| |
| |
| |
VI. Het wordende socialisme
HET GILDEWEZEN WAS IN NEDERLAND OP 23 October 1818 in beginsel opgeheven, al bleken er in 1877 nog 180 voormalige gilde-kassen te bestaan als ondersteuningsfonds voor werklieden. Nieuwe associaties van arbeiders bleven hoofdzakelijk in steunverschaffing hun doel vinden; consumptie-coöperaties brachten het meestal niet verder dan tot een kwijnend bestaan. Zondert men enkele voorloopsters uit, die het leven niet hielden, dan dateert de eerste vakvereniging in Nederland uit 1865, aanzienlijk later dan in het buitenland, waar het klasse-gevoel krachtiger was, omdat er meer groot-industrie bestond. Uit de hulpfondsen ontwikkelden zich in de zestiger jaren de vakbonden, het eerst bij de typografen en de diamantbewerkers, wier arbeid een zekere graad van ontwikkeling veronderstelde. Hoewel meer koopstad dan fabriekstad, kon Amsterdam in het tot stand brengen van vakbonden voorgaan, omdat het contact met het buitenland er het levendigst was en ook, omdat de Dageraadsbeweging, te Amsterdam gevestigd, zich voor de ellende van het werkende volk interesseerde. Dat populaire vrijdenkerij gemakkelijker tot opstand tegen maatschappelijke wantoestanden kon komen dan rechtzinnige lotsaanvaarding, laat zich verstaan, al schuilde er in die opstandigheid somwijlen een onmiskenbaar evangelisch pathos.
Op 30 Augustus 1869 is te Amsterdam de eerste Nederlandse sectie opgericht van de Internationale Arbeiter Assoziation (I.A.A.), waarvan de algemene leiding bij Karl Marx berustte. De Nederlandse voorman was de kleermaker Hendrik Gerhard (Delft, 11 Juni 1829-Amsterdam, 5 Juli 1886), die in het buitenland gewerkt had, doch in 1861 naar Amsterdam gekomen was en zich daar aangesloten had bij de Dageraad. De eerste Internationale vertoonde nog geen doctrinair sociaal-democratisch karakter: zij verenigde socialisten, syndicalisten en anarchisten met utopisten van uiteenlopende opvatting. De Nederlandse leider H. Gerhard noemde zich echter van het begin af socialist. Hij sprak op het Pinkster-congres der Nederlandse werklieden in 1871 over de principiële vraag: ‘Is de vrijmaking van de arbeid mogelijk met behoud van de bestaande wetten op den eigendom?’ Gerhard is de eerste geweest, die in Nederland aan de vage utopische
| |
| |
verlangens van het werkende volk een vaste grondslag wist te geven, omdat hij zich geschoold had in de groeiende socialistische wetenschap.
Het Algemeen Nederlands Werklieden Verbond (A.N.W.V.), dat in October 1871 tot stand kwam uit een vereniging van jonge vakorganisaties, wilde beslist niet socialistisch heten en sprak zijn afkeuring uit over werkstakingen als middel tot sociale lotsverbetering. Terwijl de openbare mening, mede onder invloed der Parijse Commune, de Internationale en haar Nederlandse sectie scherp veroordeelde, ondervond het A.N.W.V. een gematigde welwillendheid, ook in christelijke kringen. Tot krachtige politieke actie kon dit verbond niet komen, al bereikte het enige loonsverhogingen en andere lotsverbeteringen. Het rekte zijn bestaan tot 1921, maar bleef lijden aan zijn fictieve en toch verlammende algemeenheid.
De pers steunde het verenigingsleven der arbeiders niet, zodat er, vooral na de opheffing van het dagbladzegel op 1 Juli 1869, eigen arbeidersorganen begonnen te verschijnen. Het eerste was het weekblad De Werkman (1868-1877, daarna genaamd De Werkmansbode 1877-1900), dat nauw verbonden bleef met het A.N.W.V., gelijk De Toekomst, orgaan van de democratie in Nederland (1870) nauw verbonden zou blijven met de vrijdenkersvereniging De Dageraad. Het weekblad De Vrijheid, Orgaan van het Volk (1871) bleef verbonden met de Internationale en De Werkmansvriend (1871) met de eerste schuchtere poging tot organisatie der christelijke arbeiders, die zich echter niet van de patroons durfden losmaken, daar zij geloofden, dat het standsverschil gehandhaafd moest blijven krachtens de ordonnantiën Gods. Deze uiteenlopende richtingen bedreigden van de aanvang af het A.N.W.V., dat zich enerzijds te weer moest stellen tegen de christelijk-confessionelen, voor wie het uit ‘gewetenloze volksmisleiders’ bestond, anderzijds tegen de atheïstische socialisten en anarchisten, voor wie het bij lange niet radicaal genoeg was.
De eerste Internationale verdween in 1876. Hiermee verloren de socialisten in Nederland hun krachtigste binding. Aansluiting bij het A.N.W.V. bevredigde hen niet. Zo kwam op 7 Juli 1878 te Amsterdam onder voorzitterschap van H. Gerhard de Sociaal Democratische Vereniging tot stand, die in 1881 door samenvoeging met soortgelijke verenigingen, inmiddels te 's-Gravenhage (1879), Haarlem (1879) en Rotterdam (1881) ontstaan, de Sociaal Democratische Bond (S.D.B.) vormde. Ook hiervan had Gerhard de leiding, doch hij zou haar in 1883 overdragen aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis (Amsterdam, 31 December 1846-Hilversum, 18 November 1919).
Tijdens zijn opleiding tot Luthers predikant leerde deze fervente strijdersnatuur het theologisch modernisme kennen, dat hem al tamelijk spoedig van alle kerkgeloof vervreemdde. In 1879 nam hij, na godsdienstleraar geweest te zijn te Harlingen, Beverwijk en Den Haag, uit gewetensdrang afscheid van het predikambt en wijdde zich voortaan geheel aan de socialis- | |
| |
tische propaganda. Stelselmatigheid van inzicht was hem minder eigen dan gloed van temperament, gelijk hij van nature meer voor agitatie dan voor organisatie voelde. In De Werkmansbode van 1878 had hij Sociale Brieven geschreven, die vooral de stand van het socialisme in het buitenland schetsten, doch toen het orgaan van het A.N.W.V. allengs afkeriger werd van socialistische copij, stichtte hij een eigen weekblad Recht voor Allen, welks eerste nummer op 1 Maart 1879 verscheen. In 1883, toen Domela Nieuwenhuis het voorzitterschap van de S.D.B. aanvaardde, werd zijn weekblad het orgaan van deze bond, die nu een grote bloeitijd tegemoet ging. Vóór 1883 betekende het socialisme in Nederland nog weinig. Met Domela Nieuwenhuis aan het hoofd kreeg het een sterk sprekend romantisch revolutionair karakter met een overrompelende dynamiek. De gewezen predikant trad op als een profeet, die ondergang voorspelde aan het tijdperk van het maatschappelijke standsverschil en haast messiaanse verwachtingen wekte van vrijheid uit alle slavernij. Moedig en onvermoeibaar voerde hij zijn propaganda, in het besef, te werken aan de vervulling van een apostolische taak. De gloed van zijn welsprekendheid wist hij aan zijn geschriften en tijdschriftbijdragen mee te geven; hij was een scherp stylist, hoewel geen groot oorspronkelijk schrijver. Zijn werken zijn tijdsdocumenten.
Door zijn emotionele aard voorbestemd om hartstochten te wekken, moest hij schier natuurnoodzakelijk zijn tegenstanders tot persoonlijke vijanden maken, hetgeen aanvankelijk zijn getrouwen tot levendiger geestdrift voor hem prikkelde, doch bij het rijzen van meningsverschillen over de tactiek vaak zijn aanhangers tot verbittering stemde. Het meest glorieuze deel van zijn loopbaan is de periode tussen 1883 en 1894, toen hij de democratische radicalen voorging en hun idealen belichaamde zonder gedwongen te zijn tot veel tactisch beraad. Zijn veroordeling tot een jaar gevangenisstraf in 1886, zijn terugkeer uit de cel na de gratieverlening op de verjaardag van prinses Wilhelmina, 31 Augustus 1887, zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer (1888-1891) als vertegenwoordiger der Volkspartij uit Friesland maakten hem bij zijn leven bijna legendarisch. In 1889 werd Recht voor Allen een dagblad. Met ingang van ditzelfde jaar werd 1 Mei de socialistendag, bestemd voor de openbare manifestatie van het verlangen naar vrijheid. Op 1 Mei 1890 verscheen Recht voor Allen met een sterk oratorisch gedicht Aan de Heersers, ondertekend door ‘een arbeider’, dat was Johan Hendrik Andries Schaper (Groningen, 12 Februari 1868-Rijswijk, 31 Augustus 1934), die nog verscheidene Meizangen en maatschappelijke hekeldichten op zijn naam heeft, grotendeels bijeengebracht in zijn bundel Strijdliederen voor het Volk (1906). In de voorrede maakte hijzelf onderscheid tussen de vaak naïeve strijdzangen der ‘oude beweging’ en de ‘hoge poëzie’ uit de latere phase, maar hij besefte, dat iedere opkomende volksbeweging behoefte aan liederen heeft en trachtte hieraan te voldoen. Nog volksaardiger is de rhetoriek der rebelse gedichten van Rindert van Zinderen Bakker (Kortezwaag,
| |
| |
8 Mei 1848-Heerenveen, 20 Januari 1927), die, te Opsterland, het eerste socialistische gemeenteraadslid van Nederland werd in 1893, doch de S.D.A.P. verliet in 1912. Twee bundeltjes Socialistische Liederen en Gedichten gaf hij in 1893 in het licht. In het Fries dichtte hij Koarn en Tsjef (1923).
Het leiderschap van F. Domela Nieuwenhuis was tegen zijn eigen politieke actie niet bestand, omdat zijn spontaan opstandig temperament er de hoedanigheden voor miste. Naarmate het socialisme vaster partijvormen kreeg, werd hij voor de beweging stelliger overbodig. Het bleek reeds bij zijn nederlaag op het internationale socialistencongres van Zurich in 1893, waar hij Bebel en Liebknecht tot tegenstanders had. Het werd bevestigd door de scheuring tussen S.D.B. en S.D.A.P. op het congres te Zwolle in 1894. Domela Nieuwenhuis verloor zelfs het recht, zijn organisatie de Sociaal Democratische Bond te noemen; ze heette voortaan Socialistenbond, maar ook hiervan nam hij in 1898 afscheid om zich tot het anarchisme te wenden. Zijn kracht als volksleider taande. De S.D.A.P. werd een geordende politieke partij onder P.J. Troelstra, de Friese dichter, en Domela Nieuwenhuis bleef de mokkende vertegenwoordiger van een obstructief inzicht, die zijn schrijverstalent nog toonde in zijn gedenkschriften Van Christen tot Anarchist (1910).
Toen Domela Nieuwenhuis in 1886 veroordeeld werd tot een jaar gevangenisstraf wegens het plaatsen in Recht voor Allen van 24 April van een artikel De Koning komt, geschreven door zekere A. Boelens, verscheen er bij W. Versluys te Amsterdam een brochure Majesteitsschennis, het geding tegen den Heer F. Domela Nieuwenhuis, door Frank van der Goes (Amsterdam 13 Februari 1859-Laren 5 Juni 1939).
Bestemd als bijdrage voor De Nieuwe Gids, verscheen dit opstel afzonderlijk, omdat het anders te laat achter de feiten aan zou komen en omdat het in een letterkundig tijdschrift niet de gewenste verspreiding zou vinden. Het Handelsblad, waar men de drukproeven kende, schreef reeds vóór de publicatie van het vlugschrift een heftig artikel tegen ‘de assuradeur Van der Goes’, omdat hij de vooroordelen van zijn maatschappelijke stand verloochende ten gunste van de arbeidersbeweging. In De Amsterdammer plaatsten Frederik van Eeden, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey als redacteuren van De Nieuwe Gids een protest tegen de weergave der woorden en bedoelingen van Frank van der Goes door Het Handelsblad. Dit kleine incident bracht voor het eerst de maatschappelijke en de letterkundige vernieuwingsstrevingen der tachtiger jaren tegenover de publieke mening met elkaar in contact.
Frank van der Goes was op dat ogenblik nog geen aangesloten socialist. Hij verdedigde radicale denkbeelden in het sociale als in het artistieke. Hoofdzakelijk stelde hij belang in het toneel en de toneelgeschiedenis, waarover hij bijdragen leverde aan Het Tooneel (in 1872 gesticht als orgaan van Het Tooneelverbond) en aan De Amsterdammer. In 1882 werd hij leraar
| |
[pagina t.o. 28]
[p. t.o. 28] | |
Marcellus Emants
(foto van H. Berssenbrugge)
| |
| |
in de declamatie aan de toneelschool, die, na de mislukte poging van 1851 en de propaganda in 1869, gevoerd door J.N. van Hall, eindelijk in 1874 te Amsterdam tot stand gekomen was onder directie van J.H. Renneveld. Op de H.B.S. had hij naast Jacques Perk in de schoolbank gezeten; hij bezocht de litteraire avondjes ten huize van J.A. Alberdingk Thijm en hoewel hij op 23-jarige leeftijd in 1881 zijn vader was opgevolgd in diens assurantie-kantoor, bleef hij met zijn letterkundige leeftijdgenoten in vaste omgang verbonden. Werk van uitsluitend letterkundige inhoud schreef hij zelden en dan nog meest in de vorm van besprekingen, maar hij is medeoprichter van De Nieuwe Gids, waaraan hij talrijke bijdragen afstond, ook onder de schuilnaam Ph. Hack van Outheusden, die hij in de genealogie van zijn familie had gevonden. In deze bijdragen bestudeerde hij vooral de ontwikkeling van het eigendomsrecht, waarbij hij de volslagen afschaffing van het particuliere bezit, toenmaals een utopistisch ideaal van vele radicalen, als een onmogelijkheid bestreed. Tegen het einde van 1889 trad hij voor het eerst als socialistisch spreker op, in 1890 noemde hij zichzelf socialist, in 1893, toen de Sneeker Courant werd omgezet in De Nieuwe Tijd, trad hij naast Troelstra in de redactie en haalde het blad naar Amsterdam, maar nam al heel spoedig afscheid van zijn mederedacteur, die nu in November van hetzelfde jaar te Utrecht De Baanbreker deed verschijnen. Zij hervonden elkaar als ondertekenaars van het Manifest, dat in 1894 tot de stichting van een nieuwe socialisten-partij opriep. Dit werd de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland (S.D.A.P.), die op 26 Augustus 1894 te Zwolle tot stand kwam als een afscheiding van de Sociaal-Democratische Bond. Op haar eerste partijcongres, Pasen 1895, aanvaardde zij een beginselprogramma, dat doctrinair het Marxisme beleed, in 1896 werd zij te Londen officieel
opgenomen in de Internationale Sociaal Democratie.
Sedert deze oprichting der S.D.A.P. komt P.J. Troelstra als leider geheel op de voorgrond en Frank van der Goes, die in 1897 een sociaal democratisch maandschrift De Nieuwe Tijd stichtte, ziet zich geleidelijk in de minderheidsmening gedrongen, die hij van 1909 tot 1919 verdedigen zal in Het Weekblad, minderheidsorgaan der S.D.A.P. In 1932 breekt hij met de officiële partij en wordt medeoprichter van de Onafhankelijke Socialistische Partij (O.S.P.).
Uit zijn talrijke studies en krantenartikelen werden enkele bundels verzameld: Verzamelde Opstellen (1898), Uit het Werk van Frank van der Goes (1939) en Journalistiek Werk uit de Jaren 1933-1938 (1940). Ze leren hem kennen als een vernuftig polemist met scherp redeneervermogen, gevoelig voor de mogelijkheden der taal. Hij vertaalde Das Kapital van Karl Marx. Zijn Nederlandse uitgave verscheen in 1906. Van groot belang voor de kennis der geschiedenis van het tijdschrift der tachtigers blijven zijn Litteraire Herinneringen uit den Nieuwe-Gids-Tijd (1931).
Toen het socialisme als parlementaire partij zijn beslag had gekregen en
| |
| |
over het belangwekkend cultureel maandblad De Nieuwe Tijd kon beschikken, trad het de tweede phase in, voor de letteren vruchtbaarder dan dit beginstadium.
| |
Aantekeningen
Over de ontwikkeling der arbeidersbeweging: L.G.J. Verberne, De Nederlandsche Arbeidersbeweging in de negentiende Eeuw. Amsterdam, 1940.
Over de opkomst van het socialisme: Na tien Jaar. Gedenkschrift bij het tienjarig Bestaan der S.D.A.P. Amsterdam, 1904. W.H. Vliegen, De Dageraad der Volksbevrijding. 2 dln. Amsterdam, 1905; idem, Die onze Kracht ontwaken deed. Amsterdam, z.j.; idem, Oorsprong, Geschiedenis en hedendaagsche Stand der socialistische Beweging. Amsterdam, 1931; voorts: P.J. Troelstra, Gedenkschriften. 4 dln. Amsterdam, 1927-1931; J.H.A. Schaper, Een halve Eeuw van Strijd. 2 dln. Groningen, 1933-1935; F.M. Wibaut, Levensbouw. Amsterdam, 1936.
Over de economische toestanden: H. Roland Holst van der Schalk, Kapitaal en Arbeid in Nederland. 4e dr. Rotterdam, 1932.
Enkele gedichten van R. van Zinderen Bakker vindt men afgedrukt in W.H. Vliegen, De Dageraad der Volksbevrijding. I 90 vv.; van J.H.A. Schaper II 144 vlg., 287 vv.
Over Frank van der Goes: Frans Erens, Vervlogen Jaren. Den Haag, 1938, 124-127. G.v. Eckeren in: Groot Nederland, 1939, II, 74-76; G. Stuiveling, Van der Goes als Essayist in Rekenschap. Amsterdam, 1941, 185-201. |
|