon zijn verdwenen, slechts enkele strengen haar en de stijlen van de troon zijn nog zichtbaar. | |
[pagina 182]
| |
Rechts en links geknielde schenkers, ieder met een patroon achter zich. Alle figuren zijn geschonden, xvia. Sporen van rood als achtergrond. 100 × 86,5 cm. Voorstelling van het Laatste Oordeel. Afgeronde bovenkant. In het midden op de regenboog zit Christus, Wiens hoofd ontbreekt. Van links en rechts komen twee engelen aangevlogen; van de linkse zijn nog het wapperende gewaad en de vleugels te zien. Daar onder, op wolken staande, Maria en Johannes. Sporen van groene verf op de gewaden. Onderaan fragmenten van kleine figuurtjes. Geheel onderaan een zeer beschadigd opschrift in Gotische letters: int jaer ons heren ... ellis soen ...., int jaer ons heren xvc en ....
Ga naar margenoot+ Kroon van het linnenweversgilde. Acht grote en acht kleine armen met bovenaan drie koperen schildjes, op ieder twee gekruiste weversspoelen onder een kroon, en rechts en links een tak met vlasbloemen. Hieronder staat op het ene schildje gevrt feyten medehvlper, daaronder een huismerk en 1663. Op het tweede staat albert/lambertsen de gres/medehvlper. Huismerk: een hakenkruis en 1663. Het derde blanke schildje is nieuw. Grote kroon met drie kransen, elk van acht armen, waaraan vier ijzeren schildjes met een vergulde cartouche-achtige omlijsting. Op twee van de schildjes komt het wapen in kleuren voor van Gerrit van Harn (gedeeld I. van Gaesbeeck, ii van Harn). De twee overige schildjes dragen het opschrift: Gerrit van Harn, Commandeur aan Cabo de boa Esperance. ao 1661. Gerrit van Harn was een oom van Jan van Riebeek en diens opvolger. Hij stierf in 1661 op de heenreis naar Zuid-Afrika. Grote koperen kroon met acht grote en acht kleine armen. Bovenaan, twee schildjes, elk met het wapen, in kleuren van het geslacht Constant, waaronder 1663. Carel Constant was president van de Oost Indische Compagnie in Perzië geweest, en huwde 6 september 1646 te Amsterdam met de weduwe van Anthonie van Diemen. De kroon is pas na de dood van de schenker afgeleverd. Kroon met twee kransen, ieder met acht armen en drie blanke schildjes, xviic. Kroon met twee kransen, ieder met zes armen, xviic. Kroon met twee kransen, ieder met zes armen en drie blanke schildjes, xviic. Alle kerkkronen zijn ± 1948 gerestaureerd door de edelsmeden J.E. en L. Brom te Utrecht, bij welke gelegenheden de opschriften zijn hersteld onder leiding van mr. P.J.W. Beltjes. | |
[pagina 183]
| |
Daarvoor zou Culemborg nieuwe klokken van hetzelfde gewicht en dezelfde kwaliteit laten gieten. Met Beesd en Heer Hugowaard kwam men tot overeenstemming, echter niet met Hilvarenbeek. De door de Duitsers gevorderde klokken van Heer Hugowaard en Rhenoy zijn behouden gebleven en in Culemborg teruggekomen (nrs. 4 en 5), zodat de toren weer in het bezit is van zes van de oorspronkelijke reeks van negen klokken. Manneklok. Diam. 129 cm. fulmine consumata ao 1654 die 21 may et eod. ao reparata regnante tutore illustriss comite dom: georgio frederico comite in waldeck pirmont et culenborg, barone in tonna, palant, witem et werth, summo praeposito ecclesiae cathedralis in halberstadt et comandatore in lacow. Boven het randschrift een fries met voorstellingen van centauren die de vrouwen van de bruiloft van de Lapithen schaken, te midden van bloemranken en putti. Onder het randschrift slingers met blad- en vruchtmotieven en engeltjes. Op het lijf der klok het grafelijke leenzegel en het grootzegel van de stad Culemborg. Doet dienst als kerkklok.
Vrouweklok. Diam. 115 cm. + illustrissimus comes dom: henricus wolradus comes in waldeck pirmont et culemborg, baron in tona, pallant, wittem et werth. dominus in lhede, linden, wildburg, kinsweiler, engelsdorff, frechem, bachem et dalem ad huc minorennis 1655. Zelfde versiering als voorgaande, met dit verschil, dat op het lijf der klok alleen het leenzegel voorkomt. Kerkklok.
Diam. 103 cm. + jordanus guesont eques. johannes wemering, adamus gressenich consiliary illustrissimae domus waldeck culenburgensis anno domini 1654. Namen der grafelijke raden. Versierd als voorgaande, zonder de zegels. Eertijds gebruikt als brandklok.
Diam. ongeveer 100 cm. + o lvd. de plettenberg. o sam. de water. o gisb.iansen o ioh. de lawick. o corn. keyser. o ivst. iansen. o henr. welcker. o lamb. hovvenaer o alb. gysbertsen. o pelgr. albertsen. o hvb. van diemen. o nicol. de lange. satrapa. praetor. cÅsvles. scabini. et secretary civit: cvlenb. anno 1655. Met o zijn aangeduid de zegels der Magistraatspersonen. Versiering als voorgaande. Op het lijf het grootzegel van de stad Culemborg. (J. Belonje, Gedenkwaardigheden in kerken van Noord-Holland, deel iii, blz. 276).
Diam. 73 cm. sit nomen domini benedictvm. f. et p. hemony me fec: zutphaniae a 1655. Boven het randschrift een fries met centauren, onder slingers met cherubkopjes.
Diam. 64 cm. f. et p. hemony me fec. zutphaniae anno domini 1655. Gelijke versiering als vorige. Z.g. Papklok. Zij werd 's avonds tegen tien uur geluid ter herinnering aan het poortsluiten, op welk uur men vroeger een bord pap nuttigde. | |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot+ De kerk bezit: Twee bekers, 16,9 cm hoog, pl. clxiv, afb. 401. Aan de voet een versiering van een bewerkte rand met palmet motieven. Op de zijden in een ovale krans is het kerkelijk wapen gegraveerd. Onder de bodem het alliantiewapen der schenkers. Onder de ene beker om dit wapen het randschrift henricus de moelre et hester de bruyn conivges ad vsvm s coenae ded ao 1606. Onder de andere beker ex reformati coetvs cvlembvr liberalitate ad s coenae vsvm donatvm ao 1606. Merken Culemborg, meesterteken een lobbenkruisje. (Gelre xlix, 1949, blz. 93, 94). Tentoonstelling Gelders zilver, Arnhem 1955, nr. 192. Twee gedreven avondmaalkannen op hoge voet met onderschotels, 31,5 cm hoog; diam 21,9 cm, pl. clxvii, afb. 409. Gewelfde deksel aan de bovenzijde afgeplat. De versiering bestaat uit een verstrakt kwabornament. De oren heben een dolfijnachtige vorm, volgens Frederiks te vergelijken met een kan van A. Grill uit 1649. Merken, Utrecht, jaarletters P van 1654; meesterteken een schildje met leeuw: Hendrick Step. (Gelre 1949, blz. 94), Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. Zilver 's-Gravenhage 1952, nr. 49; Tentoonstelling Utrechts zilver, Utrecht 1952, nr. 101; Tentoonstelling Gelders Zilver, Arnhem 1955, nr. 194; Frederiks, Dutch Silver 111, nr. 135. Avondmaalschotel. Diam. 48 cm, pl. clxvi, afb. 407. Plat, met brede geschulpte en geprofileerde rand waarop het kerkelijk wapen van Culemborg is gegraveerd. Aan de onderzijde: a. pelgrom blanckert borgemest. obiit Den 21 November 1674 et maria de moolre weduwe 30 maiius 1685. Merken: Utrecht, jaarletter a van 1689; meesterteken pb in gekroond schildje van Pieter Boemer. (Gelre 1949, blz. 88 en 94). Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 498, Utrechts Zilver, Utrecht 1952, nr. 37; Gelders Zilver, Arnhem 1956, nr. 195; Frederick Dutch Silver 111, nr. 136. Twee avondmaalschotels met opstaande geschulpte rand. Diam: 22,5 cm. Aan de bovenzijde in het midden de wapens Balguerie en Van der Schuer. De wapenschilden zijn verbonden met een ketting en een slot en worden door een kroon gedekt. Merken: den Haag, jaarletter A van 1747. (Gelre 1949, blz. 95, 96; H.E. van Gelder en Elias Voet, Merken van Haagsche goud- en zilversmeden, 1941, blz. 171). Twee avondmaalschotels gelijk aan de vorige. In de schotel is het wapen van mr. Matthias van der Lijnden gegraveerd. Het wapenschild heeft rococo vormen. Merken: Utrecht, jaarletter 1 van 1768, meesterteken dvg van Dirck van Gameren. (Gelre 1949, blz. 97). Tentoonstelling Utrechts Zilver, Utrecht 1952, nr. 75. Verder bezit de kerk nog twee zilveren avondmaalbekers, in 1849 vervaardigd naar het model van die uit 1606. Ga naar margenoot+ Gedreven doopbekken, hoog 6,2 cm diam. 28 cm, pl. clxvi, afb. 408. Platte rand; de buitenrand versierd met acht schelpornamenten, viermaal buitenwaarts en viermaal binnenwaarts geplaatst, onderling verbonden door voluten en bandwerk. Op de rand het opschrift: der zulke is het koningrijk der hemelen, matthei 19 vers 14. Aan de onderzijde de wapens Perrenot en Louvigny. Merken Utrecht, jaarletter e van 1764 en meesterteken van Dirck van Gameren. (Gelre 1949, blz. 99, 100) Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 508; Frederick, Dutch Silver 111, nr. 73.
Ga naar margenoot+ DE R.K. KERK van St. Barbara door J. van Genk gebouwd en op 4 december 1887 in gebruik genomen, ligt aan de oostzijde van de Markt bij de Binnenpoort. | |
[pagina 185]
| |
In 1578 werd de oude St. Barbarakerk aan de katholieken ontnomen en aan de gereformeerden toegewezen. De katholieken beschikten over twee schuilkerken, één aan de Varkensmarkt, die later aan de Oud-Katholieken kwam, en sedert 1628 een andere in de Papenhoek. Uit deze tweede statie is de tegenwoordige parochie gegroeid, die bediend werd door de Jezuieten, van daar haar naam van paterskerk. Sedert 1612 kwamen paters Jezuiten uit Vianen hier, later werd Culemborg van Utrecht en 's-Hertogenbosch uit bediend. In 1817 werd de eerste kerk gebouwd (Geschiedkundig overzicht van Katholiek Culemborg; O.J. de Jong. De Reformatie in Culemborg, blz. 253 e.v.). In de pastorie bevinden zich: Lindehouten beeld, 135 cm hoog, de Onbevlekte Ontvangenis voorstellend. Zuid-Nederl.?,Ga naar margenoot+ xviiia, pl. lxxv, afb. 167.
Oordeel van Salomo, paneel, dagmaat 66 × 84,5 cm. Copie naar het schilderij vanGa naar margenoot+ Rubens in het Statens Museum for Kunst in Kopenhagen. Slechte staat.
Doodsportret van een geestelijke, paneel, dagmaat 42,5 × 32,5 cm. Hij draagt een grijze knevel en baard. Een zwarte calot dekt zijn hoofd. Rechts boven een stuk van een gordijn. Onderaan rechts staat: P.P. Theod. Reede M. 1674 12 Dec. Mis. Dirk Adolf van Reede, een telg uit het bekende Stichtse geslacht, is omstreeks 1600 geboren als zoon van Frederik van Reede, heer van Amerongen en Cornelia van Oostrum. Wanneer hij katholiek is geworden, is niet bekend, doch in 1624 trad hij tot de Societas Jesu toe. Als pater Theodorus Reede vestigde hij zich in 1633 als priester in Wijk-bij Duurstede, waar hij zich handhaafde ondanks de vele moeilijkheden die hem van wege de predikanten in de weg werden gelegd. Hij overleed in 1674, en is in het familiegraf van de van Oostrums in Wijk-bij-Duurstede bijgezet (Maandblad van Oud-Utrecht 1960, blz. 85-88). In de sacristie: Doek, voorstellend St. Franciscus Xaverius een man in rood gewaad dopend. Geheel rechts een geknielde Moor met fakkel. Links verschillende figuren. In het midden doorkijk naar buiten op een rond gebouw. Slechte staat, xixb.
Christus aan het kruis omgeven door engeltjes, doek 96 × 73 cm, pl. lxxxiii, afb. 188. Aan de voet van het kruis Maria Magdalena. Geschilderd door J. Voorhout (1647-1723).
In de kerk: Twee koperen kaarsenhouders in de vorm van een uit het lekblad naar boven kronkelendeGa naar margenoot+ slang, xvii.
In de O.L.V.-kapel een mahoniehouten ronde tabernakel, met hoekzuiltjes metGa naar margenoot+ Ionische kapitelen en met koperen basis. Op de top een crucifix met verguld corpus. Volgens de Voorlopige lijst der Ned. monumenten enz. Antwerps 1825.
Vergulde monstrans, 62 cm hoog, pl. clxxi, afd. 417. Zeslobbige voet, waarop gegraveerdGa naar margenoot+ is: het oprapen van het manna, David bij de hogepriester, Christus in Emmaus. De lunula, door twee engelen gedragen, is in een tempeltje gehuisvest, met links St. Ignatius en rechts St. Franciscus Xaverius. Hierboven de Arma Christi met rechts en links een manlijke heilige; geheel bovenaan open koepeltje waarin een beeldje van St. Jan de Doper. Merken: Amsterdam, L. van 1634 of 1655, meesterteken van Th. Bogaert. Ciborie, ongeveer 63 cm hoog, pl. clxxi, afb. 418. Op de voet de gedreven figurenGa naar margenoot+ van Geloof, Hoop en Liefde, waartussen in relief drie voorstellingen van: de toon- | |
[pagina 186]
| |
broden op de tafel bij de hogepriester, Abraham en Melchisedech, het Laatste Avondmaal. Op de vaasvormige nodus zijn de Arma Christi gegraveerd en drie putti met kransen. Op de cuppa: Kain en Abel, Abrahams offer en de Kruisiging. Op het deksel zijn gegraveerd drie cherubs, waartussen in medaillons: Mozes water uit de rots slaande, het oprichten van de Koperen Slang, en het inzamelen van het manna. Op een nodus, met gevlochten banden versierd, een pelikaan op zijn nest met drie jongen; op zijn vleugel een kruis. Merken: Utrecht, geen jaarletter, meesterteken drie ruiten in gekroond schild van Nicolaes Verhaer. Omstreeks 1725. Tentoonstelling Kerkel. kunst in Nederland, 's-Hertogenbosch 1913, nr. 455, (daar vermeld als uit de R.K. kerk te x.) Tentoonstelling Utrechts Zilver, Utrecht 1962, nr. 129. Ga naar margenoot+ Ampullenblad met gekartelde rand, waarin gegraveerd rozen en een lambrekijnachtig ornament. Middenin: i.h.s. Merken: Utrecht, jaarletter 1. van 1768, meesterteken ad. Twee ampullen, ieder 13 cm hoog.
Ga naar margenoot+ Gedreven wierookvat, 28 cm hoog, waarop ranken en cherubkopjes. Meesterteken van Christiaan van Gemert uit 's-Hertogenbosch van 14-7-1854 tot 7-8-1897. Ga naar margenoot+ Houten kruis in de vorm van twee knoestige takken, 69 cm hoog, waarop een zilveren corpus, pl. clxviii, afb. 410. Diamanten in de lendedoek en in de doornenkroon; robijnen in de letters I.N.R.I. Op de lendedoek: jaarletter m van 1755-1757 en c.s. Werk van Gottlieb Satzger uit Augsburg. Litt. M. Rosenberg, Der Goldschmiede Merkzeichen, 3e Aufl. Frankfurt a/M. 1922, deel 1, nr. 968, blz. 228.
Ga naar margenoot+ Diam. 67 cm. + elisabeth zachariae magnum virum genuit. jan tolhuis me fecit 1555. Randversiering van vroeg-Renaissance motieven, medaillons enz. Deze klok is het oude St. Elisabeths klokje uit de voormalige St. Janskerk, in 1817 van het stadsbestuur gekocht. Het opschrift is door lassen beschadigd.
Ga naar margenoot+ DE O.-K. KERK van de HH. Barbara en Antonius is een eenvoudige rechthoekige bakstenen zaalkerk, gelegen aan de oostzijde van de Varkensmarkt. Op een hardstenen plaat, rechts beneden in de voorgevel, staat: Gesticht/Anno 1836/door/T.J. van Everdingen/Pastoor/H.T. Verhoef/G. van Oostveen/Kerkmeesters. In 1624 werd de statie, de eerste na de Reformatie, gesticht. Zij was bezet door een wereldgeestelijke en kreeg daardoor de naam van pastoorskerk (De Oud-Katholiek, 14 november 1936). De kerk bezit:
Ga naar margenoot+ Een communiebank waarvan de eikenhouten balustrade uit drie delen bestaat, in het middenstuk is een kelk met de Hostie tussen cherubkopjes en druiventrossen gebeeldhouwd. Op de rechter vleugel twee cherubs en een mand met druiven, op de linker twee cherubs met een schenkkan. De balustrade heeft aan weerszijden een verlengstuk door deurtjes met de eigenlijke communiebank verbonden. Ook deze delen vertonen druiventrossen en een kelk. Aan de beide uiteinden, twee naar elkaar toegewende knielende engelfiguurtjes, de rechtse met een kap over het hoofd. Deze twee beeldjes hebben vermoedelijk niet bij de bank behoord. Ook twee figuurtjes op de beide verlengstukken, xviiia. De bank was vroeger verguld (De Oud-Katholiek 1918, blz. 64). | |
[pagina 187]
| |
Eikenhouten preekstoel op hoge, zeszijdige voet, pl. lxxiv, afb. 165. De kuip wordtGa naar margenoot+ gedragen door vier vleugelstukken, eindigend in de gesneden symbolen van de evangelisten. De panelen van kuip en ruggeschot vertonen cartouches; één paneel heeft in het midden een medaillon waarin een naar links gewende Christus-kop. Aan de onderzijde van het klankbord een wit geschilderde duif in gouden stralenkrans, xviiia.
Op het hoofdaltaar: Crucifix met ivoren corpus, pl. lxxiv, afb. 164. Van kruis totGa naar margenoot+ teen: 55 cm breed, afstand uitgestrekte armen, 50 cm. De Gekruisigde wordt hier voorgesteld met knevel en baard, het hoofd iets naar links gebogen, Zuid-Nederl. werk?, xviia. Vroeger schijnt hier het volgende opschrift bij geweest te zijn: Dit Christusbeeld den Spanjaard door Piet Hein ontnomen/Toen hun rijke vloot was in zijn macht gekomen/Is met de vont vereerd, die dees vereering deed/Is Jacob, die de Wael met zijnen toenaam heeft in het jaar mdcclxiv. (Alg. Konst- en Letterbode van 25 augustus 1821). De schenker Jacob de Wael was lid der O-Katholieke gemeente (Arch. A.U. 1, blz. 268). Gedreven monstrans, 53 cm hoog; middellijn van de voet, 20,5 cm, pl. clxix,Ga naar margenoot+ afb. 413. De onderste voetrand is versierd met een liggende eierlijst, waarboven gevleugelde cherubs, de beide nodi met bladwerk en engelkopjes. De lunula is aangebracht onder een op vier zuiltjes rustend baldakijn, geflankeerd door rechts St. Antonius en links St. Barbara. Hier boven een door zuiltjes gedragen tweede baldakijn, waaronder Maria met Kind in een stralenkrans als dubbelfiguur. Rechts St. Willibrord, links de H. Bonifacius. Als bekroning een bol met crucifix. Merken: Utrecht, jaarletter x van 1662, resten van initialen tvl, voor Thymen van Leeuwen. Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. 's-Gravenhage 1952, nr. 494 (niet tentoongesteld). Tentoonstelling Utrechts zilver, Utrecht 1952, nr 79. Vergulde ciborie, 62 cm hoog; diam. van de cuppa: 18 cm; van de voet: 20 cm,Ga naar margenoot+ pl. clxix, afb. 414. Vierlobbige voet met de gedreven symbolen der evangelisten, waartussen medaillons waarop beeltenissen van de kerkvaders. Op de cuppa, tussen cherubs in ovale velden, de voorstellingen van het Joodse Pascha, Mannaregen, David de toonbroden ontvangend, Laatste Avondmaal. Grote kroon, gedragen door vier cherubkopjes, staande op de cuppa. De ciborie wordt door een pelikaan met jongen bekroond. Antwerps werk, jaarletter e of f. Meesterteken een roosje?, xviic. Vergulde gedreven kelk, 23,5 cm hoog, diam.: 15 cm, pl. clxviii, afb. 411.Ga naar margenoot+ Vierlobbige voet, versierd met vier gevleugelde cherubs, afgewisseld met vier cartouches, waarvan drie met de beeltenissen van de H.H. Barbara, Bonifacius en Willibrord, de vierde met ihs in een doornenkroon. De stam bestaat uit een nodus met kwaborment, waarboven parelranden, en een nodus versierd met engelkopjes, door hol profiel verbonden. De cuppa rust in een opengewerkte kom versierd met cherubs, | |
[pagina 188]
| |
voluten en karyatide achtige figuren. Op de voet de inscriptie in patientia suavitas. Merken: Utrecht, jaarletter w van 1637; meesterteken: monogram mb voor Michiel de Bruyn van Berendrecht. Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 493; Tentoonstelling Utrechts zilver, Utrecht 1952, nr. 45. Kelk met geprofileerde voet, hoog 19 cm; diam.: 8 cm. De balustervormige stam is ingedeeld door profielbanden. De cuppa is enigszins uitgebogen. Merken: Utrecht, jaarletter en meesterteken onleesbaar, xviia. Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 486; Tentoonstelling Utrechts zilver, Utrecht 1952, nr. 14. Vergulde kelk, 18 cm hoog. Merken: Den Haag, jaarletter c van 1655, meesterteken van Jeremias Micheel. Tentoonstelling Zeven eeuwen Den Haag, 's-Gravenhage 1948, nr. 1009. Ga naar margenoot+ Tweedelige pixis, ongeveer 13 cm hoog. Glad met eenvoudige rand. Merken: Utrecht, jaarletter t van 1715 of 1730, meesterteken c.p. in ovaal. Ga naar margenoot+ Oliedoos met pixis, 6 cm hoog, diam. 5 cm. Glad met parelrandje. Op het deksel is een kelk met Hostie gegraveerd. Merken: Utrecht 1808, gemerkt Moot. Ga naar margenoot+ Gedreven godslamp, 30 cm hoog, diam.; 20,5 cm, pl. clxx, afb. 415, bestaande uit een peervormig gedeelte, waaronder een ronde bel en een ring is aangebracht, en een afgeplat, bolvormig gedeelte, verbonden door een hol profiel. Het onderste gedeelte is versierd met drie gevleugelde cherubs, waartussen in medaillons de figuren van St. Willibrord, St. Bonifacius en een vrouwelijke heilige. Op het middengedeelte eveneens drie gevleugelde cherubs en in medaillons de H. Familie en de HH. Barbara en Antonius. Het gebombeerde deksel, met bloemen versierd, rust op een ajour bewerkt gedeelte met bloemdecor. Drie dolfijnen als kettinghouders. Op het deksel is gegraveerd s. ignatius. s.f. xaverius. s. iohannes. s. aldegvnda. s. appolonia. Merken: Utrecht, jaarletter B van 1665, meesterteken W.L. in monogram voor Willem van Leusden. Tentoonstelling Dutch Art, Londen 1929, nr. 910; Tentoon-Stelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 495; Tentoonstelling Utrechts zilver, Utrecht 1952, nr. 82. Ga naar margenoot+ Gedreven lavaboschotel, diam. 36 cm, pl. clxxii, afb. 422. De rand is verdeeld in acht gelobde cartouches, gevormd door kwabornamenten. Het middengedeelte is onversierd. Merken: Amsterdam jaarletter P van 1646, meesterteken ip van Johan Pagendarm. Literatuur: C.J. Hudig, Maandbl. voor Beeld. Kunst 1929, blz. 129 en 141; J.W. Frederiks, Dutch silver 1, nr. 157. Tentoonstelling Dutch Art, Londen 1929, nr. 869; Tentoonstelling Vier eeuwen Nederl. zilver, 's-Gravenhage 1952, nr. 37. Ga naar margenoot+ Wierookvat, ongeveer 25 cm hoog, pl. clxx, afb. 416. Ovale medaillons met afbeeldingen van heiligen tussen vruchten en bloemtrossen. Geen merken te zien, toe te schrijven aan Michiel de Bruyn van Berendrecht van Utrecht, xviia. Ga naar margenoot+ Wierookscheepje, 8,5 cm hoog. Voet met gedreven rand. Op het deksel een laat xviide eeuws ornament. Merken: Utrecht, jaarletter i van 1730 en Nic. Verhaer. Op het bijbehorend lepeltje een haas, meesterteken van A. Coolhaas. Ga naar margenoot+ Missaalbeslag met medaillons. Omstr. 1650-1660. Ga naar margenoot+ Crucifixbeslag, midden xviiide eeuw. Links en rechts van het altaar hangen twee aan elkaar gelijke armluchters, pl. clxviii, afb. 412, waarvan ieder een schildje draagt, waarop respectievelijk de monogrammen van Maria en Jozef. Trant van Michiel de Bruyn van Berendrecht, xviia. | |
[pagina 189]
| |
Twee paar koperen kandelaars, ieder 23 cm hoog, xvii.
Antependium, 260 × 110 cm. Witte zijde, met aan de bovenkant een brede, geborduurdeGa naar margenoot+ rand van met gouddraad opgewerkte ranken. In het midden schaal met vruchten, geflankeerd door twee hoornen van overvloed, de vruchten in natuurlijke kleuren. Het bij dit antependium behorende kazuivel is van wit moiré zijde met een Mariamedaillon en met gouddraad geborduurde vruchten. Het kelkvelum heeft in het midden een pelikaan, verder geborduurde vruchten in natuurlijke kleuren, korenaren en druiven, xviiia. Antependium, 260 × 110 cm. Rood fluweel, met aan de bovenkant een brede rand waarop ranken met hoornen van overvloed, met gouddraad opgewerkt, geborduurd zijn. Het hierbij behorende kazuivel is van rood fluweel, waarop een duif is geborduurd. Op de hoeken van het kelkvelum zijn met gouddraad opgewerkte hoornen van overvloed en in het midden ihs geborduurd.
DE VOORMALIGE ST. PIETERS- OF GASTHUISKERK (zie Pietersgasthuis), thansGa naar margenoot+ LUTHERSE KERK, ligt op de hoek van Achterstraat en Goilberdingerstraat. Voet van Oudheusden, blz. 471-473; J.W. Pont, Geschiedenis v.h. Lutheranisme in de NederlandenGa naar margenoot+ tot 1618, Verhandeling Teyler 's Godgel. Gen. 1911, blz. 156-165; J.G. Schultz Jacobi, Geschiedenis der Luthersche Gemeente te Kuilenburg in Bijdragen tot de Geschiedenis der Ev. Luth. kerk in de Nederlanden, 2e stuk, 1840, blz. 109; O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, blz. 263-265. Het bakstenen gebouw is opgetrokken als eenvoudig zaalgebouw met rechtgeslotenGa naar margenoot+ ingangsgevel aan de oostzijde, ter plaatse van het koor van de middeleeuwse St. Pietersgasthuiskapel. Het zadeldak heeft aan de ingangszijde een schild waarboven een zeszijdig open klokkenkoepeltje, bekroond door windvaan in de vorm van een zwaan. In de voorgevel die door hoekpilasters geleed is, is de ingang geflankeerd door twee spitsbogige vensters en boven de ingang een rond raam. Op de plinten van de pilasters staat links: restauratum anno mdcccxxxix/i.i.h.c. horn cos. h.c. millies v.d.m. en rechts j.k. van den broek, j. klein presb./f. spindler. t. klein diacc. Het inwendige wordt gedekt door een spitsbogig houten tongewelf. De kerk bezit: Eikenhouten preekstoel met zeszijdige kuip op balustervormige voet, uit de bouwtijdGa naar margenoot+ van de kerk. Op de panelen gekruiste palmtakken. Doophek met balustervormige spijlen, waarschijnlijk eveneens 1839. | |
[pagina 190]
| |
Ga naar margenoot+ Rechts en links van de preekstoel staan eikenhouten banken zonder overhuiving. De panelen aan de voorzijde hebben een vulling van een blank wapenschild in een omlijsting van kwabornament, 1676-1677, pl. lxxiv, afb. 166. Vroeger de banken der hofraden, nu van de kerkeraad.
Ga naar margenoot+ Op de kansel koperen lezenaar, vertonend een boom tussen ranken (maretak?). Een gedeelte van de arm is nog over, het overige gedeelte verdween in de laatste oorlog. Stond vroeger bij de plaats van de voorlezer. Mogelijk dezelfde die als geschenk door Elisabeth Charlotte, gravin van Nassau-Siegen, gemalin van George Frederik aan de kerk aangeboden werd.
Ga naar margenoot+ Een exemplaar in lederen stempelband met koperen sloten, xvii, van de eerste uitgave van de bijbelvertaling door Adolf Visscher (1605-1652), uitgegeven te Amsterdam in 1648. Gedrukt bij Rieuwert Dircksz. van Baardt, met portret van Luther, G. Visscher exc. Stuerhelt fec. en één van Adolf Visscher, S. Suyderhoef sculp. Zacharias Webber excud. Geschenk van Bernhard Schmid, makelaar in suiker te Amsterdam in 1671.
Ga naar margenoot+ In 1694 werd een inzameling gehouden voor een orgel, dat in 1696 werd aangekocht van jonker E.F. van Montfoort (Schultz Jacobi, blz. 35). De Utrechtse orgelmaker Abraham Meere herstelde het instrument in 1803 en in het begin der xxste eeuw werden er opnieuw reparaties aan gedaan. De witgeverfde beelden op de top zijn in 1698 door Ahasuerus Muller vervaardigd.
Ga naar margenoot+ Kelk, hoog 25 cm. Onderaan een uitgeschulpte rand, pl. clxvi, afb. 406. Op de cuppa, diam. 11,5 cm, het gegraveerde wapen van Waldeck en Culemborg, dat ook op de zilveren pateen, diam. 18 cm, voorkomt. Op de achterzijde is geponsd: 1640 L.K. Merken: den Haag, jaarletter n van 1643, meesterteken van Andries Grill. Literatuur: Oud Holland 1950, blz. 9; Nat. tentoonstelling van oude kerkel. kunst in Nederl. 's-Hertogenbosch 1913, nr. 659. Vergulde kelk, 22,5 cm hoog met nodus en een meer rechte cuppa dan voorgaande, pl. clxvi, afb. 405. Hierbij een verguld zilveren pateen, 15,5 cm in diam. Merken: Hamburg, en gb. Vermoedelijk een werk van Guilliam Been 1, meester van 1653-1688. Litteratuur: K. Hüseler, Meisterliste der Hamburger Goldschmiede vom 14. bis zum 18. Jahrhundert, Nordelbingen, band 19, blz. 220; Tentoonstelling Nat. tentoonstelling van oude kerkel. kunst, 's-Hertogenbosch 1913, nr. 660. Ga naar margenoot+ Vergulde ronde ouweldoos met losse deksel, diam. 19,2 cm, deksel 10,2 cm. Merken: den Haag S. van 1692, meesterteken een zespuntige ster. Litteratuur: H.E. van Gelder en Elias Voet jr., Merken van Haagsche goud- en zilversmeden, 1941, blz. 163. De verguld zilveren kelk met pateen en de dito ouweldoos zijn in 1694 door Elisabeth Charlotte aan de kerk gegeven ter vergoeding van de kleine zilveren kelk met deksel, een werk van Hans Coenraad Brechtel, die in 1671 was aangeschaft. Dit kelkje, door George Frederik in het leger gebruikt, werd in een leren koker bewaard. De predikant Kleinschmidt nam de kelk mee en verloor hem in de slag bij Seneffe (1674). (Schultz Jacobi, blz. 140). Zilveren ouweldoos met losse deksel, 10 cm middellijn, deksel 10,13 cm. Evenals voorgaande, geheel glad. Meesterteken P.C. ter weerszijde van een hamer, xviiia.
Ga naar margenoot+ Forse schenkkan met oor en deksel, 31,5 cm hoog, pl. clxv, afb. 404. De voet heeft een gedreven ornament, terwijl op de buik een rand van arabesken is gegraveerd. Op het deksel een blank wapenschild in een omlijsting van rolwerk. Op het klauwstuk een | |
[pagina 191]
| |
gevleugelde vrouwekop. Deze kan zou een geschenk zijn geweest van Amalia Catharina, gravin van Erbach, geboren gravin van Waldeck-Pyrmont. Merken: Londen (luipaard), s in schild, i.m. boven een ton in schild. Misschien werk van John Morley, werkzaam in Londen in 1595-1596. Litteratuur: C.J. Jackson, English Goldsmiths and their marks, 2de deel, Londen 1921; Nat. tentoonstelling van oude kerkl. kunst, 's-Hertogenbosch 1913, nr. 604, pl. xvi, als Engels omstreeks 1600.
De klok is voorzien van een rand met jachtvoorstellingen en een opschrift in bloklettersGa naar margenoot+ si deus pro nobis quis contra nos 1686.
HET ELISABETHS-GASTHUIS EN KAPEL is te vinden aan de noordzijde van deGa naar margenoot+ Lange Havendijk; de kapel lag aan de zuidzijde, en is in 1962 uitgebrand. Fig. 52, pl. lxxxix, afb. 205. Voet van Oudheusden, blz. 496-528; Bull. N.O.B. 1908, blz. 143; O.J. de Jong, De ReformatieGa naar margenoot+ enz., blz. 8 en 9; P.J.W. Beltjes, Vrouwe Elisabeth en haar betekenis voor Culemborg, Jaarboek Hoogstraten's Oudheidkundige Kring, 1957; van Schilfgaarde, Archief Heeren van Culemborg, inv. nr. 3541. Fig. 52. Culemborg. Elisabethsgasthuis, Kapel
| |
[pagina 192]
| |
Ga naar margenoot+ De poort is door een andere vervangen, die toegang geeft tot de gerekte binnenplaats, die door twee rijen huisjes geflankeerd wordt. Ook deze zijn in de xviiide eeuw herbouwd. Ga naar margenoot+ De kapel was een drie traveeën lang rechthoekig gebouw gedekt door een bijzonder verzorgde houten kap; in de zware hoefijzervormig gebogen ribben waren de groeven voor de bebording van het tongewelf te zien; of die ooit aangebracht is geweest valt te betwijfelen. Aan de zuidzijde zijn drie gedichte spitsboogvensters aanwezig; van die aan de noordzijde zijn de koppen uitgehakt ten behoeve van vensters die licht geven op de bovenste der twee verdiepingen die door middel van vloeren in de kapel waren aangebracht.
Ga naar margenoot+ HET PIETERS GASTHUIS lag op een rechthoekig terrein op de hoek van Goilberdinger- en Achterstraat; ter plaatse van de kapel is de Lutherse kerk gebouwd (zie blz. 189). Ga naar margenoot+ Voet van Oudheusden, blz. 471; A.J. van de Ven, Het Oud-Archief van de gemeente Culemborg, Inleiding blz. 8; O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, blz. 7, 8, 238; Gelre 1953, blz. 11. Ga naar margenoot+ Een gedeelte van de vleugel ten noorden van de kapel is nog in wezen; het is een laag gebouw tussen topgevels, waarvan de gepleisterde zuidelijke trapvormig is. Doordat bij de herbouw van de Lutherse kerk het koor vervallen is, is de trapgevel van het restant van het Pietersgasthuis in het gezicht gekomen en vormt de afsluiting van de Heerenstraat. Tegen de trapgevel is inwendig de stookplaats. De tweede balklaag rustte op korbeels en muurstijlen waarvan nog één juk over is. Van het zuidwestelijk pand van het gasthuis is de scheidende trapgevel tussen de panden 1 en 3 van de Goilberdingenstraat over.
Ga naar margenoot+ HET ELISABETH WEESHUIS is gelegen op een terrein achter de huizen aan de westkant van de Herenstraat, dat door de westelijke stadsmuur wordt begrensd. Vroeger reikte dit terrein tot dicht bij de Goilberdingerpoort en het grensde aan de erven van de huizen van de Goilberdingerstraat. De ingangspoort bevindt zich op nr. 29 van de Herenstraat. Fig. 53, pl. lxxvii, afb. 171 en 172. | |
[pagina 193]
| |
Fig. 53. Culemborg. Elisabeth Weeshuis. Plattegrond en doorsnede westelijke vleugel
Voet van Oudheusden, blz. 529-576; Gedenkboek van het Elisabeth Weeshuis te Culemborg, 1860Ga naar margenoot+ (niet in de handel); Bull. N.O.B. 1908, blz. 136; P.J.W. Beltjes, Overzicht betreffende de oorspronkelijke opzet en indeling van de gebouwen van het Elisabeth Weeshuis te Culemborg (m.s.); O.J. de Jong, De Reformatie enz., blz. 49-55. | |
[pagina 194]
| |
wezenlijkt zijn. (zie voormalige Jeruzalem-klooster). In mei 1557 is het bestek van het weeshuis opgemaakt. In 1560 bestonden de gebouwen van het weeshuis uit één groot gebouw en een aantal kleinere. De stichtingsbrief dateert van 12 oktober 1560, toen het gebouw voltooid was. Oorspronkelijk was het huis ingericht voor ‘24 knegtgens en 24 maagdekens’, en tevens voor ‘twaalf eerlijke en devote Vrouwen-perzoonen, te weten Weduwen en Maagden, wezende onder haar veertig jaren alle Ingezetenen van de Stad ofte Lande van Culemborg .... omme zig daar meede in te begeven, en de de reste van haar leven daar te eynden’. Uit deze vrouwen werd dan de ‘Overste ende Meesteresse’ gekozen. Uitvoerig deelt de stichtingsbrief mee, hoe de kinderen gekleed moesten zijn - Maastrichter Lavender grauw en op de linkerarm een zwarte e - en hoe hun dagindeling was vastgelegd. Van Bamisse (St. Bavo 1 oktober) tot Pasen was de reveille om 6 uur en 's avonds om 20 uur was het bedtijd. Van Pasen tot Bamisse, moesten de kinderen al om 5 uur op, en gingen dan om 19 uur naar bed. 's Zomers waren zij verplicht ‘zo zij opstaan uyt den Bedde, dat zij dan de Vlooyen ende alle quade Gewormte zoeken, vangen en doodden’. Slechts de meisjes hadden toegang tot de kapel, de jongens hoorden de mis door een opening in de muur van hun afdeling. Ga naar margenoot+ De poortomlijsting wordt gevormd door geblokte pilasters bekroond door vazen op balustervormig voetstuk, pl. lxxvi, afb. 168. In het midden boven de inrit een carcartouche in rocail-ornament, waarin het opschrift ingenuam sobolem citius genitoribus orbam/suscipit et gremio heic elisabetha fovet. ab anno mdlx. Hierboven de door een strik verbonden wapens Lalaing, waarnaast een a, en Culemborg en de Lek, waarnaast een e. Het vertrek boven de poort heeft twee vensters in geprofileerde korfbogig gesloten nissen en wordt gedekt door een kruisribgewelf tussen gordelbogen op natuurstenen kraagstenen. Tegen de noordwand resten van een xvide eeuwse schouw; geprofileerde omlijsting en draagstukken met peerkraal.
Ga naar margenoot+ Het weeshuis bestaat uit twee haaks op elkaar staande vleugels; een lange deels onderkelderde westvleugel, het verblijf van de meisjes en hun verzorgsters en de iets kortere noordvleugel, waar de jongens en de priesters verblijf hielden en die iets ten noorden van het midden tegen de meisjesvleugel sluit. In het uitstekend deel van de meisjesvleugel bevindt zich de keuken. Op de sluitgevels schoorstenen met ingesnoerde pyramidevormige kappen, op sommige waarvan windvanen met het wapen van Culemborg. | |
[pagina 195]
| |
De zuidgevel van de jongensvleugel is de hoofdgevel; hier bevindt zich de ingang, geflankeerdGa naar margenoot+ door telkens drie vensters in geprofileerde nissen door korfbogen gesloten. Beganegronds staan daarin xixe eeuwse schuiframen, boven schuiframen met kleinere roedeverdeling. De meest oostelijke vensters staan zo dicht in de hoek dat de kapel er later tegenaan gebouwd lijkt; misschien wordt echter het oog misleid door een bemetseling van de westgevel van de kapel. Voet van Oudheusden vermeldt dat in de kapel een gevelsteen stond met 1557. In het houten bovenlicht van de ingangsdeur van de hoofdvleugel prijken in sierlijke krullen de vergulde initialen van de schenkster en haar tweede echtgenoot; de Utrechtse schrijnwerker A. Koopman leverde in 1801 dit ‘krulraam’. De achtergevel was vrijwel gesloten. De gevel van de meisjesvleugel aan de zijde van de binnenplaats was vroeger geheelGa naar margenoot+ gesloten, met uitzondering van de keldervensters, die bij de restuaratie van dit onderdeel in 1960 weer geopend zijn en waar natuurstenen kruiskozijnen in staan. Beganegronds zijn er (in de xixde eeuw?) zes vensters ingebroken; bij het aanbrengen van de regentenkamer in het zuidelijke gedeelte zijn waarschijnlijk eerst twee vensters aangebracht, waarvan de ontlastingsbogen boven de meest zuidelijke vensters over zijn. Boven in de muur, de waterlijst doorbrekend, is een geschilderde wapensteen gemetseld,Ga naar margenoot+ die vroeger boven de hoofdingang gestaan zou hebben, pl. lxxvi, afb. 169. De wapens Lalaing gekroond en omgeven door de keten van het Gulden Vlies en Culemborg en de Lek hangen aan takken waar acanthusbladeren van uitgaan. Zij zijn gevat tussen twee zuiltjes met zg. François 1-kapiteel, die staan op een voetstukje waarin vazen in relief zijn gebeeldhouwd en waartussen een lijst met vroeg renaissance ornament, bestaande uit cherubs en maansikkels. Ook in de kroonlijst, die op een bloklijst rust, renaissanceornament. De wapensteen wordt bekroond door een halfcirkelvormig opzetstuk, waarin op blauwe achtergrond de letters A en E door koorden verbonden zijn. Het schild onder de steen, waarop het opschrift van het cartouche van de ingangspoort herhaald wordt, zal in de Franse tijd over de wapenschilden aangebracht zijn geweest. De gevel aan de tuinzijde is oorspronkelijk zeer regelmatig ingedeeld geweest doorGa naar margenoot+ tien vensters, besloten tussen een blinde travee tegen de eindgevels. De beganegrondse vensters waren gevat in geprofileerde korfboognissen waarvan de zuidelijke vijf al vroegtijdig gedicht moeten zijn; zij behielden de natuurstenen latei en onderdorpel. De middengroep is in de xixde eeuw sterk gewijzigd. De beide noordelijke nissen bevatten xixde eeuwse schuiframen als aan de ingangsgevel van de binnenplaats. Op de verdieping staan tussen de vijf vensters met xviiide eeuwse schuiframen de duidelijke moeten van vijf gedichte bakstenen kruisvensters met flauw gebogen tussendorpel. Onder de goot houten klossen; de kap over deze vleugel is nieuw.
De kapel is even hoog als de hoofdvleugel, maar slechts 9 m breed. Bij het wegbrekenGa naar margenoot+ van de bemetseling aan de binnenplaatsgevel kwam een natuurstenen ingang te voorschijn met natuurstenen tweelicht; onder de latei voluutvormige, geornamenteerde kraagstenen. Aan de westgevel is een klein spitsboograam. Aan de zuidgevel een raamnis als aan de hoofdvleugel. Hoewel het gewelf over de beganegrond hiervoor ligt, is de nis blijkens gepleisterde dagkanten en dichting oorspronkelijk voor een venster bestemd geweest.
Hoefer haalt een oude beschrijving aan, waarin gesproken wordt van een gang dieGa naar margenoot+ | |
[pagina 196]
| |
toegang gaf tot het ruime refter; in het refter stond een spiltrap naar de verdieping waar de slaapzaal en vertrekken voor de priesters waren. De balklaag rust op sleutelstukken, waarvan nog oorspronkelijke aanwezig zijn. De kelder onder de meisjesvleugel is in 1960 gerestaureerd; na het ontpleisteren bleek het gewelf tegen bestaande muren te zijn geslagen en de vensters versmald en verdiept te zijn. De gewelven rusten op kraagstenen, waarvan drie aan de zuidzijde de wapens Culemborg, Lalaing en Pallandt dragen; in het midden komen de gewelven neer op korte bakstenen zuiltjes op achtzijdige basementen. Bij de restauratie is de vloer ± 50 cm verlaagd. Door de lange kelder heeft de beganegrondse zaal als geheel het karakter van opkamer; de keldertoegang is in de eerste travee van deze vleugel. Aan het zuidelijke einde van deze vleugel was de schouw; in 1800 is hier de regentenkamer afgeschoten, er werd een nieuwe schouw gemaakt en met stucwerk versierd door de Italiaan F.M. Beretta: op de schoorsteen boezem een pelikaan met jongen, boven de deur twee vogels staande op een pijlenbundel en een brandende fakkel. In het midden een medaillon, waarin staat: elisabetha culemburgi olim domina orborum culemburgensium nunc etiam nutrix. Boven de kastdeuren medaillons met guirlande en strik boven een eiken- en een olijftak; in het medaillon: testatrice elisabetha orbos hic ali iusserunt io. culemburgensis io. schoonhovius leon herdenkius melch. culenborg. mdlx. De balklaag van de keuken en de verdieping rust op gesneden sleutelstukken met kruisvormige versiering.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van het weeshuis behoren: Twee aan elkaar gelijke kasten, één in de meisjesafdeling, de andere in die van de jongens. Twee-deurs kasten, iedere deur verdeeld in drie maal drie rechthoekige panelen. IJzeren beslag, xvi?.
Ga naar margenoot+ Een drieluik afkomstig uit de Sacramentskapel in de Barbarakerk, pl. lxxviii, afb. 173, 174, 175, pl. lxxix, afb. 176, 177. Ga naar margenoot+ Bull. N.O.B. 1908, blz. 139, 140; Martin en Moes, Oude schilderkunst in Nederland 1, 's-Gravenhage 1910-1911, pl. 63 en 64; Hoogewerff iv, blz. 586; de Jong, De Reformatie enz., blz. 47, 48, 133, 169, 170. | |
[pagina 197]
| |
deren, maar liefst moest het zijn: “beter ende bequaemer”. Men bleef houden aan indeling en voorstelling van het verloren gegane triptiek, slechts werd in de beneden deuren de St. Gregorius-mis vervangen door de portretten van de beide echtgenoten van Elisabeth en afbeeldingen van de priesters van het weeshuis en de weesjongens. Hiervoor zou Deys f 85 krijgen. Later zijn in het onderste gedeelte nog enkele wijzigingen aangebracht. Omstreeks 1586 is het drieluik uit de kerk naar het weeshuis gebracht. In de xviide eeuw hing het in het refter, thans is het in de voorhal geplaatst. Het middenpaneel stelt het Laatste Avondmaal voor, het linker luik aan de binnenzijde het Joodse Pascha en het rechter luik aan de binnenzijde de maaltijd van Assuerus. Gesloten vertonen de beide zijluiken het Inzamelen van het manna. Van de ‘kleine duerkens’ afzonderlijk in de voorhal opgesteld, is op de binnenzijde van het linker luik Mozes afgebeeld, water uit de rots slaande en aan de buitenkant Jan van Luxemburg en Antonie van Lalaing als Vliesridder, geknield met achter hen enige weesjongens. Op de binnenzijde van het rechter luik is Elia in de woestijn geschilderd, en aan de buitenzijde Elisabeth in het zwart gekleed, geknield liggend, met achter haar een menigte van weesmeisjes. Boven de twee gecombineerde wapens Luxemburg-Culemburg en Lalaing-Culemborg.
Aardewerk kannetje, pl. clxiv, afb. 402, ongeglazuurd, met zilveren deksel 20 cmGa naar margenoot+ hoog. Vergulde randjes aan de voet en op de hals. Op de buik een kerfornament. Vergulde leeuwekoppen op de hals. Het deksel heeft knorornament; klauwstuk in de vorm van een cartouche met doorgestoken staaf. xvi, deksel xvii. Zilveren beker, 9 cm hoog, pl. clxiv, afb. 400, door een smalle kettingvormige randGa naar margenoot+ in twee gelijke delen verdeeld. Het bovenste gedeelte is glad, op het onderste zijn medaillons gegraveerd, waarin gehelmde mannekoppen, ranken en gestyleerde vijfbladige bloemen. Merken Amsterdam, jaarletter i van 1598, harp?. De inventaris van 1676 vermeldt ‘het Canneken van grouw aerde met silveren litken’ en het ‘silver beeckerken’, dat protectoren bij hun jaarlijkse maaltijd gebruikten. Tentoonstelling Amsterdam 1880, nr. 168.
Op het voorplein, links van de ingang hangt een luidklok, diam.: 20 cm. Onder eenGa naar margenoot+ fries met ranken: verbum dni manet in aeternvm 1558. Hieronder een rand van guirlandes.
In de benedenverdieping van de westvleugel is de Oudheidkamer ondergebracht. ErGa naar margenoot+ worden, behalve topografica, een aantal schilderstukken, waaronder portretten van leden van de hier geregeerd hebbende grafelijke families, bewaard.
Memorietafel voor Elisabeth van Culemborg, pl. lxxxi, afb. 181.Ga naar margenoot+ Literatuur: W. Martin en E.W. Moes, Oude schilderkunst in Nederland 1, nr. 68; Oud-Holland 1930, blz. 182, 1933, blz. 173-178; Hoogewerff iii, blz. 477-480. Paneel 110 × 156 cm. Tegen een achtergrond van een grillig gevormde rots en bomen | |
[pagina 198]
| |
zijn van links naar rechts, Jan van Luxemburg, Elisabeth en Antonie van Lalaing - de beide echtgenoten omhangen met de versierselen van het Gulden Vlies - in halffiguur knielend afgebeeld, met achter hen hun respectievelijke wapens. Dat van Elisabeth komt twee maal voor: gedeeld met Luxemburg en gedeeld met Lalaing. Boven Elisabeths hoofd, in de ruimte tussen twee bomen, in vergulde letters: etatis cvivslibet/edrv circa an. xxxi. Onderaan rechts: met vergulde letters: a solis ortv vsque ad occasvm lavdabile nomen domini., welk opschrift in grotere letters op de benedenlijst van het paneel weer voorkomt. Men heeft de drie personen dus even oud willen afbeelden en is hiertoe gekomen om te vermijden, dat Elisabeth er eerder als de moeder dan als de echtgenote van de op 31-jarige leeftijd overleden Jan van Luxemburg zou uitzien. Hoogewerff wijst op de verschillende belichtingen van de figuren, wat doet vermoeden dat de beeltenis van Elisabeth naar een verdwenen portret gecopieerd kan zijn. Het is niet onmogelijk dat de schilder voor het portret van Jan van Luxemburg gebruik heeft gemaakt van het tussen 1500 en 1508 ontstane portret van hem, thans in het Koninklijk Museum te Brussel (nr. 720). Vermoedelijk is deze memorietafel, die Hoogewerff aan de meester van Rot A toeschrijft (de onbekende schilder van het Rot A der Kloveniersschutters in het Rijks Museum in Amsterdam), op last van de executeurs, dus omstreeks 1560, uitgevoerd. Het paneel is in de jaren 1916-1917 gerestaureerd.
Ga naar margenoot+ De vier Evangelisten, paneel 118 × 80,5 cm, pl. lxxxiii, afb. 189. Literatuur: W. Martin en E.W. Moes, Oude schilderkunst in Nederland; Hoogewerff iv, blz. 520-521; Sievers, Pieter Aertsen, blz. 73. Dicht op elkaar gedrongen zitten hier de vier Evangelisten, nauwelijks ruimte hebbend voor hun grote boeken, terwijl in de enge behuizing nog hun symbolische emblemen geperst moeten worden. Geheel boven, in het midden van een stukje blauwe lucht, de H. Geest. De kleuren zijn rood, geel en olijfbruin. Toegeschreven aan Pieter Aartsen. Nat. tentoonstelling van oude kerkel. kunst, 's-Hertogenbosch 1913, nr. 3
Ga naar margenoot+ Doodsportret van Floris I, doek 89,5 × 114,5 cm, in oorspronkelijke lijst, pl. lxxx, afb. 180. De graaf op zijn doodsbed, het hoofd met een zwart mutsje gedekt. Onbekende schilder. Een copie, doek 79 × 108 cm, hangt in de gang.
Doodsportret van Floris ii, paneel 76 × 105 cm, pl. lxxxi, afb. 182. Literatuur: E.W. Moes in Thieme Becker vii, blz. 107. De overledene met blonde knevel en sik, een rood mutsje met kant op het hoofd, ligt, tot op de heupen gezien, opgebaard in een praalbed met licht rode gordijnen. Getekend en gedateerd r.o. Max Clinger 1639. Tentoonstelling Drie eeuwen portret in Nederland, Amsterdam, 1952, nr. 26. Behalve deze beide schilderijen van de twee Pallanden, hebben ook dergelijke voorstellingen bestaan van Hendrik Wolraad en van de plotseling aan boord van een schip overleden Karel Gustaaf van Waldeck (Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, jg. 84, nr. 44, 2 november 1940 en 4 oktober 1941). | |
[pagina 199]
| |
De beeltenissen van Floris i en Floris ii op hun doodsbed hingen volgens Voet van Oudheusden (blz. 278 e.v.) in de Raadkamer op het Nederhof. Vandaar verhuisden zij met de portretten van Hendrik Wolraad en Karel Gustaaf naar het Weeshuis, waar zij tot 1750 bleven, waarna zij op bevel van de protectoren zijn verwijderd. Floris ii, doek 99 × 118 cm. Kniestuk naar rechts gewend, pl. lxxx, afb. 178. Geplooide kanten kraag en kanten manchetten, rechts een tafel met rood kleed waarop een zwarte hoed. Hierboven een opgenomen gordijn, dat nog een gedeelte van een lijst met gebeeldhouwde vruchtentros laat zien. In een donkere nis getekend en gedateerd Anno 1617 Ravenstein (nl. Jan Anth. van Ravenstein). Catharina van den Berg, pendant van voorgaand. Ook hier een opgenomen gordijn en vruchtentros. Over het jaartal 1640, nl. het jaar van haar overlijden, zou later ao 1617 geschilderd zijn. Pl. lxxx, afb. 179. Ook Paulus Moreelse heeft volgens van Mander 'den Graef en Graevinne van Culenborgh ten voeten uyt en also 't leven ‘geschilderd, waarvoor hij in 1605 betaling kreeg. Deze portretten hebben Floris en Catharina geschonken aan Karel, graaf van Hohenzollern-Sigmaringen, die met een halfzuster van Floris ii gehuwd was. Dr. C.H. de Jonge, Paulus Moreelse, 1938, blz. 13 en blz. 100, nr. 132. Philips Theod. van Waldeck, paneel 78 × 107 cm. De Graaf is in wapenrusting afgebeeld. Aan de onderzijde de namen van al zijne heerlijkheden en het jaartal 1647. Willem van Honthorst of naar G. van Honthorst. Pendant van voorgaand, zelfde afmetingen. Maria Magdalena van Nassau Siegen, gemalin van Philips Theodoor. Ook hier een vermelding van alle heerlijkheden en het jaartal 1647. Philips Theodoor overleed op 17 december 1645 te Corbach en Maria Magdalena op 30 augustus 1647 te Spa. De portretten zullen dus na hun dood gemaakt zijn.
George Frederik van Waldeck, doek 107 × 131 cm, pl. lxxxii, afb. 186. In het kostuum van Maltezer ridder door J. de Baen? In 1694 verzocht men Nicolaas Ravestein naar Culemborg te komen om de vorstin van Waldeck ‘na haar doot’ te schilderen ‘zijnde in haar leven nooit van enig kunstenaar wel getroffen’. Hij schijnt aan deze opdracht met succes te hebben voldaan, want kort daarop maakte hij een portret van George Frederik, ‘dat strytbaer Legerhoofd’, zittende op een troon, dat dus blijkbaar een ander portret is geweest dan het Culemborgse. In 1698 schilderde hij een portret van de jonge vorst van Waldeck (de zoons van George Frederik waren toen allen overleden) en het ‘heele geslacht van den graaf van Erbach in 't kleyn tot onder de knien’. (Johan van Gool, De nieuwe Schouwburg der Ned. schilders en schilderessen, deel ii, blz. 447, 448). Ernst Frederik hertog van Saxen, doek 89 × 103 cm. Jeugdportret.
Ernst Frederik en Sophia Albertina gravin van Erbach, doek ovaal in vierkante lijst, 84,5 × 67,5 cm. Borststukken. Getekend Feuerstein 1717. Johann Peter Feuerstein, geb. te Boxberg in 1668, overl. te Amsbach in 1728, werkte o.a. aan het hof te Hildburghausen. Albertina Elisabeth van Saxen gehuwd met Philips Lodewijk, graaf van Erbach. Kleindochter van George Frederik, doek 89 × 104 cm. | |
[pagina 200]
| |
Amalia Catharina van Waldeck dochter van Philips Theodoor, gehuwd met George Lodewijk, graaf van Erbach, doek 100 × 174 cm.
George Lodewijk graaf van Erbach, doek 84 × 109 cm. Kniestuk. Of George Frederik van Waldeck?
Willem iv, doek 68 × 85 cm, in oorspronkelijke lijst. Kniestuk gemerkt t.p.c. Haag.
Prinses Anna, doek 68 × 85 cm. Copie naar Guillaume J.J. de Spinny.
Willem v. Als voorgaande.
Eleonora Maurice prinses van Portugal, paneel 60,5 × 75,5 cm, pl. lxxxii, afb. 185. Borststuk. Aan de achterzijde is geschreven Maurice princesse v. Portugael. De prinses is naar links gewend, draagt een uitgesneden geel kleed met kanten kraag, de rechterhand houdt een kort parelsnoer vast, dat met een groene strik op de kraag is bevestigd. Paarlen halssnoer en oorbellen. Links bovenaan gemerkt A. Bloemaert Anno 1617. Vroeger ten onrechte aan Moreelse toegeschreven (C.H. de Jonge, Paulus Moreelse, blz. 131 nr. 2). Indien het geboortejaar 1609 juist is (Ned. Leeuw 1898, kol. 159), dan is de prinses hier ouder weergegeven dan ze werkelijk was. Mogelijk is dit een portret van prinses Anna van Portugal.
Woltera van der Haer, paneel 69.5 × 83,5 cm. Borststuk, naar links gewend. In de bovenhoeken de wapens Culemborg, Taets van Amerongen, Grauwert, Gommegnies Van der Haer, Van Alendorp, Van Teylingen, Grauwert. Aetatis 46. Mogelijk het portret van Woltera van der Haer, dochter van Johan van der Haer en Hillegond van Teylingen, stammend uit bastaardlijnen Gaesbeek en Culemborg. Zij was gehuwd met Willem van Abcoude van Meerten en overleed in februari 1525. Bull. Oudh. Bond, 1908, blz. 170. Onbekend heer, paneel 76,5 × 61 cm, pl. lxxxii, afb. 184. Borststuk naar rechts gewend. De geportretterde, mogelijk een burgemeester, is in het zwart gekleed met kanten, gladde kraag en kanten manchetten. In de linkerhand houdt hij een licht gele handschoen. Gemerkt en gedateerd boven links A. Beeldemaker 1660.
Rentmeester, paneel 78 × 101,5 cm, pl. lxxxii, afb. 183. Kniestuk. Gekleed in het zwart met kanten plooikraag. Een handschoen in de linkerhand, de rechter steunt op een geheel links staande tafel met groen kleed waarop een intkoker en schrijfgerij. Links boven: Aetatis 26. 1630. Het Gedenkboek van het Weeshuis (blz. 79) oppert de mogelijkheid dat dit het portret zou zijn van ridder Guesend, rentmeester, daarna drost van het graafschap en sedert 1651 raad van de Graaf. Hij overleed 11 november 1673.
Ga naar margenoot+ In de Oudheidkamer worden nog de volgende voorwerpen bewaard: Eikenhouten schoorsteenkap, afkomstig uit de Schutterszaal in het stadhuis (zie blz. 166). Op de lijst, drie gestoken koppen van baardige mannen; onder de middelste het jaartal 1623.
Grote eikenhouten tafel op zes balpoten en met acht laden - vier aan ieder der lange zijden. | |
[pagina 201]
| |
Van deze tafel, afkomstig uit de Raadzaal van het stadhuis, is de rekening uit 1562-63 bewaard gebleven: ‘Item noch betaelt Willem Hijzing voor een nyeuw tafell mit acht Laeyen.’ Verderop staat: ‘kleyn negelkens laete haelen die verbesicht worden aen den nieuw tafel.’ Uit een andere rekening blijkt dat deze ‘negelkens’ gebezigd werden om ‘groen laken op tafel staende inde Raetcamer’ op het tafelblad te spijkeren. (Sillevis en Beltjes: De bouwgesch. van het stadhuis te Culemborg blz. 46, 47). Bodeteken van het St. Nicolaas- of koopmansgilde, hoog 16,1 cm, breed 8,4 cm.Ga naar margenoot+ De bisschop met staf in de linkerhand en opgeheven rechterhand. Aan zijn voeten de kuip, waarin de drie kinderen. In de voet gegraveerd 1644. Merken: Utrecht, jaarletter d (bij de voet) van 1643 en b in een schild; meesterteken, een klaverblad in een gekroond schild voor Gerard Huybertz. Sueremont. Achter de staf: Utrecht, jaarletter m en een onleesbaar teken (Gelre xlix, 1949, blz. 80 e.v.). Tentoonstelling Gelders zilver, Arnhem 1955, nr. 193. Plaket, 12 cm hoog, 27 cm lang. Koets met twee paarden, voorstellende; twee figuren vóór het portierraampje. Boven de koets: Anno 1760. Onder het rijtuig: Arnoldus Wammus als gildemeester en lohannes van Wijk en Hermandus van Malschem als medehelpers van het voermansgild van Cuylenburg. Twee scheepjes, xvii of xviii. Plaket; man met zak op zijn schouders, xviii. Schaar met koperen kroon. Utrecht, jaarletter i in sterk ingesnoerd schild, meesterteken vijfpuntige ster met hartje in schild. Droogscheerdersschaar met koper kroontje. Merken: Utrecht w in sterk ingesnoerd schild en een onleesbaar merk.
Zerk met wapen. Opschrift: + hier. leyt begrave. jacob jansoen camerlinckGa naar margenoot+ tot marienweerdt en sterft den. iiten. decembris ao 1573.
In het muurtje in het verlengde van de oostgevel is ingemetseld een gevelsteen, waaropGa naar margenoot+ het stadswapen in kleuren in een omlijsting van rolwerk met daarboven een cherubkopje, afkomstig uit een afgebroken huis, xviia.
JERUZALEM-KLOOSTER. De resten van de kloostergebouwen zijn ingebouwd in de schuur achter de panden Zandstraat 21 en 25. Voet van Oudheusden, blz. 483-496; O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, blz. 13-15,Ga naar margenoot+ 131-132; van Schilfgaarde, Arch. Heeren van Culemborg, inv. nr. 8049. | |
[pagina 202]
| |
In de oostmuur van bovenvermelde schuur zijn nog resten van een bakstenen kruisvenster over binnen een grote spitsboog. Waar deze muur loodrecht gestaan moet hebben tegen de zuidergevel van de kerk, kan hij niet tot de kerk behoord hebben; eerder van een der vleugels zoals bij Blaeu te zien is. Mogelijk was hier de sacristie ondergebracht.
Ga naar margenoot+ HET VOORMALIGE KLOOSTER MARIENCROON, later het Nieuwe Hof was gelegen aan het einde van de Herenstraat, daar waar de Everwijnstraat begint. Ga naar margenoot+ Voet van Oudheusden, blz. 475-483; P. Dalmatius Van Heel, De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel, 1939, blz. 113-114; M. Schoengen, Monasticon Batavum i, blz. 48 en suppl. 1, blz. 37; O.J. de Jong, De Reformatie in Culemborg, blz. 10-12, 236-237. Ga naar margenoot+ In het Pensionaat Mariencroon aan de Ridderstraat worden bewaard: Een schilderij doek zonder lijst 205 × 135 cm zg. Genadestoel, pl. lxxxiii, afb. 187; Moes-Martin ii, nr. 26. In het midden is God de Vader gezeten met op Zijn schoot het dode lichaam van Christus. Boven het met een stralennimbus bekroonde hoofd van God, de H. Geest in de gedaante van een duif. Vier engelen, twee rechts en twee links van de centrale figuur, dragen de passiewerktuigen. De meest voorkomende kleuren wit en bruinrood, zijn dof. Geheel links onderaan getekend en gedateerd J. Cossiers S.J. 1628. | |
[pagina 203]
| |
Geschilderd voor de eerste schuilkerk. Het schilderij bevond zich vroeger in de parochiekerk van St. Barbara, vanwaar het door verkoop in het bezit van een particulier in Utrecht kwam. Onlangs is het weer teruggekocht. Eikenhouten groep Geboorte en Aanbidding van het Christus-kind voorstellend,Ga naar margenoot+ pl. lxxvi, afb. 170, 33 × 59 cm. Was vroeger gepolychromeerd. Vrij ruw bewerkt, xvia. In het midden van de xixde eeuw in Culemborg opgegraven. Een lindehoutenbeeld, 35 cm hoog, voorstellende S. Petrus geknield in biddende houding, xviii.
WOONHUIZEN. Over het algemeen hebben de oude woonhuizen van CulemborgGa naar margenoot+ gen hoog dak gehad met nokinrichting evenwijdig aan de straat en gevat tussen trapeevels. Aan verschillende overigens verminkte of zelfs geheel gemoderniseerde huizen zijn deze trapgevels op de brandmuren nog bewaard: Goilberdingerstraat 3, Markt 8, Markt 42.
Achterstraat 28-30, zg. van Riebeekhuis in oude acten ‘de Fonteyn’ geheten, heeftGa naar margenoot+ aan de Achterstraat twee topgevels gehad, zodat de nokinrichting haaks op de rooilijn van de Achterstraat staat. Fig. 54, pl. lxxxv, afb. 195. Fig. 54. Culemborg. Achterstraat 28-30, z.g. van Riebeekhuis
| |
[pagina 204]
| |
Het pand is gedurende bijna twee eeuwen in handen geweest van het geslacht van Govert Anthonisz, een Culemborg's notaris en procureur wiens dochter de moeder was van Jan van Riebeek. Jan van Riebeek's betovergrootvader Jan Thonisz had het pand omstreeks 1555 verworven. Nazaten van Govert Anthonisz noemden zich in de 17de eeuw van Gaesbeeck en verschillenden bekleedden regentenposten in de stad. Daar Van Riebeek's vader varende was en geen huis te Culemborg bezeten heeft, en er een getuigenis bestaat uit 1621, dat Jan van Riebeek's vader ‘dagelicx.. in.... synen huisvrou vaders huys.... verkeert heeft’ is het waarschijnlijk dat de ouders van Jan van Riebeek tijdens hun verblijf te Culemborg in dit huis gewoond hebben. Het betreft een hoekpand Achterstraat 30 hoek Binnenmolenstraat en twee aangrenzende panden in de Achterstraat, waarvan het direct aan het hoekpand grenzende gelijke detailering aan de gevel vertoont en geen dak meer heeft; het laatste pand heeft een ‘moderne’ gevel en kap. Het hoekpand bestaat uit een voorgedeelte met verdieping en kap en een thans vlak gedekt lager achterhuis. De gevel van het hoekpand bestaat, voor zover niet met moderne steen ingeboet rond de vernieuwde vensters, uit rode baksteen formaat 24 × 5 cm, 10 lagen 59 cm; aan de zijgevel is ongeveer tot de eerste balklaag secundair verwerkte mopsteen gebruikt. De steen van de gevel van nr. 28 meet 20 × 4 cm. Beide gevels hebben de toppen verloren; het hoekpand heeft echter de achtertopgevel behouden, waarin een lagere gevel met vlechtingen is opgenomen. Voor zover de achtergevel van het achterste deel behouden is, vertoont deze een verjonging door middel van trappen met ezelsrug gedekt. Beide voorgevels zijn door een geprofileerde waterlijst gedeeld en hebben op de verdieping de geprofileerde korfbogen boven de eveneens geprofileerde vensternissen behouden; de boogtrommels van het hoekpand zijn met siermetselwerk gevuld. Op de verdieping heeft dit pand aan de voorgevel twee kruiskozijnen behouden, waarvan de dagkanten inwendig in de bovenste helft geprofileerde afschuiningen met ‘kapellen’ beëindigd hebben. In de zijgevel is van een dergelijk kozijn de bovenste helft dichtgemetseld. De gevels zijn beneden gewijzigd; uit de moeten is op te maken dat de ingang oorspronkelijk in het midden van de gevel van het hoekpand was; de tegenwoordige deur staat in een oude geprofileerde vensternis; van de bogen boven toegang en vensters zijn de moeten te zien in de gevels van beide panden. De balken zijn verankerd met zeven en drie sierankers. Het inwendige zal een ruim voorhuis gevormd hebben, waarin achteraan links de nog aanwezige spiltrap met gewrongen spil stond, met omtimmering op de verdieping. Later (xvii b) werd hier een binnenpui geplaatst met twee bogen, één voor de trap en één voor een gang, ontstaan door het plaatsen van dunne binnenmuren, die het voorhuis in twee kamers en een gang verdelen. Tegen de achterwand van het voorhuis een rookkanaal. Het achterhuis bevatte een kelder met tongewelf waarboven een opkamer die van het voorhuis uit toegankelijk was en een schouw had tegen de achtergevel. Van het venster in de zijgevel is de moet waarneembaar. De toegang naar de kelder ligt in het achterhuis vóór het linkse vertrek dat als keuken dienst gedaan zal | |
[pagina 205]
| |
hebben en een kruiskozijn had in de zijgevel. Beide balklagen van het voorhuis en de balklaag van het achterhuis rusten op geprofileerde sleutelstukken in de muren. De sleutelstukken in het voorhuis hebben een peerkraalprofiel evenals datgene dat boven de keuken in de linker buitenmuur steekt. In de opkamer zijn de sleutelstukken vernieuwd en vertonen hetzelfde vroeg-xviide eeuwse profiel als die op de verdieping. Het pand nr. 28 is mede gezien het kruiskozijn in de keuken van nr. 30 niet dieper geweest dan het voorhuis van nr. 30. Op de verdieping zijn de moeten van de oude balklaag te vinden en tegen de linkergevel de schouw. Het linkse pand vertoont in het midden tegen de linkerzijgevel de moeten van een schouw met, in de tweede balklaag, die op soortgelijke consoles rust als de tweede balklaag van het hoekpand, de raveling voor de schouw. Uit de aanwezigheid van de gotische sleutelstukken onder de eerste balklaag van het hoekpand valt op te maken dat het huis aanvankelijk slechts één balklaag hoog was zoals zich in het materiaal van de zijgevel ook aftekent. De veronderstelling is gewettigd dat dit huis een dwarskap had tussen de topgevels, zoals de meeste xvie eeuwse huizen in Culemborg vertonen; de ingang van het huis zou dan aan de Binnenmolenstraat gelegen hebben en het huis zou de indeling van een boerderij gehad hebben met onderkelderde opkamer rechts (vergelijk Goilberdingerstraat 3 en voormalig 13-15) waarachter de keuken. Eerst in het begin van de 17de eeuw zou men de ingang in het midden van de gevel aan de Achterstraat gemaakt hebben, waarbij het pand verhoogd werd en een nieuwe gevel aan de Achterstraat kreeg; de verbinding tussen de verdiepingen, die wellicht oorspronkelijk door een steekladder tegen de gevel van de Achterstraat was bewerkstelligd (waar een raveling in de balklaag voorkomt) werd verplaatst naar de achterzijde van het voorhuis, waar een eiken spiltrap kwam, die behoudens kleine wijzigingen nog aanwezig is. Het pand nr. 28 heeft beganegronds zowel als op de verdieping verbinding met het hoekpand gehad en zal als jongere uitbreiding in dezelfde stijl te zien zijn, wellicht nadat het derde pand als zelfstandig pand reeds bestond. Binnenpoort 6, pl. lxxxv, afb. 193 en pl. lxiii, afb. 137. Bull. k.n.o.b. 1959,Ga naar margenoot+ kol. 101 en 102. Blijkens de trapgevels aan vóór en achtergevel heeft dit pand één geheel uitgemaakt met Binnenpoort 4. De huizen stonden tussen de voorpoort en het hoofdgebouw van de Lanxmeerpoort. Van de middeleeuwse voorpoort is een gedeelte opgenomen in de zuidelijke wand die uit het water van de stadsgracht oprijst (zie Lanxmeerpoort) tegen de hoek een restant van de voorpoort die J. Canneman in 1617 bouwde. Het pand is in 1959 gerestaureerd. De zijmuren en achtergevel bestaan uit steen 24-25,5 × 5-5,5, 10 lagen 69 cm; de voorgevel is vernieuwd in materiaal van 19,5 × 4 × 4,5, 10 lagen 55 cm, ook de top op de zijgevel werd toen toegevoegd. De voorgevel is boven de geprofileerde bakstenen waterlijst, met leeuwenmaskers in het midden, doorregen door natuurstenen banden. Boven de vensters korfboogvormige boogtrommels gevormd door geprofileerde lijsten op mergelstenen kopjes. In de top twee pilasters. Sierankers en gevelsteen met wapen. Ook de zijtop heeft banden en een toppilaster die op een rechthoekige lijst om het topvenster neerkomt, en sierankers. De treden van de achtergevel waren gedekt door ezelsruggen, xvi. De xviide eeuwse indeling vormde een voorhuis, door een dwarswand van het achterhuis gescheiden. Tegen deze wand is de stookplaats van ouds geweest, waarvan het rookkanaal in de schoorsteen midden op de nok uitmondt. De spiltrap lag links achter deze scheidingsmuur. Op de balken achter de scheidingsmuur waren geschabloneerde beschilderingen te zien, waarschijnlijk nog xvide eeuws. In de zuidgevel van Binnenpoort 6 zijn onderaan in de muur gemetseld verschillendeGa naar margenoot+ herdenkingsstenen, betrekking hebbend op watersnoden o.a. Inbreuck van Holthuse | |
[pagina 206]
| |
en Oostholt bij de Rietkamer ao 1651, Weder Inbreuck van Holthvisse 1651 enz. Ook aan de gevel aan de grachtzijde van het huis aan den overkant van de straat zijn beneden verschillende van dergelijke stenen gemetseld, o.a. van 1711, 1769, 1809, 1820. De meeste stenen vertonen een ovaal waarin een naar beneden gerichte hand, waarmede de hoogte van de waterstand wordt aangeduid.
Ga naar margenoot+ Everwijnstraat 3-9. Vier woningen onder één dak, genoemd Caffagne of Convanje. Fig. 55, pl. lxxxvi, afb. 197. In 1549 is een huis aan de Achterstraat naast het Convent van St. Mariëncroon overgedragen ten behoeve van de stichting de Poth. Oudere koopacten geven aan, dat het bedoelde huis in 1480 door Heer Jasper is overgedragen aan Corn. Berentsz (Inv. arch. gemeente Culenborg, Reg. 183, 200 en 519). Op de zeer nauwkeurige kaart die Perrenot in 1794 tekende van het Nieuwe Hof, pl. lxxxiv, afb. 191, dat de gebouwen van het klooster Mariencroon had betrokken, blijkt dat het tegenwoordige Everwijnstraat 3-9 inderdaad ten zuiden aan het Nieuwe Hof grensde; voor de panden ten noorden geeft Perrenot de bestemming ‘huys en tuintje van Roomsche Arme’. Daar het pand naast het klooster stond, zal het in 1532 bij de zg. Begijnenbrand uitgebrand zijn. Fig. 55. Culemborg. Everwijnstraat 3-9, z.g. Convanje
Het rechthoekige gebouw, oorspronkelijk gevat tussen twee topgevels, heeft aan de straatzijde vier ingangen die (met uitzondering van de meest rechtse, die in de xixde eeuw van kozijnen is voorzien) omlijst worden door rechte dagkanten met een kwarthol tot ± 50 cm boven de grond. De bovendorpel is van hout; de deuren, waarvan de tweede van links geribde stroken heeft, sluiten in de dagkanten. De merkwaardige onregelmatige indeling van de gepleisterde gevel van de beganegrond wordt boven de geprofileerde waterlijst niet voortgezet. Daar staat in de linkerhelft één bakstenen kruiskozijn en in de rechterhelft zijn de moeten van twee dergelijke vensters te zien. Inwendig zijn drie, onregelmatig tussen de moerbalken geplaatste, stookplaatsen tegen de achtergevel; daarin monden tevens de stookplaatsen van de keukens in de aanbouw aan de achterzijde, die door de verlenging van de kap gedekt wordt en geen verdieping heeft. De balklaag van het hoofdgebouw rust op, in het linkerdeel vernieuwde, sleutelstukken met peerkraal; een dergelijk motief aan het deurkalf van | |
[pagina 207]
| |
nr. 93, op oude foto's ook aan de nrs. 7 en 5. Ook de tweede balklaag rust op dergelijke sleutelstukken. In de achtermuur van het linkergedeelte zijn dicht onder de eerste balklaag doorgangen met oude kozijnen die toegang geven tot de vliering van de keukens. Aan de rechterhelft zijn deze vlieringen verbouwd tot kamers.
Goilberdingerstraat 9/11. Pand met verdieping tussen trapgevels, xvi. InwendigGa naar margenoot+ balklagen met moer- en kinderbinten op sleutelstukken met peerkraalversiering. Aan de achterzijde is een wellicht iets jonger gedeelte, met bekapping haaks op de hoofdkap. Spiltrap met gewrongen spil. Goilberdingerstraat 13/15. Vijf traveeën breed pand, dat bij een nieuwbouw na brand in 1938 alleen de steen met leeuwen kop behouden heeft, die in het midden van de geprofileerde bakstenen waterlijst stond. De bovendorpels boven de vensters van de verdieping waren met knorren versierd; daarboven strekken met zandstenen blokken, pl. lxxxvi, afb. 198. Goilberdingerstraat 17. Behield de westelijke van de beide trapgevels waartussen de kap met nok evenwijdig aan de straat gevat is. Inwendig balken op consoles en glaspui, xviii?, tussen voor- en achterhuis. Goilberdingerstraat 6. Laag pand tussen trapgevels, xvi-xvii. Goilberdingerstraat 20. Vier traveeën breed pand met verdieping, gedekt door kap evenwijdig aan de straat tussen trapgevels, waarvan de westelijke nog over is, xvi-xvii.
Grote Kerkstraat 11-13. Met natuurstenen banden doorregen gevel, tussen trapgevels,Ga naar margenoot+ waarvan de oostelijke nog intact is, pl. lxxxv, afb. 194. Boven de gewijzigde vensters geprofileerde bogen met natuurstenen blokjes; de middelste boog, die spitsbogig is, draagt het jaartal 1553. Volgens F.A. Hoefer voormalige bierbrouwerij de Pauw. Grote Kerkstraat hoek Markt. Boven een poortje is het kalf geplaatst dat uit de houtenGa naar margenoot+ pui van deze zijgevel afkomstig is, pl. lxxxviii, afb. 203; het kalf is zeer sierlijk bewerkt met vogels en arabesken; aan de onderzijde een cirkelmotief, xvi.
Herenstraat 23. Gewijzigde gevel rustend op houten puibalk versierd met knorren.Ga naar margenoot+ Onder de gootlijst geprofileerde bakstenen lijst (vgl. Zandstraat 23). Herenstraat 29a-31. Breed pand oorspronkelijke eigendom van de abt van Marienweerd,Ga naar margenoot+ oorspronkelijk tussen trapgevels, waarvan de noordelijke nog bestaat, met achterhuis door eigen zadeldak tussen trapgevels gedekt. De treden van de trappen staan aan twee zijden vrij (vgl. zg. Drostenhuis); laat in de xviiide eeuw of vroeg in de xixde eeuw zijn het voor- en achterhuis verhoogd, waardoor een andere kaphelling ontstond. De verhoogde voorgevel werd gepleisterd en van een ingangsomlijsting voorzien; ook de vensters werden vergroot en van grote roede-indeling voorzien. De rechterhelft van het achterhuis is onderkelderd. Inwendig overigens sterk verbouwd; in de tuin is een schouwburgzaal gebouwd.
Markt 11. Forse renaissance gevel, waarvan de top nogal gewijzigd is; blijkens jaartalstenenGa naar margenoot+ in de top 1549 gebouwd, pl. lxxxvii, afb. 202. Blijkens de verzorgde architectuur van de eerste verdieping en de details van de top als uit ruime beurs gebouwd woonhuis ontworpen. De ingang staat in de geprofileerde nis, evenals de vensters van de beganegrond. In de dammen, tussen de gewijzigde vensters op de verdieping, | |
[pagina 208]
| |
staan uitgegronde pilasters op kraagstenen, versierd met koppen tussen sleufband voluten. De pilasters dragen Ioniserende kapitelen waarop geprofileerde gedrukte bogen rusten met voluutvormige sluitsteen. Midden in de waterlijst waarboven de top begint, twee verkroppingen op cherubkopjes die een versiering gedragen zullen hebben. De schelpnissen boven de vensters geven de oorspronkelijke breedte van de vensters aan; de deklijst langs dit gedeelte bestaat uit twee verschillende delen en zal dus niet oorspronkelijk zijn. De medaillons met man- en vrouwekop in bakstenen omlijsting zijn goed gehakt en karakteristiek voor de renaissance gevels in het oosten des lands. Het inwendige bestaat uit twee gedeelten, gescheiden door een dwarsmuur, waartegen aan de voorzijde een rookkanaal. Tegen de linker zijgevel een nissengeleding. De kap is in één keer aangebracht. Het voorste gedeelte van het huis heeft renaissancistische balksleutels, het achterste nog peerkralen. Van de verdieping naar de zolder loopt in het achterste gedeelte een spiltrap met gewrongen spil. Markt 13. Achter de xviiide eeuwse gevel is een voorhuis, dat ongeveer gelijktijdig met dat van Markt 11 is opgetrokken. De gevel draagt een jaartallint 1707, pl. lxxxvii, afb. 201. De sierlijke, gesneden omlijsting van het venster boven de ingang, met vooral in de borstwering onder het venster, duidelijke rococovormen kan echter onmogelijk uit 1707 dateren; deze kan niet vóór het tweede kwart van de xviiide eeuw ontstaan zijn. De indeling van de gevel met de rechthoekige spaarvelden is zelfs bezwaarlijk voor het vierde kwart van de xviiide eeuw te dateren. Daar ook in het huis velerlei onderdelen, uit andere panden afkomstig, zijn aangebracht, houden wij het ervoor dat het jaartallint, de vensteromlijsting en de gevel zelve met de dakkapel en schoorsteen boven het dakschild in verschillende perioden ontstaan zijn. Mogelijk dateert van de wijziging in 1707 de trap met fors acanthusornament in de leuning, pl. lxxxix, afb. 207; het trappenhuis is in een vroegere binnenplaats aangebracht. Markt 19 en 23 hebben bakstenen trapgevels aan de achterzijde. Markt 33. Zeer diep pand waarvan de voorgevel vernieuwd is; achtergevel met trappen. Inwendig uitgebroken; bevatte tot 1959 een terracotta schouw. Markt 35. Van de in 1883 gesloopte gevel met Dorische en Ionische pilaster-orden in de door voluten begrensde top, is de opmeting bewaard, fig. 56. Markt 6. Ruim pand bestaande uit twee delen achter elkaar, beide met zadeldak evenwijdig aan de straat, gedekt. Het achterste zal blijkens decoratie van de sleutelstukken en details in de kap jonger zijn dan het voorste. Markt 22 bezit een xixe eeuws winkelinterieur met spitsbogig gedetailleerde glaspui, pl. lxxxix, afb. 207. Markt 44. Eenvoudige geheel bakstenen trapgevel bekroond door een segmentbogig fronton, xviii. Moderne winkelpui. Achtergevel eveneens trapvormig.
Ga naar margenoot+ Oude Vismarkt 7. Breed pand gedekt door oude kap, xvde-xvide eeuw, met nok evenwijdig aan de straatgevel, tussen twee trapgevels. Achterbouw haaks op de voorbouw en oorspronkelijk eveneens gevat tussen twee topgevels, waarvan de achterste als trapgevel nog bestaat.
Ga naar margenoot+ Ridderstraat 2-4. Herenhuis van vijf traveeën waarvan de middelste een risaliet vormt en een dakkapel draagt, xixa; pui deels gewijzigd. De vensters op de verdieping hebben aardig geprofileerde en gezwenkte bovendorpels. Kap tussen topgevels. Ridderstraat 20-22. Bakstenen huis onder zadeldak tussen twee trapgevels met ezelsrugdekking der treden, xvi; de noordelijke staat vrij aan een steeg en bezit twee halve kruisvensters en de moeten van twee dergelijke gedichte vensters in top; langs de | |
[pagina 209]
| |
Fig. 56. Culemborg, Voormalig huis Markt 35. Geveltekening naar G. Prins 1881
gevel liep een uitgebouwd schoorsteenkanaal. Als onderdeel van het complex Ridderstraat 20-30 zijn in 1960 de zijgevels hersteld. De achterbouw had een lager zadeldak haaks op die van het hoofdgebouw en aan de achterzijde rustend op een oude topgevel met kruiskozijn. Het voorhuis bestaat uit grote bakstenen, 27,5 × 6; de voorgevel was reeds in de xixde eeuw van nieuwe vensters en deurindeling voorzien. Met de panden Ridderstraat 24-26-28-30 verbouwd tot een kleuterschool. Ridderstraat 24. Dubbel heren huis met voorgevel uit hardgebakken kleine steen opgetrokken, xixa; boven de portiekvormige ingangspartij door pilasters met kroonlijst omlijst, in het midden een dakkapel. De ingang is ten behoeve van de kleuterschool verwijderd. De tuinzaal was op ongewoon rijke wijze aan alle zijden met stuc versierd, volgens de Voorlopige Lijst 1806 gedateerd, pl. lxxxviii, afb. 204. In panelen waren afwisselend luchtige bloemtrossen en ‘chutes’ van attributen van land- en tuinbouw, jacht en liefde voorgesteld. Op het vlakke plafond alleen bloemslingers afhangend | |
[pagina 210]
| |
van strikken in de hoeken en halverwege de zijden. Wellicht werk van de in Culemborg verblijvende Italiaan Beretta. Het stucwerk is in 1960 aan de eisen van de inspectie van het kleuteronderwijs opgeofferd. Ridderstraat 28. Door een zadeldak tussen topgevels gedekt; overigens verminkt woonhuis. Ridderstraat 30. Woonhuis met gepleisterde topgevel aan de straat, waarin gevelsteen met een wapen tussen rolwerkornament. De tweede balklaag is met sierankers bevestigd, waarvan het middelste ten behoeve van de gevelsteen verplaatst is. De laatste zal dus niet oorspronkelijk op deze plaats gestaan hebben. De spiltrap tegen de scheiding tussen voor- en achterhuis kan op de oude plaats staan.
Ga naar margenoot+ Slotstraat hoek Lange Meent, het z.g. Drostenhuis, is een laatmiddeleeuws huis, dat zijn naam ontleend aan een schenking van de Heer van Culemborg aan Sweder, bastaard van Johan iii, en van 1462 af drost of stadhouder der heerlijkheid. Hoewel thans als Slotstraat 12 genummerd moet het rechterdeel van dit pand van ouds deel hebben uitgemaakt van het Drostenhuis. Fig. 57, pl. lxxxv, afb. 192. Ga naar margenoot+ Bulletin Oudheidk. Bond 1908, blz. 119 en 187; Oudh. Jaarb. 1938 blz. 119 en 167; Van Schilfgaarde, Archief Heeren van Culemborg, inv. nr. 4570 en 5430. Ga naar margenoot+ Het huis nr. 10 is een diep pand met volledige verdieping en wordt gedekt door twee zadeldaken waarvan de nok evenwijdig aan de Slotstraat loopt; beide daken worden gevat tussen trapgevels, waarvan de voorste kanteelvormige treden heeft en twee achtzijdige pinakels als beëindiging. De noord-westelijke en zuid-westelijke hoeken zijn versterkt door natuurstenen blokken om de twee lagen. Inwendig bevat de oostelijke helft van het achterhuis een opkamer, waaronder een kelder gedekt door troggewelfjes. De trap achterin het voorhuis is bij een recente verbouwing gemetseld ter vervangingGa naar margenoot+ van een houten wenteltrap. Boven de opkamer is op de verdieping een vertrek dat blijkens aldaar gevonden muurschilderingen door Sweder van Culemborg als kapel is gebruikt. Ga naar margenoot+ Bull. N.O.B. 1908 blz. 120, 187; Hoogewerff 1 blz. 369-371. | |
[pagina 211]
| |
Fig. 57. Culemborg. Zg. Drostenhuis, Slotstraat 10-12
In de eerste jaren van de xxde eeuw is op de westelijke wand een muurschildering ontdekt, de Calvarieberg voorstellend, hoog 1.50 m, breed 2.08 m; de hoogte der staande figuren bedraagt 94 cm. Tegen een witte achtergrond staat in het midden het gele kruis op een licht groene heuvel, waarop enkele grassprieten. Links staat Maria in een groen-blauw overkleed en een rood gevoerde mantel, die met een kap over het hoofd is getrokken. De rechts van het kruis staande Johannes draagt een licht groen gewaad. Links op de voorgrond de kleine figuur van de stichter Sweder van Culemborg met zijn wapen, en rechts zijn vrouw Judith Uten Enge met haar wapen. Pl. lxxxiv, afb. 190. | |
[pagina 212]
| |
Op deze verdieping bevat het pand aan de voorzijde een thans in vertrekken verdeelde zaal, gedekt door een balkenplafond op muurstijlen tot aan de vloer, zodat van een z.g. houtskeletconstructie gesproken kan worden. De kap over het achterste deel vertoont oudere telmerken dan die over het voorste gedeelte. Uit het metselwerk van de oostelijke topgevel van het voorste gedeelte is af te lezen dat deze is opgetrokken rekening houdend met een bestaande kap van het oostelijk aangrenzend pand. Slotstraat nr. 12 bestaat uit een oostelijk en een westelijk gedeelte, gescheiden door een tot de nok opgaande muur. Het pand Slotstraat 12 heeft een vijf traveeën brede, thans gepleisterde gevel, doch bestaat uit twee gedeelten, gescheiden door een tot de nok opgaande muur; deze is even oud als de door een tandlijst bekroonde achtergevel en het benedenste gedeelte van de scheidingsmuur met nr. 10. Boven de begane grond is deze scheidingsmuur van gelijke structuur als de overige muren van nr. 10. Het rechtergedeelte van nr. 12 is jonger ook blijkens de vorm van de kap. Het linkergedeelte wordt n.l. gedekt door een kap die op gelijke wijze gemerkt is als die van het achterste deel van nr. 10, en wel op 14e eeuwse wijze; constructief verschillen evenwel de kappen van de twee onderdelen van Slotstraat 10 en het linkerdeel van Slotstraat 12 weinig. De indeling van Slotstraat 12 is in de xviii of xixde eeuw gewijzigd in die van een herenhuis met gang in het midden en kamers ter weerszijden. In het linkervertrek begane gronds stucwerk met voorstellingen van een zwaan, herinnerend aan het bezit door de Lutherse Gemeente. De voorgevel van nr. 12 is van gelijke structuur als die van nr. 10; de afsluiting door middel van hoekblokken tussen de nrs. 10 en 12 is slechts schijn daar deze op de baksteen geverfd zijn. Ga naar margenoot+ Uit de structuur van muren en kappen valt op te maken dat het linkergedeelte van Slotstraat 12 het oudste onderdeel van het complex is. Het twee beukige hoekpand moet blijkens een vertanding in de westmuur en verschil in merksysteem der kappen in twee fasen kort na elkaar zijn ontstaan. Wellicht bestond het westelijke gedeelte van Slotstraat 12 reeds vóór de grote brand van 1422, waarbij de Barbarakerk en het Pietersgasthuis in vlammen opgingen en is het kort daarna herbouwd en opgenomen in het bouwplan van het hoekpand; daarvan zal eerst het achterste en korte tijd daarna het voorste gedeelte opgetrokken zijn, zodat als ontstaansperiode het tweede kwart van de xvde eeuw genoemd kan worden. Ga naar margenoot+ Tollenstraat 1. Het achterste gedeelte is het oudste en heeft een verdieping op overstekende puibalk met knorrenornament, pl. lxxxvi, afb. 196, onder de balk om de andere versierde voluutconsoles en blokconsoles, die gedragen worden door staande voluten tegen de stijlen van de pui. Het kozijn van de pui ook inwendig versierd, xvib-xviia. Tollenstraat 3. Het gehele pand oorspronkelijk wel laat xvide eeuws; het achterste gedeelte heeft gotiserende details als Goilberdingerstraat 9-11. Oude spiltrap.
Ga naar margenoot+ Zandstraat 9. Huis met gave, rijk versierde bakstenen trapgevel met natuursteenbanden doorregen, van het Zuidhollandse type, xvib, vgl. Binnenpoort 6. pl. lxxxvii, afb. 200. Boven de bakstenen waterlijst, met leeuwenkop in het midden, staan drie geprofileerde vensternissen waarvan de korfboogvormige koppen, gevuld met metselmozaiek, omgeven zijn door een geprofileerde lijst op kopjes. Aan de basis van de geveltop loopt opnieuw een geprofileerde waterlijst met leeuwenmasker in het | |
[pagina 213]
| |
midden. De dekplaat van de derde trede van de trap, die evenals die van de andere treden van baksteen is, loopt als waterlijst boven de zolderverdieping-vensters en loopt verticaal naar beneden om de juiste hoogte te bereiken. De toppilaster rust op het kopje in de boog van het vlieringvenster. Tal van grote sierankers. Inwendig beneden, balkenplafond op houten consoles; stookplaats tegen de rechterzijgevel. Zandstraat 23. Pand gedekt door kap met nok evenwijdig aan de straat, xvib, pl. lxxxvii, afb. 199. Boven een fries van metselmozaiek tussen grote leeuwenmaskers zijn de beide vensters van de eerste verdieping gevat in geprofileerde nissen, waarvan de korfbogige koppen door geprofileerde lijsten en kopjes omgeven worden. Grote sierankers. De vensters en de tweede verdieping staan op een geprofileerde bakstenen lijst met leeuwenkop in het midden. Ook hier zijn de dagkanten geprofileerd. Waarschijnlijk is de gevel bekroond geweest door een geprofileerde lijst waarboven een dakkapel (vgl. Herenstraat 23 en Buren, Voorstraat 3 en 5). Balklagen op houten consoles. Zandstraat 49-51. Was een breed pand tussen trapgevels met opkamer tegen de zuidelijke gevel en trapgevel middenachter, waartegen een lagere schuur was gebouwd. Gesloopt in 1950.
Op de plaats waar eertijds het kasteel gestaan heeft, ten zuiden van de tegenwoordigeGa naar margenoot+ Voorburg, staat in een tuin een zeshoekige bakstenen koepel met overstekend rieten dak, onderaan door een houten geschulpte lijst afgesloten. Inwendig heeft de koepel, die één deur en drie ramen telt, een eenvoudig stucco plafond. Op de beide hardstenen plinten bij de deur: de eerste steen gelegd/den 16 maart 1846/door den heer j.f. (?) barends.
In de moderne gevel van dit huis is een steen met kop, xv?, gemetseld, welke kop,Ga naar margenoot+ volgens overlevering, de beeltenis zou zijn van de in 1428 bij de aanslag op de stad vermoorde proost Jan van Buren (blz. 144). Vóór de afbraak van de Slotpoort was de steen boven de doorrit aan de zijde van de Slotstraat te zien (Voet van Oudheusden, blz. 65). Herenstraat 27. Aan de achtergevel is een steen, met het stadswapen in kleuren, tussen twee bruin geschilderde leeuwen als tenanten. Herenstraat 32. Hoekhuis. In de gevel aan de Herenstraat een steen waarin een cartouche met rolwerk en het woord anno. Onder de cartouche drie leeuwekoppen. In de gevel aan het Vier Heemskinderenstraatje een dergelijke cartouche met 1615. Hierboven een kraagsteen met kop. Tollenstraat 39-41. Steen in een moderne gevel van een hoekhuis, op welke plaats vroeger een brouwerij heeft gestaan. Op de steen: een vóór een ton zittende man, drinkend uit een kruik. Daarboven twee gekruiste drietanden en twee kuipen en ao 1614.
Varkenmarkt 5. In een nis een ten dele geelbruin geschilderd stenen mannetje in harnas. Daaronder: in den iserman (xvii?).
DE KORENMOLEN van Culemborg is een ronde stenen grondmolen met houtenGa naar margenoot+ kap, afgedekt met rubberroid (voor zijn herstel in 1954 een rieten kap); gebouwd in 1888, nadat zijn voorganger was afgebrand. De MOLEN JOHANNA staat aan de Prijsseweg buiten de stad, ronde stenen bovenkruier uit 1878. |
|