De hond van de hertog van Alva
(1997)–Guilliam de Bay– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
NawoordIn 1658, tien jaar nadat de lange oorlog tussen de Nederlanden en Spanje met de Vrede van Münster was beëindigd, verscheen bij de boekverkoper Evert Nieuwenhof te Amsterdam een kleine roman. De protagonist van het verhaal was een hond die als een traditionele Spaanse schelm zijn kleurrijke wedervaren en spannende belevenissen vertelde. Deze hondse avonturier had iets bijzonders, want hij stond in dienst van de meest gehate en gehekelde figuur van de Nederlandse vaderlandse geschiedenis: Don Fernando Alvarez de Toledo, beter bekend in deze noordelijke gewesten als de hertog van Alva. Het verhaal neemt de lezer mee terug naar de onrustige tijden aan het begin van de Opstand. In zijn autobiografisch relaas concentreert de hond Cipion zich op de periode van Alva's bewind in de Nederlanden, tussen 1567 en 1573. Gedurende deze jaren vervult het dier de taak van spion en koerier voor de Spaanse zaak en zijn avonturen vinden zowel in Spanje als in de Nederlanden plaats. De strijd tussen de twee kampen fungeert als kader van een verhaal vol bloedige momenten uit de Nederlandse Opstand. De hond Cipion beleeft eveneens een aantal magische ervaringen als hij onderweg tussen Spanje en de Nederlanden een paar keer een toverhol in de Pyreneeën betreedt, waar hij in contact komt met een bont gezelschap wonderlijke en duivelse wezens. Dit vermakelijke werkje, getiteld 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt; en 't Pirinesche tooverhol, is omgeven door een waas van mysterie. Het titelblad vermeldt dat het werk door een zekere G. de Bay ‘t'samen gesteldt en vertaelt’ is uit het Spaans, maar er wordt verder geen auteur genoemd. Het is wel bekend dat het werk een soort vervolg is op een novelle van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes uit 1613, getiteld El coloquio de los perros (de samenspraak der honden). In deze no- | |
[pagina 73]
| |
velle vertelt de hond Berganza zijn leven aan zijn vriend Cipion, die op zijn beurt belooft zíjn leven te vertellen. Maar daar komt het bij Cervantes niet meer van. Deze beroemde maar onvoltooide samenspraak heeft vele Spaanse en buitenlandse auteurs aangespoord om er een vervolg op te schrijven. In de Spaanse literatuur valt echter geen vervolg te bespeuren dat overeenkomsten vertoont met het hier besproken werk. Rond de jaren vijftig van deze eeuw werd 't Leven en bedrijf van Duc D' Albas hondt aan de vergetelheid ontrukt door de Nederlandse hispanist J.H. Terlingen, die het boek presenteerde als een origineel Nederlands werk, geschreven door de bovengenoemde vertaler G. de Bay. Hij had verschillende werken van Cervantes vertaald, waaronder het genoemde El coloquio de los perros. Maar niet iedereen deelde de mening van Terlingen. De hispanist J.A. van Praag probeerde juist aan te tonen dat het boek, vanwege de sterke Spaanse trekken, een vertaling uit het Spaans was. Nu is het onmiskenbaar dat de tekst Spaanse literaire sporen bevat, maar dit hoeft niet uit te sluiten dat het geschreven is door een Nederlandse auteur. In de Lage Landen waren de boeken van vele belangrijke Spaanse schrijvers zonder moeite verkrijgbaar, zowel in de originele taal als in vertaling. Mocht het inderdaad om een Nederlands werk gaan, dan zou het relatief geringe aantal oorspronkelijke prozateksten dat uit de zeven-tiende-eeuwse Republiek overgebleven is met een extra titel verrijkt worden. Verschillende gegevens pleiten voor de Nederlandse oorsprong van deze kleine roman. Een van de meest overtuigende argumenten blijkt uit de manier waarop bepaalde groepen worden afgeschilderd. In deze context gaat het beklemtonen van de eigen voortreffelijkheid meestal gepaard met het benadrukken van de slechtheid van de anderen. De wijze waarop in deze roman de Spanjaarden en de Nederlanders uitgebeeld worden is van groot belang, gezien de duidelijke partijdigheid. Wat vertelt | |
[pagina 74]
| |
de Spaanse hond Cipion over zijn landgenoten, over de Nederlanders en over zijn meester de hertog van Alva? Vooral aan dit aspect zal hier aandacht geschonken worden. Eerst echter iets over de auteur-vertaler G. de Bay. | |
G. de BayOver ‘G. de Bay’ weten we nauwelijks iets. Gezien het Waalse karakter van de achternaam is het niet uitgesloten dat er sprake is van een Zuidelijke familie die naar de Noordelijke Nederlanden is getrokken. Op grond van een ondertrouwakte, aanwezig in het Gemeentearchief van Amsterdam, kwam Terlingen tot de conclusie dat G. de Bay dezelfde persoon was als de te Harlingen geboren factor Guilliam de Bay, over wie verder niets bekend is. Maar niets wijst erop dat het hier om onze G. de Bay gaat. Over De Bays vertaalactiviteiten valt wel meer te zeggen. Hij publiceerde gedurende een periode van bijna veertig jaar, vanaf 1657 tot 1696, en het is duidelijk dat De Bays interesse bij Spanje lag. Het tiental vertalingen dat op zijn naam staat, heeft betrekking op Spaanse werken en is rechtstreeks uit het Spaans afkomstig. Het gaat om werken van Cervantes, van Pérez de Montalbán en van Castillo Solórzano. Pérez de Montalbán (1602-1638) was een succesvol toneelschrijver die als ‘zoon in de kunst’ van de beroemde Lope de Vega beschouwd werd, terwijl Castillo Solórzano (1584-1648?) een populair auteur van schelmenromans was. De Bay vertaalde vier verhalen uit de Novelas ejemplares (1613) van Cervantes, waaronder dus El coloquio de los perros. Het is opmerkelijk dat de meerderheid van de door De Bay vertaalde werken schelmenromans zijn of duidelijk picareske trekken vertoont. Vermelding verdient verder het feit dat er nog twee werken bestaan met G. de Bay op het titelblad. Omdat er geen auteurs- | |
[pagina 75]
| |
naam wordt genoemd is het niet zeker of het echt om vertalingen gaat. Het betreft Het leven en bedrijf van de drollige Bisschayer (1665) en Des werelds hel en vagevuyr, begrepen onder het leven van den Amsterdamschen Spanjaart (1696). Het eerste boek is een voornamelijk in Spanje gesitueerde schelmenroman, waarvan het moeilijk te bepalen is of de auteur een Nederlander kan zijn. Bij het tweede werk staat G. de Bay behalve als vertaler ook genoemd als samensteller. Deze roman kan zeker door De Bay geschreven zijn, hoewel de Spaanse ontleningen in dit geval duidelijker zijn dan bij de avonturen van Cipion. In dit werk verschijnen er overigens allerlei intertekstuele toespelingen op 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt en de anti-Spaanse strekking is vergelijkbaar. Het belangrijke van deze werken is in dit geval dat G. de Bay een bestaan als auteur lijkt te hebben gehad, en niet alleen als vertaler. | |
Beeldvorming: de SpanjaardenTwee door de oorlog met elkaar geconfronteerde ‘naties’ komen in deze roman voor, de Spanjaarden en de Nederlanders, en de wijze waarop ze uitgebeeld worden is zeer verschillend. Met behulp van een aantal satirische opmerkingen schetst de auteur een niet vleiend beeld van de Spanjaarden, terwijl de Nederlanders de beste rol toebedeeld krijgen. Sociaal, politiek en religieus lijken de Spanjaarden niet te deugen. Het presenteren van types of sociale toestanden die vatbaar zijn voor satire is een algemeen gehanteerd procédé binnen de schelmenroman, maar het opmerkelijke is dat satire in de hier behandelde roman een partijdig karakter heeft, aangezien slechts één groep personages doelwit van de kritiek is. De autobiografische mijmeringen van de hond Cipion betreffen de slechte meesters die hij gehad heeft, met Alva als eindstation, en de verschillende misstanden in Spanje en de Ne- | |
[pagina 76]
| |
derlanden, waarvan hij ooggetuige geweest is. Van belang is dat de wantoestanden in de Nederlanden ook door de Spanjaarden veroorzaakt zijn. Alle meesters die de hond dient zijn Spanjaarden. In Italië wordt hij door een barbier gevonden die met het Spaanse leger op weg is naar de Nederlanden. In Brussel wordt een blindeman zijn baas en daar zal hij ook kennismaken met de hertog zelf. Zijn volgende voorlopige eigenaars treft hij aan in Spanje: een pasteibakker en een raadsheer. Het beeld van de Spanjaarden dat aan de hand van zijn contacten met deze meesters valt te reconstrueren is zonder twijfel negatief: het zijn doortrapte bedriegers, dieven, hoerenlopers, kaartspelers, onverbeterlijke leugenaars, kortzichtige inquisiteurs, trotse doch armoedige ridders, verzotte heiligenvereerders, gewetenloze winkeliers, onrechtvaardige en corrupte raadsheren enzovoort. Dat beeld krijgt nog extra zwarte verfstreken als het optreden van het Spaanse leger in de Nederlanden ter sprake komt. De soldaten worden van ongehoorde wreedheid en van de meest bloeddorstige moordlust beticht, nu juist kenmerken die de Nederlandse anti-Spaanse oorlogspropaganda herhaaldelijk naar voren brengt. Ook laat de auteur vaste thema's van de zogenaamde Spaanse zwarte legende de revue passeren. Onder deze legende verstaat men het uitzonderlijk ongunstige beeld van Spanje dat sinds de zestiende eeuw door toedoen van de vijanden van het Spaanse imperium is ontstaan. Een van de vaste thema's was het bloedige Spaanse optreden in Amerika waardoor duizenden onschuldige indianen om het leven kwamen. De Brevísima relación de la destrucción de las Indias (1552), van de Spaanse priester-chroniqueur Bartolomé de Las Casas, was een ooggetuigenverslag van de door de Spanjaarden in Amerika bedreven misdaden. Dit boek kende snel veel bijval en in het midden van de zeventiende eeuw was het al vele malen in het Nederlands uitgegeven. Verschillende Nederlandse bewerkingen van het boek van Las Casas, toegespitst op de situatie in de Nederlanden, verschenen | |
[pagina 77]
| |
sinds 1596 en vele schoolboekjes baseerden zich op deze anti-Spaanse verhalen. Ook Willem van Oranje benutte in zijn Apologie het thema van de wrede verovering van Amerika om de Spanjaarden zwart af te schilderen. | |
De NederlandersVergeleken bij de uitvoerig beschreven Spanjaarden komen de bewoners van de Lage Landen maar slecht uit de verf. Men moet tussen de regels door lezen om het profiel van deze ‘natie’ te kunnen schetsen. Het beeld dat te reconstrueren valt heeft een positief karakter en er klinken allerlei echo's van de Nederlandse propaganda van de Opstand in door. Interessant is bijvoorbeeld het fragment waarin Berganza aan Cipion vraagt hoe hij tijdens zijn missies te eten krijgt, aangezien de hond geen buidel met geld draagt. Het antwoord van Cipion is verhelderend: hij verslindt onderweg schapen en daar heeft hij geen berouw van. Cipion beroept zich op de hertog die vaak had gezegd dat het doden van een ketter - de meest voorkomende omschrijving van de Nederlanders - geen grotere zonde was dan het doden van een schaap. Dit antwoord is een toespeling op een bekend idee uit de tijd van de Opstand: er werd gezegd dat de Spanjaarden voorstanders waren van het principe ‘haereticis non est servanda fides’, dat wil zeggen, dat zij hun woord tegenover ketters niet hoefden te houden. Ketters bezaten even weinig waarde als schapen. Oranje zelf had een belangrijk aandeel in de verspreiding van deze ‘Spaanse theorie’ gehad. Pamfletschrijvers gebruikten vaak fabels en legenden in hun betogen, waarin dieren zoals schapen, leeuwen, vossen of varkens voorkwamen. Al deze dieren kregen geleidelijk een metaforische betekenis, zodat ze zonder commentaar de plaats konden innemen van de figuren die ze verbeeldden. Men kan den- | |
[pagina 78]
| |
ken aan de prenten met de Nederlandse leeuw en met varkens of andere verachtelijke dieren, die de Spanjaarden vertegenwoordigden. Een ander verspreid beeld was dat van de Nederlanders als weerloze en onschuldige schapen, waarbij de Spaanse vijanden de rol speelden van bloeddorstige en roofzuchtige dieren, zoals wolven of honden. Een dergelijke iconografische afbeelding treft de lezer ook bij 't Leven en bedrijf van Duc d'Albas hondt aan. De Spaanse hond, Cipion, een vleesetend dier, verslindt zonder gewetenswroeging schapen die hij met ketters - Nederlanders dus - gelijkstelt. De Nederlanders nemen duidelijk de positie van slachtoffers in. Maar ze zijn niet zomaar een verzameling passieve slachtoffers. In een van Cipions zinspelingen op zijn jachtactiviteiten bij de hertog klinken andere associaties door, wanneer hij vertelt dat Alva in de Nederlanden met leeuwen, vossen en tijgers te maken had. Hier worden de Nederlanders dus met sterke, sluwe en dappere dieren gelijkgesteld. Elders in het verhaal zien we de Nederlanders als martelaars en heldhaftige slachtoffers. De afschuwelijke gebeurtenissen in Zutphen, Naarden en Haarlem onderstrepen de Nederlandse machteloosheid tegen de Spaanse wreedheden. De lezing van de Nederlanders als heldhaftig of dapper komt bij uitstek naar voren aan het einde van het boek, wanneer Cipion de Haarlemse heldin Kenau ontmoet. Als spion komt hij de stad binnen en hij ziet hoe de vrouwen de plaats van de mannen innemen en hoe moedig ze zijn. De eerste Nederlandse geschiedschrijvers vermelden Kenau rond 1600, en in zijn Nederlandsche Historiën vertelt Hooft uitvoerig over de vechtlustige activiteiten van deze nationale heldin. In de Spaanse geschiedschrijving is overigens van deze vrouw geen spoor te vinden. Ook tekenend voor de mentaliteit achter de tekst is het moment waarop Berganza zijn passie voor de oorlog betuigt en zegt dat niets eervoller is dan voor vaderland, geloof en vrijheid te vechten. Een aandachtige lezer kan achter Berganza's redene- | |
[pagina 79]
| |
ring eerder een Nederlandse overtuiging vermoeden. De opstandige Nederlanders gebruikten namelijk juist deze drie principes in hun strijd tegen de Spanjaarden. Vooral de vrijheidsleuze speelde een voorname rol, want de Nederlanders bevrijdden zich immers van het Spaanse juk. Spanjaarden vochten voor iets anders. De beginselen die zij huldigden waren ‘Dios, patria y rey’, dat is God, vaderland en koning. Die vormden de norm voor hun handelen. De opstandelingen vervingen de figuur van de koning door het symbool van de vrijheid. Verder worden de Nederlanders beschreven als nuchtere mensen die zich niet laten imponeren door bijgeloof en toverij. Dit beeld klopt nu juist niet met de voorstelling die de Spanjaarden in feite van de Nederlanders hadden. Volgens hen kwam het door hun lichtgelovigheid dat de Nederlanders in politiek en religieus opzicht zo ontvankelijk waren voor verkeerde en ketterse opvattingen. | |
Cipion en de hertog van AlvaUit Cipions contacten met de Spanjaarden is dus bijna niets positiefs over deze ‘natie’ voor de dag gekomen. De vraag is nu of zijn relatie met zijn belangrijkste meester, van wie hij de bijnaam ‘de hond van de hertog van Alva’ krijgt, hetzelfde negatieve karakter heeft. Hoe wordt deze Spaanse edelman door zijn eigen hond beschouwd? De naam waarmee Alva Cipion herdoopt, ‘Pardon’, roept onmiddellijk ironische associaties op: het gaat om het algemeen pardon dat de Spanjaarden in 1570 aan de Nederlanders beloofden. Vele geuzenliederen steken de draak met deze kwijtschelding voor alle begane misdrijven die Filips ii aan de opstandelingen had aangeboden. De eerste woorden van Cipion over Alva zijn zeer neutraal van aard, om niet te zeggen positief. De hertog wordt beschouwd als een serieus en plichtsgetrouw krijgsman met een | |
[pagina 80]
| |
rechtvaardige inborst. Pas na zijn terugkomst uit Spanje gebruikt de hondse avonturier voor het eerst het woord ‘wreedheid’ met betrekking tot zijn meester. Dan begint het beeld van de hertog van Alva als ketterdoder geleidelijk gestalte te krijgen. De neutrale beschrijving verdwijnt en wijkt voor een zwarte afbeelding die in crescendo steeds meer negatieve trekken krijgt, totdat men in het fragment van de geuzenganzenbout de trompetten van de propaganda van de Nederlandse Opstand overduidelijk hoort klinken. Op een dag krijgt Alva zin in ganzenvlees, maar zijn hond denkt dat hij geuzenvlees bedoelt. Daarop presenteert Cipion de hertog een stuk vlees van een vlak daarvoor gevierendeelde geus. Alva zegt het vlees niet te willen, want hij heeft genoeg aan het bloed. Het is het beroemde beeld van Alva de wrede moordenaar, Alva de ‘bloedhond’, zoals hij vaak genoemd werd. De lezer ziet hoe Cipion aanvankelijk een symbiose ondergaat en zich zoals zijn meester gaat gedragen. De een verslindt onschuldige schapen, de ander onschuldige ketters. Er bestaat een duidelijk parallellisme: het zijn allebei ‘bloedhonden’, letterlijk en figuurlijk. Maar deze situatie blijft niet onveranderd. Er vindt een ontwikkeling bij Cipion plaats. Als ooggetuige heeft de hond allerlei verschrikkingen aanschouwd die tot een ommekeer leiden: ‘Deze wreedheden deden me een afkeer van mijn meester krijgen.’ Alles wat hij tijdens de oorlog in de Nederlanden meemaakt is een ‘ellendig schouwspel’. Cipion, de Spaanse hond, lijkt meer gevoelens te bezitten dan zijn menselijke landgenoten en aan het einde van zijn verhaal is hij in staat om de verschrikkelijke massamoord van de Spanjaarden te herkennen en te vervloeken. Het onmenselijke in de Spanjaarden wordt zo nog sterker benadrukt. De hond, het trouwste en meest loyale dier, is zo geschrokken dat hij uiteindelijk besluit de wrede Alva te verlaten. Het is duidelijk dat Alva in deze roman naar voren komt als de verpersoonlijking van de Spaanse dwingelandij, de tiran, de | |
[pagina 81]
| |
hatelijke beul en nog veel meer ongunstige omschrijvingen uit de pamfletliteratuur. Deze uitbeelding is van wezenlijk belang om de oorsprong van de tekst te verduidelijken, aangezien een dergelijke beschrijving slechts in het Nederlandse discours thuishoort. Het oordeel van de zeventiende-eeuwse Nederlanders enerzijds en dat van de Spanjaarden anderzijds over de hertog van Alva verschilden in hoge mate. Deze historische figuur bevond zich in de twee landen op een ongelijk niveau. In de Nederlanden werd de hertog tot een mythe gemaakt, tot de belichaming van de Spaanse wreedheid en repressie, tot een begrip dat zou helpen bij het ontstaan van de Nederlandse ‘natie’. In Spanje daarentegen had de hertog van Alva geen mythevorming ondergaan. Hij bleef een historische figuur zoals vele anderen. In Spaanse historische en literaire bronnen van die tijd wordt hij vrij positief afgebeeld vanwege zijn roemvolle heldendaden. Kritiek wordt geuit met betrekking tot enkele door de hertog genomen strenge maatregelen, maar er is geen sprake van de bovengenoemde felle verguizing. Het beeld van de hertog dat naar voren komt in 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt is het beeld dat een Nederlander of een Nederlands gezind auteur, die op de hoogte is van allerlei oorlogspropaganda van de Opstand, en die visie ook deelt, van Alva heeft. | |
Publiek en bedoelingEen belangrijk aspect van de analyse van teksten is het onderzoek naar de functie ervan in de samenleving. Wat beoogden ze en voor welk publiek waren ze bestemd? Wie zou bijvoorbeeld in 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt geïnteresseerd kunnen zijn? Een Nederlands of een Spaans publiek? Kort samengevat kan dit werkje gekarakteriseerd worden als een schelmachtige roman of novelle met een Nederlands patriottisch karakter, gekruid met door een breed publiek gewaar- | |
[pagina 82]
| |
deerde passages over toverij en magie. Het werk is anti-Spaans van aard en heeft betrekking op het begin van de Opstand en op het bewind van de gehaatste Spanjaard in de Nederlanden, de hertog van Alva. In de magische ‘intermezzi’ worden allerlei tovenaars, duivels en onderaardse wezens ten tonele gevoerd. Bronnen met voorbeelden van de slechtheid en moordlust van de Spaanse natie bestaan er in overvloed. De eigentijdse Nederlandse geschiedschrijvers besteedden aandacht aan de oorlogsverwikkelingen en deze belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis is ook in de literatuur aanwezig. Verschillende propagandistische toneelstukken en gedichten verschenen voor en na de Vrede van Münster in 1648. Oorlogsonder-werpen, zoals stadsbelegeringen (Haarlem, Leiden), waren toen nog bijzonder geliefd. Literatuur bood dus ook een vruchtbare bodem voor allerlei anti-Spaanse en pro-Nederlandse boodschappen. Historische werken werden niet door iedereen gelezen; toneel en ook pamfletten konden een groter deel van de maatschappij bereiken. Pamfletten lijken te behoren tot de favoriete leesstof van een volk dat verlangt naar sappige details over de gehate vijand. Zulke teksten speelden een belangrijke rol in het versterken van de nieuw verworven Nederlandse identiteit. Dappere Nederlanders vochten tegen de onderdrukking van wrede en moordlustige Spanjaarden, in de beste traditie van de ‘zwarte legende’. Het genre van de schelmenroman bood de tegenstanders van Spanje voorts een ideaal voertuig voor allerlei anti-Spaanse uitlatingen. Dit van oorsprong Spaanse genre presenteerde immers reeds een visie vol zelfkritiek op de Spaanse maatschappij. Op een satirische wijze werden de wantoestanden en verdorvenheden van het Iberisch schiereiland aan de kaak gesteld. Het beeld van Spanje in deze romans gaf aanleiding tot het idee van een ‘Zwart Spanje’, bevolkt door armoedige zwervers en hongerige ridders. Een dergelijke negatieve uitbeelding van de | |
[pagina 83]
| |
Spanjaarden bleek nuttig te zijn voor hun vijanden. Een letterlijke interpretatie van dit soort romans zorgde inderdaad voor een beeld van een vrij zedeloze en ontaarde Spaanse maatschappij. Als men dit Spaanse model navolgde en tevens het geheel met een aantal eigen nationalistische verfstreken versierde kon het beeld van de Spaanse vijand niet zwarter worden. Dit lijkt het geval te zijn met 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt. Deze roman lijkt een goed voorbeeld van hoe men in de zeventiende eeuw op een aangename en onderhoudende manier kon lezen over een geliefd onderwerp van de vaderlandse geschiedenis, de vrijheidsoorlog tegen de slechte en wrede Spanjaarden. Het boek blijkt niet alleen een interessant voorbeeld te zijn van de nauwe literaire contacten tussen Spanje en de Nederlanden in de zeventiende eeuw, maar het laat ook zien hoe vanuit een Spaans uitgangspunt een onmiskenbaar Nederlands eindproduct kon ontstaan. Als men nu naar de andere mogelijkheid kijkt, namelijk een Spaans publiek als geadresseerde van deze roman, rijst meteen de vraag of men in Spanje belangstelling voor een dergelijk werk zou hebben gehad. Zou iemand in Spanje in een dergelijke roman geïnteresseerd geweest kunnen zijn, waarin niet alleen de gewaardeerde hertog van Alva als de boeman wordt voorgesteld, maar ook de Spaanse natie vanuit verschillende gezichtspunten wordt verguisd? Aan het einde van de roman verschijnt een ijzingwekkend vrouwelijk spook dat Alva's slechtheid nog een keer benadrukt. Het is zijn geweten. Dit is een prachtig einde voor de lezers die het principe van de ‘poëtische gerechtigheid’ in werking konden zien. Wat in de werkelijkheid niet echt kon gebeuren wordt in dit fictieve werk verwezenlijkt: de tirannieke hertog wordt gekweld door zijn met bloed bevlekte geweten. Zou dit niet de droom zijn van iedere Nederlandse lezer van de zeventiende eeuw, opgevoed met allerlei verhalen over de wrede Spanjaarden? |
|