Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 6
(1975)–Jos Smeyers, H.J. Vieu-Kuik– Auteursrechtelijk beschermdDe stilistiek der ontroering uit de tweede helft der 18de eeuwSommige vormen van romantiek herinneren aan de middeleeuwenVerlichting en Romantiek werkten reeds eeuwenlang in de geest der mensen door, zoekend naar de intellectuele en morele waarheid toen extreme vormen van gevoel opkwamen. Was de weegschaal aanvankelijk overgeslagen naar verstandelijk onderzoek, vooral in Frankrijk, thans was het de beurt aan Engeland en Duitsland het gevoel te introduceren als inspiratie voor diverse kunstuitingen. Een bepaalde stijl gaat hiermee samen, die echter voor een groot deel ook reeds vroeger aanwijsbaar was. Wanneer men de term romantiek uitsluitend toepast op een nieuwe intensivering der beweging, doet men daarmee tekort aan wat tevoren het evenwichtig element was geweest in de harmonische eenheid met het verstand. Men zou het autonome optreden van het gevoel als een reactie op het verdwijnende classicisme kunnen beschouwen, maar tegelijk met de opkomende vloedgolf der gevoelsontlading wekken de archeologische ontdekkingen van Herculaneum en Pompeï, de eerste sinds 1719, de tweede sinds 1748, opnieuw geestdrift voor de antieke wereld; een nieuwe esthetica wordt erdoor geïnspireerd. Schematisering der stromingen van deze periode verheldert weinig. Wil men haar beschouwen in politiek, maatschappelijk, religieus opzicht als een tijd van kentering, die stuwkracht tot nieuw leven belooft, dan moet m.i. het voorbehoud worden gemaakt, dat het nieuwe punt van uitgang tevens een hoogtepunt van de groei der Verlichting betekent. Was niet de kerkhofcultus uit deze jaren, door Young en anderen gestimuleerd, een herinnering aan het ‘memento-mori’ van de middeleeuwse dodendans? Had de nadruk op de ontwikkeling van het individu, gegeven met de renaissance en | |
[pagina 44]
| |
het protestantisme, niet de potentie in zich, te culmineren in een eenzaamheid tot schreiens toe en een wanhoop als die van Werther en Saint-Preux, melancholie als die van Dürers gravure? De voorliefde voor de ruïne, die bezinning op middeleeuwse gotiek zou betekenen, was ook geliefd bij hen die in de eerste en de tweede renaissance er smaak voor hadden gekregen in Italië voor hun schilderstuk. Diderot ziet er noch gotiek, noch renaissance in: hij oordeelt de uitbeelding van het verval uitermate geschikt om de trotse eigenaars van kastelen te tonen, hoe hun aards bezit eenmaal zal eindigen. Ten slotte: zou de mystieke retraite, het katholieke en protestantse piëtisme, niet in laatste instantie de romantische afkeer van de werkelijkheid mede kunnen hebben bepaald? Deze betekent dan een soort secularisatie van geestelijk bezit.Ga naar eind73 | |
De stilistiek der stilteHet stijlprobleem van de kunst der ontroering is door Rémy G. Saisselin, hoogleraar aan de Rochester-University te New-York, nader bekeken in een verrassende lezing, gehouden op het derde Congrès des Lumières, dat plaats had in de zomer van 1971 te Nancy. Het vraagstuk wordt gekristalliseerd in de titel van het betoog: Chardin et Diderot: peindre et écrire. Rémy Saisselin ziet in de betrekkingen tussen schilderkunst en literatuur drie kenmerkende fasen. De eerste is die, welke nog volkomen beïnvloed is door het ut pictura poesis van Horatius, tijd waarin het historische schilderstuk tot bloei kon komen en de rustige uiteenzetting van auteur of dramaturg het klassiek geworden patroon betekende. De tweede fase is die, waarin het schrijven als schilderen werd losgelaten. Zij is vooral interessant, omdat we hier tweeërlei confrontatie met de verbeeldingskracht onderkennen, die in Chardin (1699-1779) en die in Diderot (1713-1784) elk een manifestatie vinden. Spreker vraagt zich af: Waarom koos Chardin bij voorkeur de uitbeelding van het stil-leven, zoals de Hollands-Vlaamse schilderkunst voordien had gedaan? Het antwoord moet luiden: omdat het de schildering der stilte is, ‘verstild leven’. Het object in de ruimte, onbeweeglijke levensessentie, heeft een metafysisch karakter, overtuigt van essentiële waarden, van waarheid. In zijn simpele eenvoud maakt het nederig tegenover de Schepping en de natuur. Wanneer de toeschouwer eenmaal het met liefde heeft aanschouwd, wordt het een geluk voor hem in stilte, in contemplatie opnieuw deze schoonheid te ondergaan. De andere houding tegenover het schilderij zou samen kunnen hangen met een zekere malaise in de schilderijenverkoop in deze tijd, zodat de schilder soms genoodzaakt was op de kunstmarkt eigen werk aan te prijzen of te verdedigen. In ieder geval is Diderots beschrijving van de schilderijen der salons een objectieve waardering. Het spreken over de schilderkunst verraadt de gedachten van hem die spreekt en hij die het stuk voor de tweede keer beschouwt, ziet het met behulp van de kritiek.Ga naar eind74 Chardin en Diderot vertegenwoordigden dus twee verschillende werelden door twee verschillende houdingen. De derde fase is die welke het hernieuwde classicisme bracht. Dit zal leiden tot een rivaliteit tussen de cultuur der eerste en der tweede fase. Dit zou er toe kunnen leiden te veronderstellen, dat het historisch moment schijnt aangebroken voor kritische verantwoording der kunst. | |
[pagina 45]
| |
De Hollandse literatuur is een illustratie van de tweede fase, die waarbij men vraagt naar ontroering en de ziel tot in de doodgewone dingen van het dagelijkse leven ontdekt. Ik heb er boven reeds op gewezen, hoe het stilleven der schilderkunst het stereotiepe gegeven werd voor meditatie; ik wil hier nog slechts aan toevoegen, hoe merkwaardig Holland zichzelf is gebleven in de uitbeelding bv. van het bloemstuk de eeuwen door en tot het einde der 18de eeuw zich niet als elders door verschillende modes, zelfs die uit het verre oosten kwamen, had laten beïnvloeden. En dit genre bleef een voorbeeld ook in het buitenland. De door onze dichters terecht om haar kunstig knipwerk zo dikwijls bezongen Johanna Koerten had het begrepen, toen zij aan de voorstelling van het boeket in de vaas, omringd door insekten, op het voetstuk liet lezen: Ut flos vita nostra.Ga naar eind75 Het bloemstuk blijft vergankelijkheidsoverdenking! Hoezeer de nadruk op de ontroering valt, kunnen we lezen in de toekomstvisie van Elisabeth Wolff, wanneer ze over het toneel spreekt: ‘Er is geen Opera; er zyn evenwel verscheidene stukken waar in gezongen wordt, en de muzyk, beide vocaal en instrumentaal, is hier even als in de Kerken, het hart voorbereidende tot deugdzame indruksels. Alles roert de ziel, en de grootste stilte wordt voor het grootste genoegen gehouden.’Ga naar eind76 Aanvankelijk is de stilistische beschrijving nog een zekere objectieve weergave van het licht, dat de duisternis verdrijft; talrijke voorbeelden zijn daarvan te vinden in het voorwoord van edities, die we hier beneden tegen zullen komen. De toepassing op gewetensstrijd zullen we bij Arnold Hoogvliet aantreffen. Smaak voor het clair-obscur vinden we eveneens in de voorkeur voor de beschrijving van een zonsopgang uit zee, waar het beeld van de oneindigheid soms samengaat met klassieke herinneringen. Op voorbeeld van Engeland ontwikkelt zich ook bij ons de zin voor ‘humor’. Had het woord in zijn etymologische ontwikkeling aanvankelijk betrekking op die karakterkunde, die menselijke reacties met de vochten van het lichaam laat samenhangen (te zien in de ‘zwartgalligheid’ der ‘melancholie’, in het ‘geel zijn van nijd’, enz.) via ‘grilligheid’ krijgt het de moderne betekenis van ‘vreugde, die met ernst gepaard gaat’. De bestudering van Homerus in deze tijd lag eraan ten grondslag: als Andromache afscheid neemt van Hector, voordat hij zich ten strijde begeeft, ziet zij plotseling de kleine Astyanax die ze op de arm draagt spelen met de helmbos van de vader: ‘en zij lachte door haar tranen heen’. Het gevoel voor contrast is ook hier in relatie met het licht, dat de duisternis verdrijft. Eenzelfde contrastwerking zal worden gezocht in de karaktertekening der romans. Wolff en Deken leiden de roman Cornelia Wildschut in met de woorden: ‘Wy kunnen onze Leezers verzekeren, dat (...) wy de contrasteerende karakters niet hebben vergeten’. Willem Leevend schrijft over de beide vriendinnen Christina Helder en Jacoba Veldenaar aldus: ‘Hoe onderscheiden zyn de verdiensten deezer uitmuntende meisjes. Er zyn zeker deugden, die nimmer nuanceeren; gy verstaat genoeg van de schilderkunst, om deezen term te verstaan? Maar deeze vriendschap wordt ondersteund door eene verscheidenheid, die de rykste harmonie uitlevert.’ Ironisch wordt dit contrast toegepast in de mond van Betje Stamhorst: ‘omdat ik het contrasteerende zeer bemin, ga ik ook altoos, verzocht zijnde, bij onzen omliggenden adel en rijke ledigloopers uit eeten.’ Contrastwerking zal de felle belichting van onderdelen bevorderen en smaak ontwikkelen voor detailkunst en ornament. | |
[pagina 46]
| |
Voor rustige beschouwing van een onderdeel heeft men oog voor ‘een tafereel’, ‘een toneeltje’. Frappante, veelbetekenende, originele, satirische, moraliserende beschouwingen in zo'n omlijsting, die er a.h.w. een schilderijtje van maken betekenen evenzovele gevoelvolle overdenkingen, die de toeschouwer iets te zeggen hebben. Cornelis Troost was de schilder van toneelscènes geworden. Abraham Blankaart voelt zich door hem begrepen, als hij ontroerd is door een ‘toneeltje’ van huiselijk geluk. ‘o Mevrouw, ik wou, dat onze schilder Troost nog leefde, ik liet die groupe schilderen, om er myn Familiestuk van te maken, mits ik er ook in mogt, met Snap zo by me’ (zijn hond nl.).Ga naar eind77 Allegorieën, emblemen, vaste attributen, toegevoegde tendenties zijn bij de overgang van een antieke naar een moderne wereld, uiterst geschikt om tegemoet te komen aan het verlangen naar die typische scenische stijl of om te leiden tot een didactische opmerking, die de intieme beschouwing had opgewekt. Hier volgt als voorbeeld het ‘tableau’ uit het klassieke drama van Lucas Rotgans, fascinerend moment en hoogtepunt der geschiedenis: formulering van goddelijk licht, dat de duisternis doorbreekt. ‘Hoort gy dat groot beslut, en wordt gy niet bewoogen?
Verbeeld eens een tafreel, ô Minos, voor uwe oogen:
Waar in Stantvastigheit, vereenigt met de Min,
Voor 't altaar van de Deugdt eerbiedig legt geboogen:
Aanschouw van ver 't Geweldt, vervreemt van mededogen,
Haar yver stooren, daar zy 't heilig vier ontsteekt:
Zie, hoe Gerechtigheit door 't dak der wolken breekt,
Om met haar heilig zwaardt 't gedrogt den kop te klooven:
Zoo zal de hemel, die uw wreetheit ziet van boven
En uw vervolging vloekt, tot zoen van onze zaak,
Ten trots van uw geweldt, u treffen met de wraak’.Ga naar eind78
De trek tot omlijsting en isolering van het karakteristieke brengen Wellekens en Poot ertoe ‘schilderijen’ in de natuur op te merken, alsof men ook daar zocht naar het treffende tafereeltje. De laatste wordt de sublieme vertolker van de nacht al was het om de ene regel, die de ontroering der stilte weet te suggereren: ‘Hoe luistert d'onbeweeghde lucht!’ Alsof het heelal een ogenblik stil stond voor een ‘stil-leven’! Het ‘picturale’ wordt niet zelden het ‘pittoreske’, een woord, ‘ontleend aan het Frans, ook daar een 18de-eeuwse term in de betekenis van ‘een spel van licht en donker’. | |
ImpressionismeInderdaad, deze stijl is spelen met licht, en het impressionisme van de 19de eeuw moet hier een aanknopingspunt met het verleden hebben gevonden. Trouwens deze vertolking van de indruk, die schilderkunst en literatuur beide zou dienen werd reeds geconstateerd bij Watteau en vroeger.Ga naar eind79 Beschrijft niet reeds (de schilder) Bredero de haren van een meisje als ‘citroenich’ van kleur? Is dit geen impressionisme? Het was in deze tijd, dat men voor het eerst de muziek leerde kennen als louter | |
[pagina 47]
| |
akoestisch verschijnsel, ‘als zinrijke levensvervulling, als uitdrukking van levensgevoel, kortom als kunst in de moderne betekenis’.Ga naar eind80 Elisabeth Maria Post slaagde erin niet zelden haar werk tot een muzikaal impressionisme te maken door haar originele formulering der taal; ik citeer enkele zinnen uit Het Land. ‘Emilia speelde op haar dwarsfluit een geheel melancholisch airtje, dat met het weemoedig vrolijk gelaat der natuur, de zoetste harmonie maakte; - en een schone echo herhaalde die met een dubbelen nagalm.’ (blz. 213) |
|