De Betuwe
(1968)–R.F.P. de Beaufort, Herma M. van den Berg– Auteursrechtelijk beschermdBemmelDe gemeente Bemmel is samengesteld uit het voormalige panderambt Bemmel, een onderdeel van het ambt Over-Betuwe, met uitzondering van een tot de gemeente Elst behorend gedeelte van het kerspel Lent, en verder uit een gedeelte van de heerlijkheid Pannerden, t.w. het ten gevolge van het graven van het Pannerdense kanaal geografisch van die heerlijkheid afgescheiden gebied. Tot de gemeente Bemmel behoren de dorpen Angeren, Bemmel, Doornenburg, Haalderen en Ressen en de buurtschappen Doornik, Heuvel, Baai, Bergerden, Houtakker en Buitendijk. | |
AngerenEx. Rom iii, blz. 111.Ga naar margenoot+ | |
BemmelDe kern van het dorp (fig. 5) lag oorspronkelijk bij de Nederlands Hervormde kerk aan de Waaldijk en werd gevormd door bebouwing rond het kerkhof. De kamvormige aanleg van deze dorpskern, waarbij een drietal wegen loodrecht zijn gericht op de Waaldijk wordt langs de Waal eveneens gevonden in het naburige Gendt en in het westelijker gelegen IJzendoorn. Het centrum van het huidige dorp ligt meer landinwaarts. Het dorp bezat vroeger ‘lommerrijke lanen’ en een groot aantal kastelen en | |
[pagina 34]
| |
buitenverblijven: Pollenburg, Pollenbeering of Bronckhorst, pl. xvii, afb. 34, de Plak, de Leemkuil, Brugdijk, 't Meer, die alle verdwenen zijn. In het schetsboek van C. Pronk, R.P.K. Amsterdam, zijn tekeningen van de Plak, Brugdijk, Pollenbeering en Leemkuil. Voor de Pollenbeering, zie A.A. van Wijk, Geschiedk. aantekeningen der parochie Bemmel, 1923; pl. xvii, afb. 34. Slechts de Kinkelenburg, het Huis te Bemmel en Strijdhagen zijn nog over, het laatstgenoemde huis echter geheel gewijzigd en liggende in een onaantrekkelijke omgeving. Het vroegere Schoutehuis, dat aan de Waaldijk gelegen was en de jaarankers 1622 droeg, is niet lang geleden wegens bouwvalligheid afgebroken. Ga naar margenoot+ Teg. Staat iii, blz. 253; v.d. Aa ii blz. 264-265; P.A.M. Kehl, Hist. schetsen van eenige dorpen en kasteelen in Over-Betuwe, 1907, blz. 25-34; A.J.C. Kremer, De vrijheeren van Bemmel in de Betuwe, Alg. Ned. Familieblad, 1892, blz. 61-64, 89-92, 125-132; Martens, Marken, blz. 160-161; J. Wolters, De gemeente Bemmel in het land van Overbetuwe; uitgave Comité Geschied. Bemmel z.j. [1954]. Fig. 5. Bemmel. Plattegrond naar kadastraal minuutplan van 1830
Ga naar margenoot+ In een verdachte oorkonde uit 1178 (?) wordt ‘Bemele iuxta Novimagum’ genoemd, dat Heilwich van Rhenen, zuster van bisschop Godfried van Rhenen van haar vader als bruidschat ontvangt (Oork. St. Utr. nr. 499). Door erfenis en huwelijk kwam Bemmel aan de Graaf van Arnsberg - uit het ge- | |
[pagina 35]
| |
slacht van Cuyk - en daarna aan de graven van Bentheim, in welk geslacht het in 1224 vermeld wordt. Vermoedelijk heeft de omstreeks 1332 overleden Jan van Bentheim zijn rechten verkocht aan de graaf van Gelre. Ten noorden van Bemmel, bij De Heuvel, is een nederzetting door Braat opgegraven. De woningen stonden zonder enige regelmaat bij elkaar en het terrein werd doorkruist door hekken en schuttingen. De vondsten dateren de nederzetting globaal van ong. ia tot iiid, die vervolgens, al of niet met onderbreking, voortgezet is in de Merovingische tot laat-Karolingische tijd.
DE HERV. KERK ligt geheel vrij in het oude kerkhof op kleine afstand van de Waaldijk.Ga naar margenoot+ Aan de Ned. Herv. gemeente behoort de kerk, aan de burgerlijke gemeente de toren. Fig. 6, pl. xi, afb. 22, pl x, afb. 17. Tekeningen in het schetsboek van C. Pronk, ii, 1731 R.P.K. Amsterdam, pl. xi, afb. 21. Pentekening,Ga naar margenoot+ gekleurd 1742 door J. de Beyer Arch. de Poll nr. 1165, en gravure daarnaar S.F.f., 1742, in Het verheerlijkt Nederland enz. 1, 1743. | |
[pagina 36]
| |
Fig. 6. Bemmel. Hervormde kerk
krijgsverrichtingen in de winter van 1944-1945 had opgelopen, maakte nu herstelplannen urgent. In 1952 werd door architect J.G.A. Heineman begonnen met een grondige restauratie van de drie schepen, koor en kapel, die in het volgend jaar beëindigd werd. Het gebouw werd van de pleisterlaag ontdaan. De in 1834 gemaakte ingang aan de noordzijde werd gedicht en een toegang tot de kerk door de toren werd heropend. Ga naar margenoot+ Het gebouw is samengesteld uit een tufstenen toren, waar een driebeukig bakstenen schip en een dito, met drie zijden gesloten koor aansluiten. Tegen de zuider-koortravee, een uitgebouwde bakstenen kapel op rechthoekige plattegrond. Schip en beuken hebben een houten zoldering; koor en kapel worden door stenen gewelven gedekt.
Ga naar margenoot+ Tufsteen met kern van vulwerk, 35-40 × 8-9 cm, 10 lagen, 95 cm. Uitsluitend strekken. Ga naar margenoot+ De toren bestaat uit vier, maar even inspringende geledingen. Hun wanden worden door spaarvelden ingenomen, die door rondboogfriezen gesloten zijn. Deze spaarvelden zijn in de eerste (alleen oost- en zuidzijde), tweede en vierde geleding door middenlisenen gedeeld, waarvan die van de eerste en tweede geleding niet in het | |
[pagina 37]
| |
midden staan (vier boogjes westkant, drie boogjes rechts), wegens aansluiting van een voormalig schip tegen de toren. In ieder der vier wanden van de bovenste geleding twee rondboognissen, waarin teruggemetselde gekoppelde galmgaten met tufstenen deelzuiltjes, die op hun kapitelen een impost dragen. Die aan de noordzijde zijn bij de restauratie vernieuwd. De boogjes van de friezen bestaan in de benedenste drie geledingen uit één plaat; in de bovenste zijn ze uit behakte stenen samengevoegd. In de westzijde van de onderste geleding, ter plaatse van een oudere, door een rondboog gedekte ingang, zijn twee hardstenen deurposten geplaatst met een wat ruw uitgevoerde versiering van diamantkoppen en ruiten, pl. x, afb. 18. De op twee kleine kraagstenen rustende latei draagt het opschrift: weest reyn hovt v altyt kleyn denckt op dien dach die niemant voorby mach anno 1623. Deze spreuk wordt in het midden onderbroken door een blanke cartouche met omgekrulde randen. De onregelmatige samenvoeging van deurposten en latei, doet veronderstellen, dat deze omlijsting oorspronkelijk niet voor deze ingang is gemaakt. De toren is afgedekt door een xviide eeuwse spits, van vierkant op achtkant overgaand, en met lei bekleed. De toren is in het bezit van een koepelgewelf over de beganegrond. Doorgang naarGa naar margenoot+ het schip onder een rondboog op impostlijsten. In de tweede geleding zijn bij de laatste restauratie de segmentbogige vensteropeningen (uitwendig spleet) weer aangebracht. Aan iedere zijde, behalve aan de oostzijde, zijn in de derde geleding later gedichte, rechthoekige galmopeningen onder een segmentboog te zien, die ook op de tekening van Pronk voorkomen, en uitwendig reeds vóór de restauratie weggewerkt waren.
Schip: resten van het oude tufstenen schip in hoekpijler koor 36-44 × 7,5-9 cm 10Ga naar margenoot+ lagen 92 cm. Resten van het gotische bakstenen schip in twee pijlers tussen midden- en noordbeuk 25-26 × 5,5-6, 10 lagen 69. Overigens z.g. Waalformaat. - Koor 25-26,5 × 5,5-6,5 cm 10 lagen 72 cm. Bakstenen in willekeurig verband met veel koppen. Stukken tufsteen en zwerfsteen komen aan de noord- en oostzijden voor, waarschijnlijk afkomstig van het vroegere koor. Kapel 26,5-27 × 5,5-6,5 cm 10 lagen 79 cm, in willekeurig verband met veel koppen.
Het gewitte schip heeft het uiterlijk behouden, dat het in 1834 kreeg. Schip en beukenGa naar margenoot+ worden door een pannen zadeldak gedekt, dat boven de zijbeuken een flauwere helling aanneemt, en welk dak over het koor is doorgetrokken. In de zijmuren vrij grote spitsbogige vensters. Het gotische koor wordt door tweemaal versneden beren geschraagd. In de noordwand een gedicht venster en in de koorsluiting tweedelige spitsboog-vensters, waarvan het bovenste gedeelte van de stijlen, sedert de restauratie, uit tufsteen bestaat en het onderste uit baksteen. Aan de zuidzijde tegen de muur van de kapel de moet van een venster, dat gedicht werd, toen de kapel werd gebouwd. Op de beide hoeken van de kapel tweemaal versneden, overhoeks staande beren. De topgevel met de zes duivengaten is waarschijnlijk van 1834; voordien zou hier een schilddak zijn geweest. De ruimte wordt verlicht door een breed vierdelig venster aan de zuidzijde en een tweedelig, eveneens spitsbogig venster aan de oostzijde. Aan de westzijde verleent een deur onder een segmentboog toegang tot de kapel, thans consistoriekamer. Aan deze zijde bij de muur van de zuider-beuk is een restant van het vroegere, bredere zuider-zijschip te zien, waartegen de kapel is opgetrokken. | |
[pagina 38]
| |
Een om de kapel heenlopende waterlijst breekt hier af. De kapel heeft een door pannen gedekt dak. Ga naar margenoot+ Een vlakke geschilderde houten zoldering op balken overspant het middenschip. Ook de lagere zijbeuken zijn vlak afgedekt. De pijlers aan de noordzijde zijn oud en afgeschuind; die van de zuidzijde in 1834 opgetrokken en bij de restauratie aangepast aan de noordelijke. Koor en kapel hebben een stenen gewelf. In het koor rijzen de ribben op van tufstenen muurzuiltjes met eenvoudige lijstkapitelen; in de sluiting zijn de schachten veelhoekig. Op de sluitstenen staan wapens. Op de oostelijke drie rozen of sterren, welk wapen overeenkomt met dat der familie van Ambe die sedert 1403 op het huis te Bemmel (later Kinkelenburg) genoemd wordt (blz. 42) en reeds in 1326 op een huis tot Ambe. Het westelijke schild heeft een brede dwarsbalk, zoals in rood op goud, volgens Rietstap gevoerd wordt door de van Munsters. Daar Ida van Ambe, leenvrouwe van het Huis in 1465, gehuwd is geweest met Dirk van Munster, zal het westelijk schild het wapen verbeelden van de van Munsters en niet van de Doornicks, zoals Wolters veronderstelt, en die een rode dwarsbalk op zilver voeren. De ronde opening in de noordwand van de koortravee, is bij de restauratie aangebracht voor de warmtevoorziening. Ga naar margenoot+ In de noordwand van de koorsluiting is een rechthoekige nis, waar vroeger fragmenten van een natuurstenen omlijsting in de vorm van een kelk te zien zouden zijn geweest (rapport Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek). Hiernaast een klein nisje door een segmentboog gedekt. In de zuidoostwand van de sluiting een nisje door een luikje gesloten en in de zuidwand een nisje onder een keperboog. Ga naar margenoot+ De kapel wordt door een stergewelf gedekt, waarvan de ribben op laat-Gotische kraagstenen rusten. De vloer van kapel en koor ligt één trede hoger dan die van het schip en zijbeuken. Ga naar margenoot+ Door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek is in de zomer van 1952 een gedeeltelijke ontgraving verricht. Gebleken is, dat hier vroeger een driebeukige, tufstenen kerk moet hebben gestaan, waarvan de fundering gevonden is, parallel buiten de tegenwoordige noordmuur lopend. Ook aan de zuidzijde werden sporen van een dergelijke fundering gevonden. Deze kerk had een halfrond gesloten koor, ongeveer 4,5 m breed en zijbeuken eindigend in iets smallere halfronde sluitingen. Bij het afbikken van het opgaande muurwerk bleek dat de opstanden van de tegenwoordige triomfboog nog gedeeltelijk uit tuf bestaan. Op grond van het feit, dat een bouwvoeg ontbreekt en bij het indelen van de velden aan de buitenzijde van de toren rekening is gehouden met de aansluitende muren van het schip, mag men aannemen, dat de toren gelijktijdig met het schip is gebouwd (Ypey, blz. 96). De toren kan in de xiide eeuw ontstaan zijn en is blijkens de gedichte galmgaten reeds vrij spoedig verhoogd. | |
[pagina 39]
| |
schied (de oude klok was van 1625), en het is niet onwaarschijnlijk, dat men in 1623 de ingang in de noordelijke zijbeuk van deze omlijsting heeft voorzien. Later in de xviide eeuw heeft men deze omlijsting verplaatst naar de toren, en de ingang in de noorder-beuk werd vervangen door één in klassicistische geest, bestaande uit twee pilasters, latei en driehoekig fronton, zoals de tekening van 1742 die aangeeft. Bij de afbraak van de zijbeuksmuren in 1834, moest deze ingang vervallen en een nabootsing van hout werd voor de nieuwe aangebracht. Deze verdween bij de laatste restauratie, toen de ingang aan de noordzijde van het schip gedicht werd. De kerk bezit: Orgel, oorspronkelijk uit 1775, in 1834 veranderd, en onlangs door de orgelmakerGa naar margenoot+ W. van Leeuwen te Leiderdorp gerestaureerd (Restauratieblad Ned. Herv. kerk Bemmel). Een versiering van verguld houten muziekinstrumenten aan de zijkanten, werd hierbij verwijderd. Tot aan de laatste restauratiewerken stond in de kapel een geschilderd eikenhoutenGa naar margenoot+ herenbank met op de kaplijst een gestoken rand met een lopende rank. Resten van een wapen, dat in 1795 zal zijn verdwenen, xviic. De bank is gedemonteerd en tot nog toe is nog geen bestemming voor dit meubel gevonden.
In het koor liggen vier zerken. De nrs. 2, 3 en 4, lagen vóór de restauratie in de meestGa naar margenoot+ westelijke travee van het schip. 1. Grote zerk pl. x, afb. 19. Midden in het alliantiewapen van Gendt-Van Colenberg met hun helmtekens, resp. windhond en toernooihoed en paalsgewijs geplaatste berepoot. Onder de beide wapens een blanke cartouche. Bovenaan, als kwartierwapens, van Gendt en van Colenberg, onderaan rechts: Uteneng, links van Eyll. Omschrift: anno 1621. den. 1. meert. is. in. den. heer. gervst. zalge. johan. van gent. in. zyn. leven. heer. van. wolferen. amptman. dyckgreef. ende. richter. van. de. overbetv. anno 16... is. in. den... iofer. anna. van. colenberg. vrouw. van. wolfer. wede. van. zalge. iohan. van. gent. Johan van Gendt, Zoon van Barthold en Mechtild van Eyll, is behalve ambtman van Over-Betuwe (1592-1620), ook in 1578 burgemeester van Arnhem geweest. Anna van Colenberg, dochter van Johan en Odilia Uteneng, is in Bemmel overleden en werd op 14 augustus 1627 overluid (De Wapenheraut; 1917 blz. 372, F.A. Holleman, Dirk van Assendelft, enz. Zutfen 1953, blz. 423.) 2. Zerk, 300 × 160 cm. In het midden twee blanke wapens, waar omheen, zes, eveneens blanke wapentjes zijn gegroepeerd. Hieronder, aan iedere kant, twee wapentjes, waarvan de bovenste blank zijn. Van de onderste heeft het ene twee dwarsbalken, elk beladen met drie vijfpuntige sterren, het andere een schildhoofd, waaronder een naar heraldisch rechts springend paard. Onder de twee grote wapenschilden, twee doodsbeenderen en daaronder in een cartouche hulst (xvii). 3. Zerk, 203 × 109 cm. a. knuyver/secretares der/stad en vrye heerlykheyd/ gent en erlecom/en borgemeester/van gent/overleede den/10 april 1783. 4. Zerk, 203 × 110 cm. elisabet van erp/geboren van der mieden/vrouwe in callantsoog/oud 64 iaren/11 maanden 24 dagen/sterft den 8 maart/1797. J. Belonje in N. Rott. Courant van 15 november 1952 en 14 maart 1953 en in Jaarboek v.h.Ga naar margenoot+ Centraal bureau voor Genealogie vii, 1953, blz. 93-98. In 1952 werd tijdens de restauratie van de kerk in de kapel een grote muurschilderingGa naar margenoot+ blootgelegd, aan weerszijden van het zich in de oostwand bevindende venster, pl. xii en | |
[pagina 40]
| |
xiii, afb. 24 en 25. Links van het venster, is een St. Christoffel te zien in een groen kleed met gele voering, waarboven een rood-bruine uitwapperende mantel en aan wiens staf zich een kleine monniksfiguur vastklemt. Geheel links St. Petrus. Op de voorgrond tussen beide heilige mannen ligt de stichter, geknield met zijn wapen. Op het rechtervak is zijn echtgenote afgebeeld, eveneens geknield en met haar wapen, tussen rechts St. Barbara en links St. Catharina. Tussen de beide martelaressen staat Barbara's toren. Ook hier zijn de overheersende kleuren groen, geel en bruin-rood. Onderaan kwamen Gotische minuskels te voorschijn, gedeeltelijk nog leesbaar, een spreuk vormend die geluid heeft: christophori sancti speciem quicumque tuetur illa nempe die non morte mala morietur. Blijkens de wapens is de schildering aangebracht in opdracht van Joost van Bemmel tot Bemmel en zijn echtgenote Anna Vaeck. Joost van Bemmel was in 1534 ambtman van Over-Betuwe en moet tussen 26 juni 1556 en 15 december 1559 gestorven zijn. Anna Vaeck, waarmede hij reeds in 1524 als gehuwd voorkomt, moet vóór of uiterlijk gelijktijdig met haar echtgenoot zijn overleden. De schilderingen kunnen dus xvib gedateerd worden. De wandschilderingen, die van zeer goede kwaliteit zijn, werden door F.A.J. Smoorenburg gerestaureerd. Tegen de noorder-koormuur is een fragment te voorschijn gekomen van een in zwarte lijnen uitgevoerde omtrek van een windberg, waaronder een gedeelte van een hoofd en een geel geschilderde vleugel nog te bespeuren valt, mogelijk de engel van de Verkondiging.
Ga naar margenoot+ Een stukje gebrandschilderd glas, dat onder het koor werd gevonden, is boven in het venster aan de oostzijde van het koor geplaatst.
Ga naar margenoot+ Van het avondmaalszilver, dat in de oorlogsdagen verdwenen scheen te zijn, is later op een mesthoop de zilveren schaal teruggevonden. De schenkkan is verloren, zie De Wapenheraut xii, 1909, blz. 139. Fig. 7. Huis Bemmel. Plattegrond over de kelder
| |
[pagina 41]
| |
Diepe, gladde schotel, diam. 29 cm. Op de rand is gegraveerd: in vsvm ecclesiae bemmelianae. Op de achterzijde is een wapen gegraveerd dat Vaeck zou kunnen zijn. De schotel is vrij slordig gerepareerd geweest. Merken ontbreken. Een Hendrik Vaeck was in 1612 ambtsjonker van Over-Betuwe. In de omgeving van de Ned. Herv. kerk, is een hardstenen noodkruis opgegraven, datGa naar margenoot+ thans in de tuin van de pastorie bewaard wordt. Pl. x, afb. 20. Opschrift: inri ao d̅m̄ 1516 op sinte ambrosius dach is derick vaeck/[hier] doet blevē bid vō de ziel. Hieronder, geschonden, het wapen Vaeck.
HET HUIS TE BEMMEL ligt aan de noordzijde van het dorp. Fig. 7, pl. xi, afb. 23.Ga naar margenoot+ Pentekening in kleuren. Gem. C.S., Arch. de Poll. nr. 1168. Het geheel gepleisterde huis bestaat uit een lange noorder-vleugel, de rest van eenGa naar margenoot+ oostelijke vleugel en op de zuidwesthoek een vierkante toren met spits en peervormige bekroning, die nog gedekt wordt door een xvide eeuwse kap. Het huis was vroeger door een gracht omgeven en aan de westzijde, naast de toren, was een brug, die naar een ingang voerde. Van deze vleugel zijn indertijd bij de bouw van een moderne, uitspringende vestibule stukken van de fundamenten gevonden. De kelderverdieping van de noordelijke vleugel heeft een tongewelf en steekkapjes boven de vensters; in de vestibule een eenvoudige eikenhouten trap van omstreeks 1700. Voor zover, | |
[pagina 42]
| |
niettegenstaande de bepleistering, te constateren valt, is het muurwerk nog oud, evenals de oostelijke topgevel waarin twee smalle vensters. De toren is niet gelijktijdig met de noordelijke en de oostelijke vleugel ontstaan.
Ga naar margenoot+ DE KINKELENBURG, thans gemeentehuis, door een gracht omspoeld, ligt midden in het dorp op een terrein met enkele oude bomen. Fig. 8, pl. xvi, nr. 30, 31, pl. xvii, nr. 32 en 33. Ga naar margenoot+ Drie tekeningen in het schetsboek van C. Pronk, R.P.K. Amsterdam; tekening van J. de Beyer, Gem. Museum Arnhem en gravure daarnaar S.F. fecit in Het verheerlijkt Nederland enz; pentekening van J. de Beyer 1742, Arch. de Poll cat. nr. 1186, pl. xv, nr. 28, 29, | |
[pagina 43]
| |
Fig. 8. Bemmel. De Kinkelenburg. Plattegrond over de kelder, doorsnede en situatie.
Op 13 mei 1954 kon het gebouw officieel als gemeentehuis geopend worden. | |
[pagina 44]
| |
Ga naar margenoot+ Het bakstenen gebouw begrenst het voorplein aan de oostzijde en is drieledig. Een rechthoekige toren, tegen welks oostmuur een tamelijk hoge en smalle vleugel is aangebouwd, waaraan, met een stompe hoek, de nieuwe vleugel aansluit. Afmeting baksteen toren: 27-28 × 6-6,5, 10 l. 82; elders is de oude baksteen na de restauratie moeilijk te meten. De toren heeft boven een tongewelfde kelder vier verdiepingen, de jongere vleugel drie. De kappen zijn in laat 16de of vroeg 17de eeuwse trant herbouwd zoals de tekeningen van Pronk en J. de Beijer aangeven. Het bovenlicht en de ingangsomlijsting van de oostelijke vleugel zijn modern in xviiie eeuwse trant. Uit de opmetingen blijkt wel dat de grondvesten van het oostelijke gedeelte van de Kinkelenburg die van een vrij zware toren gevormd hebben, zoals in de omgeving meer voorkomt, vgl. Huis Poelwijck, Gendt, en die xiiide-xivde eeuws te dateren is. De trap is geheel nieuw maar op een plaats aangebracht, waar kennelijk vroeger een trap is geweest. In de burgemeesterskamer in de oude kleine vleugel, is een schouw geplaatst, waarvan de zandstenen wangen een man en een vrouw als karyatiden voorstellen, xvii, afkomstig zijn uit een kamertje onder de z.g. ‘oude bakkerij’ van de Boreelkazerne te Deventer. In de raadzaal is een betimmering aangebracht. In de rechthoekige wandvlakken zijn op doek guirlandes, bloemfestoenen met vogels op donkerrood fond geschilderd. Vier grisailles als dessus-de-porte, de vier schone kunsten voorstellend xviiid, waarvan die boven de deur nieuw is bijgemaakt. Ga naar margenoot+ Een grote Empirekroon voor electrisch licht ingericht in de vestibule en twee kleinere in de raadzaal, zijn afkomstig van huize Beerschoten in de Bilt. Ga naar margenoot+ Bewaard wordt nog een klok waarop: i.a.d. grave fecit. amsteldam anno 1728. Hieronder een rand met een palmetachtige versiering.
Ga naar margenoot+ DE HOEVE DE HOGE EEST ligt aan de westzijde van het dorp, in de zg. Plak. Fig. 9. Het huis bestaat uit een voorhuis, terzijde in de ankers van de eerste balklaag gedateerd 1648, en een grote veel jongere schuur. Een 19de eeuwse tekening door J. Keer (coll. de Poll, nr. 1123) geeft het huis weer met ankers ano aan de bovenste balklaag en 17de eeuwse kruiskozijnen. De stoffering met ruiters, reiswagens en paardevoederbakken wijst op een bestemming als herberg. Het voorhuis heeft links een onderkelderd gedeelte met opkamer; rechts een vertrek op de begane grond. Het muurwerk lijkt verlaagd. Wegens bepleistering zijn de oude vensters en eventuele andere ingang dan die aan de zijgevel niet te onderscheiden.
Ga naar margenoot+ De sluitsteen boven een inrit van een schuur, iets ten noorden van de Kinkelenburg, draagt het jaartal 1790. | |
DoornenburgGa naar margenoot+ Begin ixde eeuw wordt Doornenburg vermeld als behorend tot de goederen van de abdij Lorsch, (Codex Lauresham, ed. Glöckner nr. 115), en daarna komt de plaats voor op een xiide eeuwse lijst | |
[pagina 45]
| |
Fig. 9. Bemmel. Hoeve de Hoge Eest
van tynsen, die genoemd klooster uit de goederen van de kerk te Gendt trok (ib nr. 3817). In 1255 was Doornenburg een kerspel (Sloet nr. 772). HET FORT PANNERDEN is in de jaren 1869-1871 gebouwd bij het splitsingspuntGa naar margenoot+ van Rijn en Waal op de daar ontstane landtong (Atlas Stichting Menno van Coehoorn 5b, nr. 12 ab).
HET KASTEEL DOORNENBURG ligt op korten afstand en ten noorden van het dorpGa naar margenoot+ Doornenburg, met de ingangszijde dicht bij de Linge. Fig. 10 t.e.m. 20, pl. xxii, afb. 45. Uit een onderzoek ingesteld door de Stichting Bodemkartering is gebleken, dat het oostelijke gedeelte van de Linge tamelijk laat in de M.E. gegraven moet zijn. Het is daarom twijfelachtig of de Linge en de Doornenburg iets met elkaar te maken hebben (Egberts, De bodemkartering van de Betuwe, 1950). | |
[pagina 46]
| |
Fig. 10. De Doornenburg. Plattegrond voorburcht en hoofdburcht Tegenwoordige toestand
| |
[pagina 47]
| |
A.W. Engelen, Wandelingen door Gelderland, 1847, blz. 126; F.N.M. Eyck van Zuylichem, HetGa naar margenoot+ kasteel Doornenburg, Alg. Kunst- en Letterbode, 1860; A. Ver Huell, Het Slot Doornenburg, Geld. Volksalmanak 1865; A.F.C. Sasse van IJsselt, Aanteekeningen enz., Geld. Volksalmanak 1895, blz. 20-23; H.M. Werner, Het kasteel Doornenburg, Geld. Volksalmanak, 1903 blz. 41; Gelre ix, 1960 blz. xxviii; P.A.M. Kehl, Historische schetsen van eenige dorpen en kasteelen in Over Betuwe 1907, blz. 35-65; H.M. Werner, Geldersche Kasteelen, ii, 1908 blz. 289; W. Scheepens, Beschrijving van het kasteel Doornenburg, Bull. N.O.B. 1909 blz. 123; J. Kalf in Der Burgwart 1909; D.J. van der Ven, De Doornenburg, Het Huis Oud en Nieuw 1911, 131-163; Moes en Sluyterman, Nederlandsche Kasteelen en hun historie 1912-'15, ii blz. 231-257; H. Jongsma, Kasteelen, buitenplaatsen, tuinen en parken in Nederland, 1912-'22, ii blz. 10; Buiten, 1916 blz. 568; A.P. van Schilfgaarde, De oudste heeren van den Doornenburg, Ned. Leeuw lv, 1937 blz. 267-273; Gelre xli, 1938 blz. xxiv; De Gelderlander 16 aug. 1941; J.G.N. Renaud, Vondsten op de Doornenburg, Gelre 1941, blz. 185; J.H. van Heek, De Doornenburg, 1942; E. van Nispen tot Sevenaer, Nederlandsche kastelen, Heemschutserie dl. 20, 1942, blz. 69-90; J.H. van Heek, De Doornenburg, Kastelen in Gelderland, uitgegeven door de Stichting Vrienden der Geldersche Kastelen, 1948 blz. 17-27; Duizend Jaar Bouwen i, 1948, blz. 340; Gelre xliv 1949, blz. li; E.H. ter Kuile, Kastelen en adellijke huizen, Serie de Schoonheid van ons land, 1954, blz. 55-56. | |
[pagina 48]
| |
staande poortgebouw. Verder werd de valbrug hersteld en de grachten uitgediept. De oudst gevonden stukken aardewerk dateerden van ongeveer het midden der xivde eeuw (Gelre 1941 blz. 185). In sept. 1941 was het werk voltooid. Helaas heeft het kasteel zich maar kort in zijn nieuwe luister kunnen tonen; midden maart 1945 lieten de Duitse vernietigingskommando's de Doornenburg in de lucht vliegen. Een tussen de puinhopen gevonden dagboek van een Duits militair, loopt van 7 tot 14 maart. De ramp moet dus of óp, of kort ná 14 maart zijn geschied. De Doornenburg is een door water omringde blokvormige burcht, waarbij een uitgestrekte voorburcht behoort, in plattegrond flauw trapeziumvormig en eveneens door een gracht omgeven.
Ga naar margenoot+ De voorburcht is door de oorlogshandelingen grotendeels gespaard en vormt de grootste en fraaiste middeleeuwse voorburcht van ons land. Bodemkundige onderzoekingen hebben geen bevestiging gegeven aan het vermoeden dat de voorburcht eens kleiner geweest zou zijn. Er werd geen grachtprofiel aangetroffen, en het gehele terrein bleek opgehoogd met opgebrachte grond waarin modder en biezen; het zuidelijk gedeelte weliswaar aanzienlijk meer dan het noordelijk.
Ga naar margenoot+ De toegang wordt gevormd door een poortgebouw, dat ongeveer in het midden van de noordmuur staat; het bestaat uit een overwelfde doorgang, geflankeerd door twee ronde torens. Aan de noordoostelijke hoek zijn de grondvesten van een vierkante uitbouw gevonden; aan de noordwestelijke zal een hangtoren zijn geweest, daar hier geen grondvesten gevonden zijn. In het midden van de oostmuur is een grote halfronde toren uitgebouwd, Langerackstoren genaamd en bij de Beyer als Kanselarij aangeduid. Aan de zuidelijke hoeken zijn ronde hangtorentjes op halfronde uitmetselingen overgekraagd. Aan de zuidwestelijke hoek bevindt zich een kapel, die wat later is toegevoegd; langs de westzijde een langgerekt, herbouwd, dienstgebouw.
De voorbucht is ommuurd geweest door een weergang op bogen, waarvan het noordoostelijk gedeelte bewaard is, de verbinding vormend tussen toegangspoort en de zg. Langerackstoren aan de oostzijde; uit onderzoekingen is komen vast te staan dat ook de zuidzijde en de zuidwestzijde een weergang op bogen gehad hebben. Aan de noordwestzijde zijn ondiep gefundeerde sporen van pijlers gevonden. | |
[pagina 49]
| |
Tussen voorpoort en vierkante toren 29,5-31 × 6,5-7 cm., 10 lagen 80 cm., willekeurigGa naar margenoot+ verband; tussen vierkante- en Langeracks-toren 27,5-29 × 6,5-7 cm, 10 lagen 85 cm., in willekeurig verband; tussen Langeracks-toren en zuidoosthoek, beneden 28,5-29 × 6-6,5 cm, 10 lagen 76 cm. boven 27-27,5 × 6-6,5 cm. 10 lagen 82 cm.; koppen en strekken in willekeurig verband; tussen zuid-oosthoek en kapel 27,5-29 × 6,5-7,5 cm. 10 lagen 83 cm, aan de zich hier bevindende steunberen 27,5-30 × 7-7,5 cm, 10 lagen 83 cm; tussen de brug en de hoek (onder de kapel) en eveneens van de hoek af tot het opnieuw opgetrokken gedeelte 26,5-27 × 7-7,5 cm, 10 lagen 86 cm. Hierboven 28,5-29,5 × 6,5-7,5 cm. 10 lagen 79 cm. alles in lagen koppen en strekken in willekeurig verband. Langerackstoren: beneden 29,5-30 × 6-6,5 cm. met koppen en strekken in willekeurig verband; boven 27-29,5 × 6-6,5 cm. 10 lagen 81 cm. Kapel: 28,5-29 × 6-6,5 cm. 10 lagen 79 cm.
In de ommuring van de voorburcht zijn verschillende periodes te onderscheiden. HetGa naar margenoot+ oudste gedeelte bevindt zich wel aan de zuidwestzijde, waar de bogen, waarop de weergang rustte, 3 m. wijd waren en rondbogig gesloten. In de buitenmuur van de dienstvleugel zijn zij als moeten zichtbaar geweest; in de kapel is nog één boog bewaard gebleven. Gedichte schietgaten zijn aan de buitenzijde van de muur nog waar te nemen; zij staan ongeveer ter hoogte van het tegenwoordig maaiveld. Hogerop sporen van kantelen en daarbij behorende schietspleten. Ook langs de gehele zuidzijde zijn de funderingen van pijlers gevonden op 3 m. afstand van elkaar; daartussen bevond zich een rechthoekig fundament van een poortgebouw in de as van de tegenwoordige brug. Twee bogen verder oostwaarts heeft een onderkelderd gebouw gestaan ter lengte van drie boogtraveeën; aangezien binnen dit gebouw geen funderingen van pijlers zijn gevonden, zal het gebouw gelijktijdig met de weergang opgetrokken zijn. Aan de zuidoostzijde heeft een gebouw gestaan; er zijn daar geen sporen van weergangbogen gevonden. De ommuring tussen Langerackstoren en ingangspoort heeft de weergang op bogen behouden; zij zijn daar 4 m. wijd en spitsbogig gesloten. De schietgaten staan ongeveer 1 m. boven het tegenwoordig maaiveld, zodat een niveauverschil van bijna een meter te constateren valt tussen beide fasen van ommuring. Aan de noordlijke helft van de westzijde zijn tenslotte twee funderingen van pijlers gevonden, die zouden kunnen aansluiten bij de ommuring van de zuidwestelijke delen (afstand ruim 3 m.).
De zware ronde torens, die de toegang flankeren, zijn onderkelderd door niet overwelfdeGa naar margenoot+ ruimten; alleen de oostelijke kelder is toegankelijk. De beganegrondse ruimten zijn overwelfd door een koepelgewelf. Het inwendige is van de doorgang uit toegankelijk. In de kelders zijn aan de zijde van de gracht kleine schietgaten aangebracht. De verdieping van de torens bevat vertrekken voor wachters en is slechts van de weergang af toegankelijk. Er waren in de 18e eeuw volgens de tekening van de Beyer rechthoekige vensters door een kalf gedeeld en volgens een foto uit 1903 door een natuurstenen latei | |
[pagina 50]
| |
gedekt. Boven de verdieping is het muurwerk van de torens op een tandlijst uitgekraagd en sedert de restauratie naar voorbeeld van de xviiie eeuwse tekening door kantelen beëindigd. Het gewelf over de doorgang was bij de aanvang van de restauratie ingestort en is opnieuw aangebracht. Boven de torens en de doorgang waren houten kappen met leien gedekt. Tegen de buitenzijde sloot een valbrug in een uitsparing, waarboven het muurwerk op een houten latei is opgevangen; in de openingen daaronder waren de houten met metaal beslagen katrollen nog aanwezig.
Ga naar margenoot+ In de noordoosthoek zijn grondvesten gevonden van een geheel buiten de hoek van de muur gelegen en door een muur daarmede verbonden rechthoekig bouwsel, waarvan de plattegrond door een muur in twee delen verdeeld was. Hierop is bij de restauratie een rechthoekige muurtoren opgetrokken. Een op deze wijze uitgebouwde muurtoren komt echter naar ons weten nergens anders voor; de Heer Renaud wijst er op dat men eerder met een dubbele latrine te maken zal hebben gehad.
Ga naar margenoot+ De Langerackstoren is wellicht gelijk met de ommuring als rondeel uitgebouwd. Thans nog is te zien dat de voorgevel aan de noordzijde op een pijler van de weergang is opgetrokken; een onderzoek naar de fundamenten van de zuidgevel bracht aan het licht dat ook deze op een dergelijke pijler rust. Een meter verder zuidwaarts is het muurwerk van de schildmuur echter door een onregelmatige aansluiting verbroken. De iets grotere afstand van de beide pijlers waar de Langerackstoren tussen staat zou ervoor pleiten dat deze aanvankelijk als rondeel met de muur tegelijk is opgetrokken. De gevel en bovenbouw zouden dan pas later zijn toegevoegd. Bovenaan een vertanding voor een aansluitend gebouw. In de overwelfde kelder zijn smalle schietgaten geweest. De kelder is thans door middel van een opening in het gewelf toegankelijk, oorspronkelijk wellicht van de binnenplaats af. De verdieping die reeds in de xviiie eeuw door een gemetselde trap van het voorburchtterrein af toegankelijk was, heeft een houten plafond en een schouw tegen de zuidmuur. Aan de zuidzijde zowel als aan de noordzijde op de verdieping is een doorgang naar de weergang.
Ga naar margenoot+ Het gedeelte van de schildmuur langs de zuidelijk helft van de oostzijde blijkt de langswand te zijn geweest van een niet onderkelderd gebouw, dat door gebinten in negen vakken werd verdeeld. De plaats van de gebinten tekent zich in het muurwerk af door zeer ondiepe anderhalfsteens brede sleuven. Aan de onderzijde bevindt zich een oorspronkelijk drie lagen hoge diepere uitholling, waarin zich vermoedelijk consoles voor de muurstijlen bevonden hebben. De muurgedeelten tussen de sleuven voor de stijlen zijn in hoofdzaak afwisselend of wel gesloten of wel van een venster voorzien. In het midden van de dichte velden bevinden zich vlak onder de zone waar de muurstijlen van de gebinten beginnen, schietgaten, die deel uit maken van het oorspronkelijke werk, en op dezelfde wijze gedetailleerd zijn als die in de meer noordelijke weermuur. Dat zij iets hoger liggen dan deze laatste zal verband houden met de vloer van dit gebouw, dat iets hoger gelegen zal hebben dan het voorplein. De vier vensters die in de lange wand voorkomen zijn smal en hoog en hebben rechte neggekanten met een in het buitenvlak van de gevel gelegen inspringende kop. | |
[pagina 51]
| |
In de benedenste gedeelten van de zeer hoge raamopeningen zijn vullingen gezet met schietgaten van het zelfde type als in de dichte vlakken voorkomen. Toen deze vullingen werden aangebracht waren de muren niet bepleisterd. Het is niet met zekerheid aan te tonen of bij het aanbrengen van de schietgaten ook het bovengedeelte van de vensters gevuld werden. In de zone van het muurwerk waar de schietgaten voorkomen en de vensters beginnen, worden twee reeksen, door de muur heen lopende steigergaten aangetroffen. In het zuidelijke gedeelte van de lange wand van het gebouw bevinden zich twee blinde velden naast elkaar. In het ene is een schietgat, in het andere een door een segmentboog gedekte opening, die blijkens sporen aan de buitenzijde, samenhing met een uitgekraagd uitbouwsel, vermoedelijk een latrine. Verder zuidwaarts tenslotte nog een venster, dat in 1903 tot beneden toe doorgetrokken was als doorgang. Het op de zuidoostelijke hoek uitgekraagde hoektorentje lijkt tegelijk met het omringende muurwerk opgetrokken te zijn. De korte wand van het gebouw sloot hierbij aan. Ook hier worden sporen van de oude indeling aangetroffen. In het midden van de wand bevindt zich de gebogen achterzijde van een schouw, die de oude vloerhoogte aangeeft, welke overeenkomt met het huidige grondniveau. Links van de schouw is een lampnisje. Zowel aan de rechter als aan de linkerzijde bevindt zich een in de muur uitgespaard schietgat van dezelfde vormgeving als in de lange wand. Boven het oostelijk schietgat bevindt zich nog de aanzet van een venster, waarvan de onderdorpel derhalve hoger ligt dan die van de vensters in de lange wand. Of boven het westelijk schietgat ook een dergelijk venster gezeten heeft is niet vast te stellen, daar het muurwerk hier ontbreekt. Het is opmerkelijk dat aan de korte zijde de schietgaten onder de vensters zijn aangebracht. Wij vragen ons daarom af of de dichting van het onderste deel van de vensters in de lange wand ten behoeve van de schietgaten niet reeds tijdens de bouw geschiedde. Een vertanding in het muurwerk van de korte wand geeft de breedte van het gebouw aan, die correspondeert met de aan den dag gebrachte fundamenten van het muurwerk. De noordelijke muur bleek onder de tegenwoordige trap die toegang geeft tot de Langerackstoren, aan te sluiten tegen de laatste weergangpijler en de vertanding aan de hoek van de Langerackstoren. Over de bestemming van het gebouw tasten we in het duister. Het is door zijn binnenwerkse afmeting van 9 × 32 m. de grootste en monumentaalste ruimte van het gehele complex, indien we moeten aannemen dat er geen onderverdeling door dwarsmuren was: daarvan zijn nl. behoudens een koud tegen de ringmuur staande fundering op ongeveer 7 m. uit de noordwand geen sporen gevonden. Een groot probleem vormen de schietgaten die in deze belangrijke, verwarmbare, en door vensters verlichte ruimte uitkomen. Het is mogelijk dat zij voor een bescherming tijdens de bouw dienden en dat ze later, als de weergang voltooid was, werden dichtgezet. Ook is het mogelijk dat ze provisorisch gedicht werden, zoals dat met steigergaten geschiedt, zodat men ze wanneer het nodig mocht zijn, weer kon openen.
Door het optrekken van dit zaalgebouw moeten de sporen verdwenen zijn van de oudsteGa naar margenoot+ verbinding van de voorburcht met de hoofdburcht door middel van een schuin door de noordelijke gracht lopende brug, waarvan enkele steunpalen in de gracht gevonden zijn in een richting die aansluiting geeft op de oudste toegang van de hoofdburcht aan de oostzijde. Ook bij de noord-oostelijke hoek van de voorburcht zijn in de gracht dergelijke steunen van een houten brug gevonden. | |
[pagina 52]
| |
Fig. 11, 12, 13, 14. De Doornenburg. Plattegronden hoofdburcht naar opmeting Scheepens 1903
Ga naar margenoot+ Tegen de zuidwestelijke hoek is een driezijdig gesloten kapel opgetrokken, verlicht door drie eenvoudige geprofileerde spitsboogvensters in de lange zijden en drie in de koorsluiting. In de kapel wordt de oorspronkelijke altaarsteen nog bewaard.
Ga naar margenoot+ In de eerste van de vertrekken die bij de dienstwoning langs de westzijde van de voorburcht zijn opgetrokken, is de gesneden houten schouwboezem opgesteld uit de zg. Kemenade van het hoofdgebouw afkomstig. In de schouw was een schildering gevat voorstellende Gijsbrecht van Amstel vluchtend uit het brandende Amsterdam. De schildering is op het Huis Onstein in 1945 verdwenen. De versiering van de schouw met afhangende siertrossen en gebombeerde architraaf wijst op een ontstaan omstreeks 1660, toen ook het plafond van de grote zaal van het hoofdgebouw opnieuw versierd | |
[pagina 53]
| |
Fig 12
werd, Pl. xx, afb. 40, vgl. A. Staring in Kunsthist. Jrbk. 1948, blz. 316. Van het overige meubilair is alleen een kast bewaard, thans op het Huis Suideras bij Vierakker.
De hoofdburcht vormt een rechthoekig blok van ruim 21 m × krap 18 m in plattegrondGa naar margenoot+ en wordt door een tussenmuur die even zwaar is als de buitenmuur en daarmede in verband is opgetrokken in twee delen verdeeld.
Aan de voet bestaat het muurwerk buitenwerks overal uit steen van 27,5-28 × 6-7, 5,Ga naar margenoot+ 10 lagen 83 cm. Ook de oost-west lopende binnenmuur bestaat uit dit materiaal. De noord-zuid lopende tussenmuren van voorste kelders bestaan uit wat dunnere steen met dunnere voegen verwerkt aan de oostelijke vindt men 28-30 × 6-7, 5, 10 lagen 77 cm., aan de westelijke 27-28,5 × 6-7, 10 lagen 76 cm. | |
[pagina 54]
| |
Fig. 13
Van het materiaal boven de kelderverdieping met uitzondering van de noordwesthoek, die is blijven staan bij de ramp van 1945, zijn geen historische maten te geven. Het achterste gedeelte bevat boven een overwelfde kelder twee zalen over de volle breedte; het voorste deel, dat aanvankelijk een ommuurde binnenplaats vormde, is in de kelder door twee noord-zuid lopende muren, die ‘koud’ tussen de buitenmuur en de zware tussenmuur staan, in drie ruimten verdeeld: een overwelfde gang tussen twee kelders, waarvan de westelijke aanzienlijk dieper ligt dan de oostelijke. De buitenmuren zijn niet zeer diep gefundeerd; onder de waterspiegel heeft tegen het gebouw een talud gelegen. De noord-zuid lopende tussenmuren staan op spaarbogen. Ga naar margenoot+ De grote kelder van de achterste helft van het hoofdgebouw is door een tongewelf in oost-west-richting overkluisd. Tegen de westelijke wand is de stookplaats; in de noordmuur dicht bij de westmuur is een ronde ovenruimte uitgespaard. Verder oostwaarts is een venster dat oorspronkelijk dus op het onbebouwde voorplein uitzag. De kelder is toegankelijk langs een trap, die thans in de oostelijke voorste kelder begint, oorspronkelijk dus op het voorplein. | |
[pagina 55]
| |
Fig. 14
In de muurdikte ten oosten van deze toegang is voorts een trap uitgespaard die van de hoofdkelder uit verbinding geeft met de grote zaal daarboven. Een oorspronkelijke lichtspleet is thans nog in de oostelijke voorste kelder te zien, dicht onder het gewelf. Een tweede lichtspleet is bij de restauratie opnieuw aangebracht; deze was bedekt geraakt toen bij het volbouwen van het voorplein hier een schouw werd gemetseld (zie verder bij oostelijke kelder). In de oostelijke wand is een smal venster aangebracht; terzijde twee kleinen nissen. Drie dergelijke nissen zijn in de zuidwand uitgespaard. Een doorgang naar buiten ingebroken, is later weer gedicht. In de schouw was later ook een venster gebroken. In haar oudste vorm bevatte het achterste blok boven de overwelfde kelder slechts éénGa naar margenoot+ verdieping. Dit blijkt ten duidelijkste uit de sporen van een weergang met kantelen die op oude foto's aan de westzijde ter hoogte van de balklaag zeer duidelijk waarneembaar waren en waarvan een schoorsteen oprees, die zich in het hogere muurwerk bleef aftekenen. De zaal is door een balken plafond gedekt op gepeerkraalde sleutelstukken, waarvan enkele de ramp overleefd hebben; aan de korte zijde staan schouwen. | |
[pagina 56]
| |
Fig. 15, 16. De Doornenburg. Doorsneden hoofdburcht naar opmeting Scheepens 1903
| |
[pagina 57]
| |
Fig. 16
| |
[pagina 58]
| |
Fig. 17, 18, 19, 20. De Doornenburg, Geveltekening naar opmeting Scheepens 1903 en foto's
| |
[pagina 59]
| |
Fig. 18
| |
[pagina 60]
| |
Fig. 19
De zaal is 4,83 m hoog. De vensters staan in nissen, gevormd door de muurdikte; in de dagkanten zijn ondiepe segmentbogig gesloten sier- of spaarnissen aangebracht. De plaats van de vensters was door sporen van dagkanten, bij de eerste restauratie aangetroffen, bepaald. Behalve door middel van de trap in de muurdikte die van de kelder uit oprijst, moet de grote zaal toegankelijk geweest zijn door een smalle doorgang recht boven de toegang | |
[pagina 61]
| |
Fig. 20
van het voorplein naar de kelder gelegen. Van het voorplein af moet deze langs een (houten?) trap met bordes bereikbaar geweest zijn. Rechts van de westelijke schouw in de zaal was voor de aanvang van de restauratie een latrine, waarboven een venster met zandstenen kozijn. Op de oude foto's lijkt de aanbouw van de latrine oorspronkelijk; een nis in de zuidelijke dagkant van de muurnis naar de latrine zou een smalle trapopgang kunnen zijn naar de oude weergang. De | |
[pagina 62]
| |
officiële opgang bevindt zich in de muurdikte van de west-oostmuur; zelfs lopen hier twee trappen evenwijdig aan elkaar van oost naar west omhoog te weerszijden van de ingang; de tweede vangt enige treden hoger aan d.w.z. op het niveau van de vloer van de later op het volgebouwde westelijke voorpleingedeelte opgetrokken z.g. Kemenade. Er zijn aanwijzingen dat hier wellicht oorspronkelijk een venster stond, dat uitzicht gaf op de binnenplaats en dat eerst na het bouwen van de Kemenade tot doorgang is doorgebroken.
Ga naar margenoot+ De oostelijke van de beide voorste kelders is door een tongewelf met steekkappen overkluisd, dat evenwel later is aangelegd; na instorting van het gewelf bleek dat de pijlers tegen de noord-zuidmuur z.g. koud tegen het doorgaande muurwerk stonden. De eerste overdekking moet bestaan hebben uit een balklaag. In de oostelijke buitenmuur kwam in 1939 dicht tegen de noordmuur een oude ingang te voorschijn, die door een sluitboom afgegrendeld kon worden. Deze ingang correspondeert met het tegenwoordige vloerniveau. Met een hoge mate van waarschijnlijkheid is aan te nemen dat hier de oude toegang tot het voorplein gevonden is. De verbinding met de voorburcht zou dan door middel van een niet in de as van de ingang lopende brug gevormd moeten zijn. Tijdens het uitdiepen van de gracht zijn inderdaad op deze plaats resten van palen gevonden, die een brug gedragen kunnen hebben welke schuin door de gracht naar de voorburcht gelopen heeft. In overeenstemming met deze veronderstelde oorspronkelijke toegang is ook het feit dat de toegang naar de kelder van ouds op dit niveau begon. De ruimte is verlicht door één venster aan de oostzijde en twee aan de noordzijde; de laatste staan in diepe nissen, waarvan de oostelijke spitsbogig gesloten is en ± 2 m breed, de westelijke echter flauw segmentbogig en wat smaller is. Oorspronkelijk moeten dit de bogen geweest zijn van de weergang, die langs het voorplein liep. De onregelmatigheid in de breedte der bogen kan op een trap wijzen naar de weergang, waarvan echter geen sporen gevonden zijn. De stookplaats was oorspronkelijk aangebracht tegen de zuidelijke wand van het vertrek, d.i. de noordmuur van het achterste blok. Doordat bij de laatste restauratie aanvankelijk slechts herbouw van dit achterste gedeelte beoogd was, was deze muur reeds geheel voltooid, toen men besloot ook het voorste gedeelte te herbouwen. Ten behoeve van de schouw in de oostelijke kelder zou men dan (evenals weliswaar in de oorspronkelijke bouwfasen geschied is) in deze muur het rookkanaal hebben moeten inhakken. Ter vermijding van de aantasting van het juist voltooide hoofdblok heeft men de schouw thans onder de schouwen in de bovenverdiepingen aangebracht, tegen de oostwand direct naast de gevonden oude ingang. In de westelijke wand van deze kelder bevinden zich twee doorgangen, één leidt naar de westelijke kelder en de smalle gang tussen beide kelders, de andere is langs een trap van zeven treden bereikbaar en geeft verbinding met het tegenwoordige ingangsniveau.
Ga naar margenoot+ De gang tussen de beide kelders heeft een vloerniveau van ± 1 m lager dan de oostelijke en is door een tongewelf gedekt. Tegen de oostwand is een vuurplaats uitgespaard tot op ongeveer het tegenwoordige vloerniveau. Daar het rookkanaal blijkens de opmetingstekening van 1903 tot de volle hoogte van het opgaande muurwerk is doorgetrokken geweest, is dit geen incidentele stookgelegenheid geweest en moet de wand waartegen de vuurplaats is opgesteld, de wand van een groter vertrek i.c. de westelijke | |
[pagina 63]
| |
kelder gevormd hebben. De tweede muur waardoor de gang gevormd wordt, moet dus jonger zijn en de westelijke kelder is een tijdlang veel ondieper geweest dan thans het geval is. Pas bij de inwelving is ook de vloer uitgediept. Doordat de beide noord-zuid lopende muren van de kelder eerst later tegen het achterste blok zijn gebouwd en dit gedeelte bij de ramp van 1945 gespaard is gebleven, treft men hier een oorspronkelijk gedeelte buitenmuurwerk van het oudste blok aan. Bij nauwkeurige beschouwing blijkt er een dunne rode pleisterlaag op het muurwerk te zijn aangebracht geweest.
Tijdens de laatste restauratie is gebleken dat de dagkant van het venster aan de noordzijdeGa naar margenoot+ van de westelijke kelder bestond uit een vulling in een spaarboog die aan de binnenzijde gepleisterd was. Volgens ooggetuigen zijn de koppen van dergelijke nissen ook in de westelijke muur in het zicht geweest. Rekent men de oostelijke nis tegen de noordmuur van de oostelijke kelder mee, dan komt men aldus tot de reconstructie van een weergang op zes tot zeven spitsboognissen langs het aanvankelijk open voorplein. Bij de eerste vergroting van de burcht ten koste van het voorplein heeft men de spaarbogen gedicht en een vloer aangebracht ter hoogte van de vloer van de grote zaal. Onder deze vloer ontstond een kelder ter grootte van de tegenwoordige westelijke kelder plus de gang, welke ruimte door de vuurplaats tegen de oostelijke wand verwarmd kon worden. Het niveau van het voorplein moest iets worden uitgediept om een bruikbare ruimte te verkrijgen. De overwelving kwam pas in een latere fase tot stand. De waterput zal reeds in de eerste fase zijn aangelegd en aanvankelijk op het open voorplein gelegen zijn geweest.
a. Westelijk vertrek.Ga naar margenoot+ Het muurwerk van de westelijke muur van dit vertrek bleek bij de laatste restauratie uit een dunne ‘schil’ en een zwaardere vulling te bestaan, ontstaan, doordat de oude weermuur was blijven bestaan en aan de binnenzijde slechts versterkt was met een verzwaring ter breedte van het oude looppad op de bogen langs het voorplein. Waar deze weergang te niet liep tegen het muurwerk van het achterste blok, was een lampnis aangebracht. Ook het benedenste gedeelte van de onregelmatig veelhoekige noordwestelijke hangtoren behoort wat materiaal betreft tot deze bouwfase. De schoorsteen van het vertrekje in deze toren tekent zich op oude foto's af in het hoger opgaande jongere muurwerk. Om het bouwblok op het westelijke voorplein zal dus opnieuw een weergang gelopen hebben. Smalle spleten in de voorgevel, die op de oude foto's zichtbaar zijn, zijn misschien als schietspleten van deze weergang te zien. Deze oudste van de hangtorens is eenmaal overgekraagd op wijde spitsboognissen, rustend op natuurstenen kraagstenen, die op de verst uit het muurwerk stekende hoek in twee uitkragingen boven elkaar zijn toegepast (vgl. het z.g. huis van Arend toe Boecop in Elburg, plm. 1395 gebouwd). Bij de jongste restauratie is tegen de westelijke wand van het vertrek een schouw geplaatst ter plaatse waar voordien een later toegevoegde latrine was aangebracht. De toegang tot het gebouw zal in deze fase door het laatst toegevoegde vertrek geleid hebben, dat bereikbaar was langs de trap van zeven treden van de oostelijke kelder uit. Een brede boog in de noordmuur van het oudste bouwblok gehakt, gaf verbinding tussen het westelijke vertrek op het voorplein en de grote zaal. | |
[pagina 64]
| |
Ga naar margenoot+ b. Oostelijk vertrek. De z.g. Kemenade is ontstaan doordat ook de oostelijke helft van het voorplein volgebouwd werd. De kelder onder dit vertrek was aanvankelijk vlak gedekt. Daar het vloerpeil van het voormalige voorplein werd aangehouden, moest deze balklaag echter hoger komen dan die over de westelijke (immers verdiepte) kelder. De vloer van de Kemenade ligt dan ook hoger dan die van de achterzaal en de verbinding tussen de beide vertrekken kwam waarschijnlijk tot stand door een voormalig venster tot doorgang uit te breken. Thans is een doorgang gemaakt, recht boven de oudste toegang tot het achterste blok. Ook de muren van de Kemenade bestaan uit een schil (oorspronkelijk weermuur) en een verzwaring aan de binnenzijde. Dit trad tijdens de restauratie duidelijk aan den dag aan de noordzijde, waar in de dagkant van het venster zelfs een beroete strook van een voormalige stookplaats werd aangetroffen aan de binnenzijde van deze weermuur. Het vertrek is gedekt door een vlakke houten zoldering; de stookplaats bevindt zich tegen de oostmuur. De toegang tot het gebouw zal in deze nu ontstane situatie aangebracht zijn op het niveau van de grote zaal en het westelijk vertrek en wel in de nu ontstane noordgevel.
Ga naar margenoot+ Kort na het bebouwen van het voorplein moet het achterblok verhoogd zijn met een verdieping. Ook deze werd door een balkenplafond op gepeerkraalde sleutelstukken gedekt; aan de korte zijden staan schouwen, waarvan de westelijke bij de restauratie is toegevoegd en daarom een afwijkende vorm heeft gekregen. De bovenste zaal is 3,85 m hoog; de vensternissen hebben niet de siernissen in de dagkanten als in de benedenste zaal. In dit bouwplan was reeds begrepen een eveneens hoger optrekken van de beide voorste vertrekken, waartoe men op de noordwestelijke en noordoostelijke hoeken het muurwerk niet afwerkte, doch met een staande tand beëindigde. Toch duurde dit voor het noordwestelijke blok nog enige tijd en daarom werd het achterste blok aan de voorzijde van een kanteling voorzien, die bij de eerste restauratie aan de westelijke helft nog aanwezig bleek te zijn. De kantelen waren 45 cm diep en door een ezelsrug gedekt evenals de toen nog aanwezige kantelen langs de oostzijde van het achterste blok. Toch waren deze laatste blijkens de foto's in een iets latere phase ontstaan; zij vervingen een topgevel, waarvan restanten in de vorm van een schoorsteenkanaal en vensterdorpels tussen de kantelen bewaard waren gebleven. Aan de westzijde is deze topgevel herbouwd naar de voorstelling op xviiie eeuwse tekeningen. Daar men bij de tweede restauratie aanvankelijk slechts het achterste blok herbouwd heeft, zijn toen de kantelen langs de gehele noordzijde van het achterste blok aangebracht. De kanteling langs de achterzijde is aangebracht gelijk met die aan de oostzijde in de voltooiingsfase van het achterste blok, waarin tevens het optrekken van de hoge spietoren was begrepen. De aanzet was evenwel reeds in de muurdikte van de eerste verhoging aangebracht. De weergang liep op de zuidoostelijke hoek uit in een halfachtzijdige hangtoren, die in tegenstelling tot de oudere aan de noordwestelijke hoek op twee rijen kleine spitsboogjes op bakstenen kraagstenen was uitgebouwd.
Ga naar margenoot+ In aansluiting aan deze weergang is aan de kroon van het noordoostelijke bouwblok, dat nu (boven de z.g. Kemenade) ook tot volledige hoogte werd opgetrokken eveneens een weergang aangebracht. De kantelen zijn hier echter slechts 27 cm diep en door een enkelvoudige afschuining gedekt. Op de noordoostelijke hoek is een halfronde hangtoren uitgekraagd op uitmetselingen. Het muurwerk van deze verhoging bestaat aan de | |
[pagina 65]
| |
voet wederom uit een schil (aanvankelijk weergang) en een vulling tot de volledige dikte van de muur (1,60). Het vertrek is toegankelijk van de bovenste grote zaal uit. Iets ten noorden daarvan in de nieuwe westmuur is een gedicht venster gevonden, dat een tijdlang, totdat ook het noordwestelijke blok volgebouwd werd, in deze hoek licht verschafte. Een doorgang die blijkens de opmeting van 1903 in de noordwestelijke hoek van dit vertrek aanwezig was, kan toegang verleend hebben tot de weergang boven het noordwestelijke vertrek.
Tenslotte is, blijkens duidelijke bouwnaden op de oude foto's te zien, het noordwestelijkeGa naar margenoot+ blok volgebouwd en de hangtoren op deze hoek voltooid. De muurdikte is in dit gedeelte tot 45 cm gereduceerd. De oudste hangtoren op de noordwestelijke hoek werd verhoogd en het muurwerk aan de voorzijde bekroond met een kanteling aansluitend bij die langs het noord-oostelijk blok. De borstwering die langs de westzijde van dit blok werd aangetroffen, dateerde niet uit de bouwtijd en is tijdens de restauratie daarom niet meer aangebracht; deze was uitgekraagd op een tandlijst, waaronder de steigergaten opengebleven waren, evenals de voorzijde, waar ze gevuld zijn met natuurstenen vogelnest-stenen. De vensters in dit jongste bouwblok waren tot 1936 vrij gaaf gebleven, één gedicht en één beglaasd. Zij zijn langwerpig en door een bakstenen tussendorpel gedeeld; van het venster aan de voorzijde was de oostelijke dagkant gaaf aanwezig. Het inwendige van het noordwestelijke blok was bij de aanvang van de restauratie ingedeeld in een smalle gang die naar een xviiie of xixe eeuws trappenhuis leidde dat deels in de muurdikte van het achterste blok was ingehakt. De scheidingsmuur zal echter ouder geweest zijn. Deze rust op de westelijke van de beide noord-zuidlopende muren die in de kelder thans de gang tussen beide kelderruimten vormen. Deze deels als keermuur dienende muur moet aangebracht zijn bij de overwelving en uitdieping van de westelijke kelder. Wij nemen aan dat dit gelijktijdig is gebeurd met het indelen van het gehele westelijke blok in gang en vertrek en met de wel reeds in de 16e eeuw te dateren voltooiing van het gehele blok. In de keldermuur is dicht tegen de buitenmuur een doorgang aangebracht geweest, waartoe in het gewelf een steekkap was gemetseld. Bij de restauratie is deze niet meer aangebracht. Een smalle doorgang geeft verbinding met de achterste kelder. Ook de oostelijke van de beide voorste kelders zal in deze fase ingewelfd zijn. In de beschrijving van de hoofdburcht is reeds tot uitdrukking gekomen hoe deze in verschillendeGa naar margenoot+ fasen van een onderkelderd zaalgebouw met ommuurd voorplein uitgebouwd is tot het blokvormige door weergangen omkranste burcht zoals wij die thans weer kennen. | |
[pagina 66]
| |
Fig. 21. Doornenburg. R.K. kerk Opgegraven fundering naar tekening Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek
Ga naar margenoot+ In de pastorie van de nieuwe St. Martinuskerk wordt een eikenhouten groep bewaard, hoog 23 cm, breed 46 cm, voorstellend Veronica met twee vrouwen. Veronica is links gezeten en toont de doek met 's Heren aanschijn aan een over haar gezeten vrouw, die met beide handen haar opgetrokken rechterknie omklemt. Tussen deze beide vrouwen in, staat een derde met geplooide muts onder de kap. Resten van polychromie. Gelders? Omstreeks 1500, pl. xxiii, afb. 46. Nat. tent. van oude kerkel. kunst, 's-Hertogenbosch 1913 nr. 733. Tent. van relig. kunst Lumen Christi, Nijmegen 1950 nr. 47.
Ga naar margenoot+ Vóór den ingang van de R.K. pastorie, staat een klein stenen kruis, ong. 1,15 m. hoog, waarin Gotische letters zijn gegrift, die echter niet meer te lezen zijn (Nav. 1883 blz. 20). | |
[pagina 67]
| |
Het huis waarin het postkantoor is gevestigd, heeft een voordeur waarvan de geschilderdeGa naar margenoot+ houten zijpilasters Ionische kapitelen dragen. Het hoofdgestel heeft een vulling van drie rozetten. De deur is bekleed met houten panelen, waarin rozetten en bladornament zijn verwerkt xixa.
Tot het bezit van het schuttersgilde ‘Gijsbrecht van Amstel’, behoort een aantal zilverenGa naar margenoot+ koningsschildjes uit de jaren 1792-1824. Gelre xxxiv blz. 12-15. | |
DoornikDoornik - niet te verwarren met Indoornik onder Heteren -, komt in 1326 voor op een lijst van hetGa naar margenoot+ oudste Leenactenboek van Gelre, doch een eeuw later schijnt Doornik een Hemmens leen geworden te zijn. In 1507 is het weer Gelders. In 1585 trokken Spaanse troepen onder Haultepenne over de Waal. Het Huis Doornik werd ingenomen en de Engelse bezetting gewurgd. (Geld. Volksalm. 1895 blz. 26). Het huis, dat in 1802 nog muren had, die 8 Rijnlandse voeten dik waren, is in 1827 gesloopt. Ten n. van het huis heeft de in 1395 genoemde en in 1595 afgebroken kerk gestaan (Joosting en Muller i. 1 blz. 432). Stukken van de muren van de kerk waren in 1802 nog te zien en ook vond men in het begin van de xixde eeuw ‘verscheyde oude vloeren van huysen’. Herhaalde overstromingen zullen er toe geleid hebben, dat deze huizen verlaten werden. (v.d. Aa, iii. blz. 447-448; zie voorts onder Ressen). | |
RessenDe Nederlands Hervormde kerk en het gering aantal huizen, die de kern van het dorp Ressen vormen, liggen aan drie zijden van een nagenoeg vierkant grasveld, dat is omgracht. Of dit weiland in een voor de Betuwe uitzonderlijke aanleg, gerekend moet worden tot de terreinen van het voormalige kasteel, dat aan de noordzijde hiervan was gelegen, of dat dit centraal gelegen veld een functie voor de omwonenden heeft gehad (bijvoorbeeld als brink) kan uit de huidige aanleg niet worden afgeleid. Teg. Staat iii, blz. 255; v.d. Aa ix, blz. 436, 437; M.L. Quack, de oude heerlijkheid Ressen,Ga naar margenoot+ Geld. Volksalm. 1881, blz. 144; H.D.J. van Schevichaven, Het Huis Doornik en de heerlijkheid Ressen, Gelre vi, 1903, blz. 395; J.D.H. van Uden en G.J. van Olst, Het kasteel en de kerk te Ressen, Gelre xxxix, 1936, blz. 93; W. de Vries, De hoge heerlijkheid Ressen en Doornik, Gelre l, 1950, blz. 70 en 66. | |
[pagina 68]
| |
Ga naar margenoot+ DE HERV. KERK staat vrij in het oude kerkhof aan de oostzijde van bovenvermeld grasland. Toren (sedert 1947) en kerk zijn beide eigendom der Ned. Herv. gemeente. Fig. 22, pl. xxv, afb. 49. Fig. 22. Ressen. Hervormde kerk
Ga naar margenoot+ Gew. pentekening van C. Pronk in diens schetsboek, R.P.K. Amsterdam. | |
[pagina 69]
| |
Van de Ressense kerk vertegenwoordigen de tufstenen toren en het één-beukige zeerGa naar margenoot+ gerestaureerde tufstenen schip de rijpe Romaanse stijl; het twee traveëen lange, bakstenen koor met driezijdige sluiting en de, aan de zuidzijde van dit koor, gebouwde bakstenen kapel of sacristie vertonen daarentegen de kenmerken van de late Gotiek.
De toren bestaat uit tufsteen met gietwerk, formaat tufsteen 38-45 × 9,5-11 cmGa naar margenoot+ 10 lagen 1,06 m. De tweede geleding is in baksteen verhoogd.
De toren bestaat uit twee zeer weinig versnijdende geledingen, waarvan de benedensteGa naar margenoot+ aan de drie vrijstaande zijden boven elkaar twee spaarvelden vertoont, de bovenste één; de spaarvelden worden gesloten door rondboogfriezen van telkens vijf boogjes, waarvan de bovenste twee bovendien in het bezit zijn van kleine knopvormige versieringen. In het tweede spaarveld aan west- en zuidzijde lichtspleten. Aan iedere zijde van de tweede geleding onder een rondboog twee gekoppelde galmgaten door een (nieuw) zuiltje-met-teerling-kapiteel, waarboven een impost, van elkaar gescheiden. Aan de westzijde bevindt zich een met een rondboog gedekte ingang, waarboven nog de driehoekvormige moet van een houten afdak zichtbaar is, welk afdak, blijkens de Beyer's tekening, in 1744 nog ter plaatse was. De korte ingesnoerde spits, uiterlijk gelijk, doch in veel jongere constructie dan die te Bemmel, rust op een bakstenen verhoging van het muurwerk.
Tuf met kern van gietwerk. Formaat stenen 36-40 × 8,5-9 cm 10 lagen 98 cm.Ga naar margenoot+
De beide gevelwanden vertonen hoeklisenen met een fries van elkander doorsnijdendeGa naar margenoot+ rondbogen bij de restauratie aangebracht ter plaatse van gevonden moeten onder de pleister, pl. xxiv, afb. 48. De direct boven het fries aanwezige gootlijst werd enige lagen hoger aangebracht. Van de kleine rondboog venstertjes was één venster voor de helft teruggevonden, de andere zijn naar analogie daarvan, op regelmatige afstanden en in de latere vensteropeningen aangebracht. In de noordgevel is een vroegere, met een rondboog gedekte, ingang, met baksteen gedicht. Blijkens gevonden funderingen heeft zich vóór deze ingang een portaal bevonden. Ook aan de zuider-gevel is een smalle met baksteen gedichte toegang tot het schip te bespeuren.
Formaat bakstenen 24-26 × 5,5-6 cm 10 lagen 67 cm.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 70]
| |
Ga naar margenoot+ Steunberen, met van ouds tufstenen afdekking, schragen het koor, waarvan de muren doorbroken worden door vrij smalle, enkelvoudige spitsboog-vensters, behalve aan de oostzijde, waar een breder, tweedelig venster het koor verlicht. Aan de noordzijde, tussen twee beren, sporen van een vroegere ingang onder een rondboog. Ook is aan de middelste beer aan die zijde een moet van een verdwenen aanbouwtje te zien. Onder het met lei beklede dak loopt een bakstenen tandlijst.
Ga naar margenoot+ Formaat stenen 25-26 × 6-6,5 cm 10 lagen 74 cm. Ga naar margenoot+ In de zuidgevel van de kapel, nu consistoriekamer, zijn twee, en in de westgevel één X-vormige figuren te zien, gevormd uit de verglaasde koppen van bakstenen. Zes duivengaten doorbreken de topgevel. De ingang aan de westzijde en het venster aan de zuidzijde dateren van de jongste restauratie. De oude ingang heeft zich aan de zuidzijde bevonden. De uitbouw wordt door een zadeldak gedekt, dat aansluit aan het hogere dak van het koor.
Ga naar margenoot+ De benedenverdieping van de toren wordt door een nieuw gemetseld bakstenen koepelgewelf gedekt. Ga naar margenoot+ Van het schip heeft men de wanden ongepleisterd gelaten. De triomfboog moest in verband met de slechte onderbouw geheel vernieuwd worden, hetgeen geschiedde met oude materialen. Het schip wordt gedekt door een open dakstoel met balken. De thans dichtgemetselde ingang aan de zuidzijde kon indertijd door een boom worden afgesloten en is dus de oorspronkelijke. De kokers, waar die boom ingeschoven kon worden, zijn nog aanwezig en met een tegel afgesloten. Het schip heeft een vloer van oude plavuizen gekregen. Ga naar margenoot+ Ook van het koor, waarvan de vloer iets hoger ligt dan die van het schip, zijn de bakstenen wanden - waarin drie spaarnissen -, met hier en daar stukken tufsteen, schoon gelaten. Het koor was overdekt met een bakstenen kruisgewelf en in de koorsluiting met een stergewelf. Bij de restauratie zijn de gewelven nieuw gemetseld en de sluitstenen vernieuwd. De natuurstenen ribben rusten op acht kraagsteentjes, waarvan twee met een vegetabiel ornament behakt zijn. In de zuidoostwand van het koor is een klein, rechthoekig nisje, door een korfboog gesloten, door naar buiten leidend afvoerkanaaltje als een piscine te verklaren. In dit nisje is thans een trachieten wijwaterbakje met druipgaatjes geplaatst, dat elders in de kerk was opgegraven. In de noordwand van het koor is in de muur een kastje uitgespaard. Ga naar margenoot+ De overkluizing dateert van de restauratie. Ga naar margenoot+ De vloer is met rode plavuizen bedekt en de plint is samengesteld uit groene en gele tegels, afkomstig uit de onder deze ruimte liggende grafkelder. In 1707 werd deze ruimte, die sedert de overgang van de kerk in handen der gereformeerden gerfkamer was geworden en door een muur van het koor was gescheiden, voor 100 Car. gld. verkocht aan C.A. van Lynden van Ressen en zijn echtgenote Mechteld van Welderen, tot gebruik van een ‘erft-graft’. Hiervoor werd de vloer van de gerfkamer 0,55 cm hoger gebracht. De vloer van de hieronder gelegen grafkelder was met geglazuurde tegels belegd (Gelre, 1936, blz. 104). | |
[pagina 71]
| |
De kerk bezit: Panelen van de in de oorlog beschadigde preekstoel van 1782 zijn verwerkt in de rugwandGa naar margenoot+ van de nieuwe banken voor de kerkeraadsleden. Een avondmaal schotel, 30 cm middellijn, op de rand waarvan in lopend schrift gegraveerdGa naar margenoot+ is: kercke schootel tot ressen anno 1702. Onleesbaar merk. Een beker, 18 cm hoog, pl. clxiii, afb. 397, waarop tussen dolfijnachtige motieven en twee vignetten, een wapen is gegraveerd: gedeeld, heraldisch rechts een zonnebloem of anjer?, links drie morenkoppen, 2 en 1. Op de vignetten de beeltenissen van Spes en Caritas. Inschrift kercke beeker tot ressen 1702. De voet is gerepareerd. Merk: een degen als op de schaal te Kerk Avezaath. De heer R. Musschart was indertijd zo vriendelijk mij mee te delen, dat een wapen met drie morenkoppen (hier het vrouwewapen), o.a. gevoerd werd door Pauwel Velthoff, die in de jaren 1626-1633 en 1636 tynsheer van land onder Bemmel was. Ten huize van de president- kerkvoogd wordt bewaard een kan, pl. clxiv, afb. 403,Ga naar margenoot+ van wit Delfs aardewerk, 27 cm hoog met zilveren deksel, waarvan de rand afwisselend versierd is met punten en halve cirkels. Op het deksel het zelfde wapen als op de beker. Merk als op de beker. Verloren ging een damast tafellaken van 1710, een geschenk van de van Lynden's.Ga naar margenoot+ DE BOERDERIJ HET GROOTE MEER ligt aan de zuidzijde van het grasland; deGa naar margenoot+ deel draagt een sluitsteen waarop 1778. Deze boerderij behoorde in het begin der xviiide eeuw aan het geslacht van Bronckhorst (Gelre 1936, blz. 105 noot 2).
HET HAMERSTUK is een kleine bakstenen boerenwoning, gelegen aan een zijwegGa naar margenoot+ van de Lentse weg; het dak is deels van riet en deels van pannen; in de voorgevel de muurankers 1744. |
|