Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 6
(1975)–Jos Smeyers, H.J. Vieu-Kuik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 433]
| |
nyke in het licht zendt, omdat men door ‘langdurig stilswijgen’ - alle landen hebben hun beschrijvers gekend, ‘alleen scheen ons Nederlandt, en sonderlijk ons Edel Vlaenderen sonder soodaenige Beschryvers verlaeten te wesen,’ schrijft hij in het tweede deel - en allerlei vervalste voorstellingen zou gaan twijfelen ‘ofte Vlaenderen nog sijnen Naem verdiende’. Hij zoekt met zijn werk, dat op oorspronkelijke bronnen teruggaat, eigenbaat noch dank, alleen ‘de geregtige Waerheyt, en de Glorie van Vlaenderen’; ook rechtvaardigt hij het gebruik van het Nederlands als taal voor zijn kroniek. Wie in een notedop wil samengevat horen wat de drukker in zijn opdracht uitvoerig uiteenzet, hoeft slechts de ‘Verklaeringe’ bij de ‘tytel-plaet’ te lezen: 't Beroemde Vlaenderlandt, den wensch van groote Vorsten,
Ziet Gy hier af-gheschetst...
Met vaste Steden, wel Bevolckt en Neering-Rijck,
En die zoo dicht by-een, dat Vlaenderen ghelijck
Schijnt een gedeurige bewoonde Stadt...
Wiens grondt-vest en vervolg, 't Geschiedt-Boeck zal verlichten,
In een gezuyverde Neer-Duytsche schoone Tael,
Trots 't af-geleent Latijn, van Spaignaerd, Fransch en Wael.
Levendig is bij deze Bruggeling het besef aanwezig van wat Vlaanderen in vroegere eeuwen geweest is en wat het verloren heeft. In het tweede deel, zo meldt hij, zal men aantonen hoe ‘een Provincie, die den Glans en Luyster plagt te wesen van Europa, vervallen is, en meer vernedert als die Rijcken, die eertijdts verovert en beschat wierden van de oude Romeynen’. Het is onmogelijk ‘sulke ghevaerlijcke Aenstooten en rampsalige tempeesten te doorsnijden en te doorvaeren ongeschonden’, maar fier bevestigt hij dat uit de Chronyke toch zal blijken ‘hoe Vlaenderen Vlaenderen is gebleven’. Naast de Brugse uitgave van de Chronyke bestaat ook een ongedateerde Amsterdamse druk in vier delen. De inhoud van beide, ‘opdracht’ en lijst van de intekenaars (onder wie geen enkele Noordnederlander) inbegrepen, stemt overeen. Ook de spelling is identiek, zodat het hier vermoedelijk om een Amsterdamse nadruk gaat.
Van rederijker J.P. van Male verschenen in de loop van de 19de eeuw twee historische werken in druk. F. vande Putte bezorgde de uitgave van de Geschiedenis van Vlaenderen, van het jaer 1566, tot de vrede van Munster (Brugge, 1843), wat eigenlijk een gedeelte is uit het 459 folio's beslaande handschrift Nauwkeurighe Beschryvijnghe vande oude ende hedendaegsche stand van Brugghe in Vlaenderen, waarin Van Male de geschiedenis van Brugge behandelt vanaf zijn ontstaan tot 1724 (een door hem in november 1723 begonnen omwerking ervan werd niet voltooid).Ga naar eind1 Blommaert publiceerde te Gent in 1839 de Vlaemsche Kronyk, of Dagregister van al het gene gedenkweerdig voorgevallen is, binnen de stad Gent, sedert den 15 July 1566 tot 15 Juny 1585. In dit laatste geval gaat het om een kroniek van de Gentse gebroeders Cornelis en Filip van Campene, door Filip in het Latijn vertaald en door Van Male, die in de mening verkeerde met de originele tekst te maken te hebben, weer in het Nederlands omgezet (de naam Ph. de Kempenare die in de titel voorkomt, is een foute vertaling van Campanaeus). Tijdgenoten van Van Male zijn de Gentse dominicanen Lodewijk Robyn (1680-1743) en Jan Frans de Jonghe (1674-1749). Van de hand van Robyn is een His- | |
[pagina 434]
| |
torie van den Oorsprong, Voortgang en Ondergang der Ketterye binnen, en ontrent Audenaerde, voor het eerst verschenen in 1721 en achteraf nog herhaaldelijk (te Gent in 1753 en 1756, te Oudenaarde in 1773) herdrukt. Van de door hem opgestelde Latijnse Annales van het Gentse dominicanenklooster kon zijn ordegenoot gebruik maken voor zijn eigen wetenschappelijke arbeid. Want ook De Jonghe (zijn kloosternaam luidt Bernard) heeft zich, en met veel succes, op het terrein van de geschiedenis bewogen. Hij was de historiograaf van zijn orde, waarover hij twee werken, verlucht met eigen tekeningen, uitgaf. Eerst in het Nederlands geschreven, werden ze door hem in het Latijn vertaald om ze te kunnen verspreiden in de communiteiten van de orde. In 1728 verschijnt van hem een anonieme Samenspraek tusschen J.N. ende L.N. in welke oogblykelyk worden aengewezen meer als veertig contradictien, valscheden ende andere misslagen van de Chronyk van Vlaenderen, in 1736 een Waerschuwinghe aen de inschryvers ... aengaende hetgone staet in het derde Deel: begrijpelijk dat drukker Wydts hem ‘synen Hekelaer’ noemt! Nog in de Comptoir-Almanach van Ghendt van 1742 vermeldt De Jonghe een aantal in de Chronyke te corrigeren gegevens i.v.m. Gent. In 1746 publiceert hij zijn bekende Ghendtsche geschiedenissen by forme van maendt-register in den welken van Maendt tot Maendt beschreven wordt: wat dat'er aenmerckens-weerdig geschiet is ten tyde van de Geuserye, en de Beeldtstormerye binnen, en ontrent de stadt van Ghendt (daarvan verschijnen later nog twee drukken: een eerste, ‘zeer vermeerdert en verbetert’ door pastoor J. Roothase van Belsele, in 1752; de tweede, die hiervan de nadruk was, in 1781). De ‘Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen’ bezorgde achteraf de uitgave van De Jonghes Het leven van Philippus den Stauten, hertoch van Borgonien, ende van Margarita van Male, gravinne van Vlaenderen (Gent, 1851) en Het leven van Joannes den onbevreesden, hertoch van Borgonien, graef van Vlaenderen (id., 1852). Een studie over de oorsprong van de begijnen, nu berustend in de Gentse universiteitsbibliotheek, bleef in handschrift. In 1738 laat ‘Joncker Charles Custis, Heere van Calvoorde’ te Brugge zijn Jaerboecken der stadt Brugge, behelsende de gedenckweerdigste geschiedenissen, De welcke soo binnen de selve Stadt, als daer ontrent, voorgevallen zyn, sedert haere eerste beginselen tot den jegenwoordigen tydt toe verschijnen. Het jaar erop wordt het werk reeds herdrukt te Gent. De auteur zelf vulde het achteraf aan tot 1749 en door de drukker, die er een nieuwe uitgave van bezorgde in 1765, werd het voortgezet tot op dit laatste jaar. Drukker Andreas Moreel geeft in 1739 te Kortrijk een Korte beschrvinge der Stadt Cortryck uit, een kroniekje lopend van het ontstaan van de stad tot 1738. Onder ‘1302 den 11. Julii’ staat ‘den berugten slag van Groeninge’ opgetekend, met aanduiding van het slagveld en de aantallen van de strijders aan beide zijden, met de vermelding tevens dat veel Franse edelen sneuvelden en in het klooster van Groeninge begraven werden. Nuttig Tyd-verdryf ofte by-een vergaederde Kronyck van al het gonne dat-er aenmerckensweerdig is voor-gevallen binnen ende ontrent de Stadt Cortryck, in deze stad door drukker Johannes de Langhe uitgegeven in 1764, is een uitvoeriger bewerking van Moreels kroniekje. De anonieme auteur betreurt dat hij geen grote ‘geschiedenis’ kan schrijven, zoals die over Brugge en Gent, maar hem ontbraken de nodige documenten, wat te wijten is aan de brand die in 1382 Kortrijk teisterde, ‘als de selve [stad] van de Fransche teenemael vernielt ende verwoest wierd, door eenen ouden haet, die sy behouden hadden sedert den voor-gevallen beruchten slag van Groeninge ten jaere 1302’. | |
[pagina 435]
| |
In Den Haag verschijnt in 1740 een Beschrijving der Stadt Lier in Brabant, waarin de auteur Chr. van Lom o.m. ook de oorsprong van de Lierse gilden en rederijkerskamers behandelt. Evenals Custis behoort Patrice Antoine Beaucourt, heer van Noortvelde, tot de Brugse adel. Van zijn hand zijn een Beschryving der heerlykhede en lande van den Proossche (Brugge, 1764), met de teksten van privileges, keuren en ‘kostuymen’, naamlijsten van de ‘heren van den Proossche’, griffiers en ontvangers, portretten van de bisschoppen van Brugge, verder een Beschryving van den opgank, voortgank en ondergank der Brugschen koophandel (id., 1775) en de Jaer-boeken van den Lande van den Vryen, zedert zyn eerste beginzelen, tot en met den jaere 1784 (id., 1785). Van zijn historische belangstelling getuigen verder een aantal handschriften, De Beschryvinge der stad Brugge, beginnende met den jaere ons Heere 424, De beschryving van de zeven poorten der stad Brugge, van de parochie kerken ...; als oock van de abdyen en kloosters ...; voorts van de kasteelen en een Beschryving der stads vyvers naer de pest-huyzekens. Aenspraek op de vergadering der wetten van den landen van den vryen.Ga naar eind2 Rond 1780 bezorgt de Leuvense stadssecretaris Jan Michiel van Langendonck, die de opera varia van Petrus Divaeus in 1757 had uitgegeven en een aantal genealogische handschriften over Leuvense families naliet, een door hem ‘overziene’ heruitgave van Proelium Woeringanum ofte strydt ende slach van Woeringen ... Eerst in oud nederduyts berymt door broeder Jan van Heelu, ... daer naer, in 't latyn gedicht, 1641, door ... H.C. van Dongelberghe ... ende ten laesten in nederduyts prosa uytgegeven by den voorschreven heere, ten jaere 1646. Van M.L. van Gorcom vermeldt de veilingcatalogus van de bibliotheek van W.F.G. Verhoeven een te Brussel in 1789 verschenen Beknoopt denckbeeld van oud Nederland, beginnende met de Cimbersche Diluvie. De Gentse advocaat Pieter Alexander Verhaeghe is ten slotte de auteur die op de grens van de eeuw het einde van de Oostenrijkse tijd te boek stelt en meteen het genre van de kronieken zelf praktisch afsluit. Hij is een moderne geest en, zoals uit zijn dagboeknotities blijkt, een aanhanger van keizer Jozef II tijdens de Brabantse Omwenteling, maar de titel zelf van zijn werk geeft toch duidelijk de schakel aan waarmee het nog aan de traditie verbonden ligt: Jaerboeken der Oostenryksche Nederlanden, van 1780 tot 1814, ... voorafgegaen Door eene inleyding nopens den oorsprong van het Graefschap van Vlaenderen; d'afstamming der Graeven en d'ontleding van de grondwet. Dienende tot een gevolg op d'oudegherst. Ze verschenen te Gent in 1818.
Van deze in vele gevallen eerder voor de historicus dan voor de literair-historicus belangrijke kronieken en historische aantekeningen zijn er heel wat in handschrift gebleven. Dat geldt o.m. voor werk van de Mechelaars Verhoeven, Rymenans en F. Schellens (diens Mechelsche chronycke berust op het stadsarchief te Mechelen), voor de Bruggelingen J.B. Dienberghe, vader en zoon Le Doulx en hun stadgenoten J. van Walleghem, van wie zich een Dagboek of Brugsche Chronijcke over de jaren 1799 tot 1801 op het stadsarchief bevindt, en Jozef van Huerne, wiens aantekeningen over de periode van 1780 tot 1813 privé-bezit zijn. Het archief van het bisschoppelijk seminarie te Brugge bewaart een Chronique der vernietinge van al de cloosters ... als oock een cathaloge van al de bezonderste voorvallen in Europa, wel bezonderlijck in Vranckerijck en een Huittième volume van 't Journal van desen tegenwoordigen tijdt (van 13.2 tot 9.4.1793) van de Brugse kruidenier Jo- | |
[pagina 436]
| |
hannes Keukelynck; de chronique, waaraan in 1807 nog door de auteur zelf of door een copiist geschreven werd, berust op eigentijdse notities en bevat - behalve lijsten van bisschoppen en kloosters, een overzicht van belangrijke gebeurtenissen in Europa van de 16de eeuw af en uit Engelse almanakken overgepende demografische statistieken - een jozefistisch-getinte, onvoltooid gelaten kroniek van de gebeurtenissen te Brugge tijdens de Brabantse Omwenteling. A. Schouteet publiceerde in 1953 het Ghedinckboeck van M.F. Allaert. Een Brugse kroniek over 1713-1787 en in 1958 Gedenkweerdige aenteeckeningen van Jan Karel Verbrugge (1765-1825). De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaart een kroniek (Simpele waerheyd, 1777-1809) van J.F. van der Auwera (Berlaar, 1757 - Brussel, 1813), religieus van de priorij Roklooster te Oudergem. Waarschijnlijk op aandringen van Goethals-Vercruysse schreef J.B. Filleul (1775-1855) van Kortrijk een Tydscronyck in zeven delen, lopend van 1700 tot 1855. B. de Rantere (Oudenaarde, 1775-1831) wijdt veertien boekdelen aan de geschiedenis van zijn geboortestad vanaf de oudste tijden tot 1831; voor de periode 1787-1831 schrijft hij als ooggetuige. Op het stadsarchief van Nieuwpoort berust een beschrijving der stad ende haven van Nieuport ... benevens alle de merkweêrdigheden er in begrepen, voorgevallen zoo binnen deze stad, als jn de omliggende plaetsen ende landen, een lijvige kroniek met een geschiedenis van Nieuwpoort als inleiding, opgesteld door J.B. Rybens (Nieuwpoort, 1757-1818), secretaris van de plaatselijke rederijkerskamer, en na diens dood voortgezet door vader en zoon Th. de Roo. Voor de stad Leuven vallen te noemen M.F. Pelckmans (Leuven, 1732-1808) - waard van ‘Het hof van Keulen’, waar hij Jozef II en de reiziger Damiens de Gomicourt (Dérival) onder zijn gasten telde -, die belangstelling had voor historisch onderzoek en o.m. een Lovens Chronycksken (1746-1808, 15 d., stadsarch. Leuven) opstelde, en J.B. Hous, wiens kroniek (1780-1829) in 1964 werd uitgegeven. Van de kroniek van Jan Reyners (1772-1839) uit Meeuwen, een Limburgse landbouwer die naar eigen getuigenis zijn leven ‘versleten [had] ... in boere werk en in den stal’ en die de dagelijkse wederwaardigheden tijdens de Franse bezetting, van 1789 tot 1802, op schrift stelde, bezorgde J. Grauwels, ook in 1964, een kritische uitgave. Bakker Geubels uit Sinaai laat over de jaren 1797 tot 1804 een Memorie na van al 't geen is voorgevallen binnen Sinay. Nog over het einde van de 18de eeuw bezit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel drie bundels Tijdsgebeurtenissen van P.A.J. Goetsbloets en het archief van de abdij te Grimbergen een Dagboek van pastoor Heylen. Biekorf publiceerde fragmenten uit het Memoriael van koster en schoolmeester Pieter Cuvelier van Reningelst. Voor de tweede helft van de eeuw is het dagboek van de Antwerpenaar Jan Frans van der Straelen (1731-1801), dat hij in 1770 begon en dat door zijn tweede zoon Jan Baptist (1761-1847) werd voortgezet, belangrijk (het verscheen te Antwerpen van 1929 tot 1936). De Antwerpse stadsbibliotheek bewaart het tweede deel van een manuscript van J.A.F. Pauwels, Den Leermeester zyne kweekelingen ondervragende, en onderrigtende nopens de voornaemste landzaeken, oude gewoontens, nutte stigtingen, en gestaefde grondwetten &&. Voorgegaen van een genoegsaem-breedvoerig Bewys der voornaemste oorsaeken van de nederlandsche oorlogen. Geschreven tot onderrigtinge van alle weldenkende vaderlanders en weetzugtige liefhebbers. In verscheyde saemenspraeken, gelyk het 1ste deel, voor oógen gesteld en uyt de beste schryvers bevestigd met aenteekeningen, onder vorm van vraag en antwoord tussen een onderwijzer en zijn leerlingen een geschiedenis van de stad Antwerpen, vanaf Karel V tot en met de Franse | |
[pagina 437]
| |
periode; voor de eigen tijd heeft Pauwels de stof uit de Gazette van Antwerpen en ‘van hooren vertellen’; hier en daar zijn ruimten opengelaten voor citaten.
Bij het genre van de kronieken sluiten nauw aan de vele stads- en landsbeschrijvingen, die blijkbaar mee tot de geliefkoosde lectuur van de 18de-eeuwse mens behoord hebben. Te midden van de beroerde beginperiode van de eeuw, in 1709 (met een goedkeuring van 1698), drukt J. van Soest te Antwerpen De wandelinghe, ofte waerachtige beschryvinge van de voor-naemste Steden van Vlaenderen en Brabant, te weten: Brugghe, Ghendt, Loven, Brussel en Antwerpen, mitsgaders De generaele beschrijvinghe van de Pauselijcke stadt Roomen ...; met de gonne [: degene] van 't stedeken Loretten, ... als mede van Napels, en geheel 't Heyligh Lant en de stadt van Jerusalem. Met grooten aerbeydt by een vergaedert door Jacobus de Ruyter, Clercq van de Weeserye der Stede ende Casselrije van Veurne, Tot lust van alle nieuws-gierige curieuse Lesers. Voor een werkje van 47 bladzijden, in rijm met af en toe wat proza, wel een zware lading (en de lange titel is dan nog onvolledig, want de reis omvat ook Holland en Zeeland)! In 1710 verschijnt het opnieuw, met een enigszins gewijzigde titel. Het is de voorbode van ettelijke uitgaven in dezelfde aard, waarvan de titels ons vaak alleen in de veilingcatalogi bewaard gebleven zijn. Treffend om constateren is, hoe deze beschrijvingen en beschrijvinkjes de bron van de traditie blijven aanboren. Een onooglijk, haast waardeloos werkje als het Kort begryp van de Stadt Aerschot, synde een Hertoghdom in Brabant (Brussel, approb. 1766), dat voor de twee derde een gebedenboekje is tot O.-L.-Vrouw, meldt op zijn titelbladzijde dat het is ‘getrocken uyt seer oude Chronycken van Brabant’ en vindt op de dertig bladzijden geschiedenis die erin voorkomen de gelegenheid om humanisten als Lipsius en Gramaye te citeren. Tot het genre behoren de reeds genoemde ‘beschrijvingen’ van de Schelde en van het Antwerpse kasteel door dichter J.A.F. Pauwels en Het verheerlykt of opgehelderd Brussel, zynde eene Historische en Chronologische Beschryvinge van den vorigen ende tegenwoordigen staet dezer Stad (1777) van J.A. Rombaut. Dit laatste bevat behalve enkele gegevens over scholen en schouwburgen vooral de beschrijving van de St.-Goedelekerk. In hetzelfde jaar waarin de Nederlandse uitgave van de persen kwam, zag ook de Franse vertaling het licht met een in het Nederlands onuitgegeven gebleven tweede deel (een voor beide uitgaven aangekondigd derde deel verscheen niet). Uit een aantal aanduidingen blijkt dat de oorspronkelijke tekst vrij lang vóór de uitgave ervan werd geschreven, terwijl de Franse versie recenter is. Over de taal te Brussel zegt de Nederlandse uitgave: De Stads-taele is hier gemeynelyk het Brabands-duyds, zoo nogtans, dat de fransche alhier volkomentlyk word gesproken, zoo verre, dat zoo men aen eenen Borger vraegt naer de grootde dezer stad, men doorgaens antwoord, deze zoo groot te zyn dat men in het een gedeelte der zelve, te weten op het gebergte tegen het Zuyden, alwaer men veel fransch sprekt, eene taele voert, de welke men in de andere deelen, alwaer deze zoo gemeyn niet is niet kan verstaen, nog vatten. De Franse tekst constateert de zeer grote invloed die op de Brusselse (en over het algemeen op de Zuidnederlandse) taalsituatie is uitgegaan van de bezetting van onze gewesten door de Franse legers van 1745 tot 1748: La Langue la plus en usage est la Flamande. Mais depuis la derniere Guerre que les François ont portée dans les Pays-Bas, la Langue Françoise leur est devenue si familiere, qu'il y a présentement fort peu de personnes qui ne la parlent. Van de veel gelezen en telkens herdrukte Les délices des pays-bas, ou description | |
[pagina 438]
| |
... des XVII. provinces (vanaf 1769 wordt hieraan toegevoegd: belgiques), dat naast een historisch overzicht een beschrijving biedt van de zeventien provinciën, de in de loop van de 17de eeuw aan Frankrijk afgestane gebieden waaronder ook Duinkerke incluis, bezorgt schrijver-drukker-journalist-pamflettist Cornelius Martinus Spanoghe te Antwerpen in 1786 niet alleen een grondig herwerkte en aangevulde uitgave, maar het jaar tevoren ook een Nederlandse vertaling onder de titel Het schouwburg der Nederlanden ofte geographische en historische beschryvinge der XVII. Nederlandsche Provintien. De inleidende algemene beschrijving is een lofzang op de Nederlanden en hun bewoners: hun rijkdom, hun kunst, hun wetenschap, hun karakter. In 1786 drukt hij een Historisch woordenboek oft korte beschryving Van alle de Mannen, geboren in de XVII Nederlandsche Provintien ... Om tot Byvoegsel te dienen aen Het schouwburg der Nederlanden, waarvan het Franse equivalent bij zijn uitgave van de délices verscheen en dat voor zijn inhoud haast woordelijk schatplichtig is aan de Dictionnaire historique van de Feller. Zowel in de Franse als in de Nederlandse uitgave bleef het woordenboek onvoltooid. Waarschijnlijk in 1789 publiceert Spanoghe nog een Nederlandstalige en een Franstalige gids voor Antwerpen. Een tweedelige Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde Zee-Stad Oostende, gelegen in Oostenryksch Vlaenderen van postmeester J.K. Bowens ziet in 1792 te Brugge het licht. Drukker J.B. Smits geeft in 1793 te St.-Truiden een Beschryving der steden van het land van Luyck uit, van de hand van dichter S.M. Coninckx. Een aparte vermelding verdient ten slotte Den Vlaemschen akkerman of lofdigt van de Oostvlaemsche Landbouw-konst bezonder van de landen of casselryen van Dendermonde, en Waes; door Patriphilus Vlander opgedraegen aen de Zeer Edele en Agtbaere Heeren Hoogballius, en Hoofdschepenen Van byde de Casselryen, die, zoals de auteur op de eerste bladzijde dicht, hun ambt hebben van de Vaders g'erft,
In 't opper-Schependom die hier noyt uyt en sterft
en die de boeren steeds geholpen hebben, bv. ‘als zy hadden verbod hun gewas uyt te voeren’. Het boekje moet, blijkens een voetnoot op p. 18 en een herinnering aan het Franse bestuur op p. 31, geschreven zijn in 1764 of 1765 en is in een rustige betoogtrant geschreven: Wy eeren 't gezag van de Kerk en van Staet:
Vryheyd met g'hoorzaemheyd by ons te zaemen gaet.
De onbekende auteur verklaart in de ‘opdragt’ zelf zijn pseudoniem: ‘De landsgenooten al leenen my hunnen naem.’ Hij is in ieder geval een beter landbouweconoom dan dichter en behandelt de landbouwtechniek vaak tot in de details.Ga naar eind3 Uitvoerig schrijft hij over vlaswinning, bewerking, handel, - van dorp tot dorp. ‘Oorzaek der vrugtbaerheyd’ acht hij ‘de menigte der Akkermans, 't zy pagters, of eygenaers gebruykers’. ‘Kleyn lands gepruyk’ heeft ‘meer middelen ter hand, asschen, mest, beer, of drek’ dan een groter aan één gezin toebehorend stuk land. Hij zegt welke bomen geschikt zijn om rond de akkers te staan en waarom, en welke het best langs de wegen geplant worden om hout voor de klompenmakers te leveren. Hij heeft het over de voeding. De armste boer eet | |
[pagina 439]
| |
van zyn gebruyk het slegste voor den noot,
Platten kaes, verkens vet, melk, groensel, pap en brood.
Het gaat hem vooral om de bescherming van de kleine boeren, die elkaar moeten verstaan: Ik meyne met verlof van die dit zullen lezen,
Datter geen voorregt is, hoe groot het konde wezen,
T welk voor het gemeen goed, niet altyd en moet wyken.
De auteur blijkt ook op het gebied van de geschiedenis niet onkundig te zijn en de traditionele bekommernis om de taal ontbreekt niet: ‘Eens vooral dient gemerkt,’ schrijft hij in een voetnoot, ‘dat ik my somtyds (want ik gemeenelyk nederlandsche woorden schryve) uytdrukke door woorden by ons in het gebruyk schoon het maer slegt, of oud, of geleent Nederduyts en is. Als hier van doen voor noodig hebben.’ |
|