Pieter van Woensel
10.1.1747 - 21.4.1808
Hij schreef zijn naam voluit met enige toevoegingen over zijn leven in De Bijlichter van 1800, om zich bekend te maken als de auteur van een hekelende almanak, getiteld De Lantaarn, verschenen in 1792, 1796, 1798 en 1800. Er staat: ‘P. van Woensel. M.D. Hofraad; voorheen Doctor bij 't Land-Hospitaal, bij 't adelijk land-cadetten-corps, te St. Petersburg, eerste doctor der Marine van de Zwarte Zee, in dienst der keizerin van Rusland; thans doctor der Marine te Amsterdam’. De almanak was nl. eerst verschenen onder het pseudoniem ‘Amurath Effendi Hekim Bachi’.
Over zijn afkomst kan men er lezen: ‘gedoopt 10 januari 1747: Pieter, Zoon van Dr. Joan van Woensel en Zusanna Margaretha Zandwijk. In de Remonstrantse Kerk’. (te Haarlem)
Hij noemde het boekje De Bij-lichter ‘zijnde eene uitgewerkte verhandeling over de Influenza, dat is: Publieke Verkoudheid.’ (Om te dienen tot een Ophelderend Aanhangzel voor de Lantaarn van 1800).
De kwestie was nl., dat zijn laatste nummer van het tijdschriftje door de Amsterdamse ‘agent van inwendige politie’, La Pierre, in beslag was genomen omdat zijn artikel Historie van een Trojaansch Paerd, waarin de overdreven ingenomenheid van de Bataafse republikeinen met de Fransen aan de kaak was gesteld, als te compromitterend voor de ‘sympathieke’ bezetters werd beschouwd.
Hij was een waar man der Verlichting, die zeker niet Prinsgezind was, maar zich afvroeg of het nieuwe regime zoveel meer beloofde en uitvoerde.
Wij bezitten in onze literatuur niet het hoge debat, dat bijna de gehele eeuw in Frankrijk aan de orde was bij mensen als Fontenelle, Voltaire, Diderot, Condorcet over de vraag in hoeverre het nuttig zou zijn in de toekomst de vruchten van een eventuele revolutie voor ieder toegankelijk te doen zijn, en in hoeverre een zekere barbarie er het mogelijke gevolg van zou kunnen wezen. Maar wij hebben in deze rationalist een vrijmoedige, gedurfde, radicale en toch voorzichtige drager van moderne ideeën, die getuigen van intelligentie en levenservaring in den vreemde. Het is geen wonder, dat hij vriendschapsbanden had met de beroemde Groninger dokter, ook deze van internationale allure, Petrus Camper (1722-1789) en de jonggestorven wiskundige en dichter Petrus Nieuwland (1764-1794), bekend geworden om diens gedicht Orion en het gedicht Ter gedachtenisse aan mijn echtgenote. Enkele voorbeelden uit De Lantaarn illustreren zijn scepticisme betreffende zijn landgenoten: hij verwijt de Nederlanders traagheid van denken. ‘Men mag onze Nationaale geleerdheid vergelijken bij eene oude dame, zwoegende onder den last van optorzels, doch die op de keeper bezien niets meer zijn dan entoilage, système, clinquant, marcassite en jargon.’ (1792, blz. 38) Hij vindt onze geleerden zwaarmoedig, dof van geest, dof van genie, pedant. ‘Dit spruit uit onzen bodem, klimaat, levensmanier, de heerschende gevoelens, de opvoeding, de regeeringsvorm.’ (blz. 110)
Fel veroordeelt hij alle theocratie, van welke kant die ook komt. ‘Arme Protestanten! wat heeft men u de gelegenheid gegeeven, om de hemelsche gelukzaligheid recht te smaaken, naarmaate men voor u, de aarde in een hel veranderde; en zo de hemel geen groot goed was, hadt gij dien te duur gekogt! Maar als men mededoogen moet hebben met uw lijden, moet men dan ook niet dol worden, als men denkt, hoe Gij, na pas adem te kunnen haalen, van onder de verdrukking