Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 6
(1975)–Jos Smeyers, H.J. Vieu-Kuik– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De achttiende eeuw is, cultureel gezien, een voortzetting van de zeventiende eeuwTraditioneel schematisch denkenDe bekende schrijver René Grousset, in leven directeur van het Musée Guimet te Parijs, dat reeds bijna anderhalve eeuw lang een studiecentrum voor culturen der gehele wereld betekent, merkte eens op, dat de lage landen bij de zee in de 16de en 17de eeuw tot culturele bloei zijn gekomen in zo'n kort tijdsbestek als nooit eer in enig andere plaats ter wereld is aangetroffen.Ga naar eind6 Men is geneigd te veronderstellen als iets vanzelfsprekends, dat daarop wel een snelle daling moest volgen; en eigenlijk neemt men al voor de tweede helft der 17de-eeuw aan, dat de opgaande curve haar hoogtepunt heeft bereikt; zeker zal men dit doen, als de tijd, die op de gouden welvaart volgt er een is, waarin men in politiek opzicht zocht naar een nieuwe regeringsvorm zonder die te vinden, waarbij nationale fouten een scheiding maakten, waar eenheid had moeten zijn. Echter politieke geschiedenis valt niet altijd samen met cultuurgeschiedenis. Wat de schematische indeling naar eeuwen betreft heeft men vergelijkingsmateriaal in het contemporaine Frankrijk. ‘Le génie n'a qu'un siècle après quoi il faut qu'il dégénère’ schreef Voltaire aan het slot van zijn door tijdgenoten zo bewonderde boek Le siècle de Louis XIV. De zonnekoning, zo is zijn overtuiging, had in de kunst, gebaseerd op de klassieke geest en het rationalisme, door afwijzing van de Italiaanse barok, iets groots tot stand gebracht (zelfs al beging hij op het eind van zijn leven de onvergeeflijke fout ter wille van een onverdraagzaam godsdienstig standpunt, zoveel Franse onderdanen uit het land te laten vertrekken). Dat grote betekende een hoogtepunt en het ‘Wat nu?’ een leegte. Dit negatieve oordeel over eigen tijd publiceerde Voltaire in 1751, hoewel hij het reeds geconcipieerd had in 1732. En tien jaren voordien had de Noordfranse schilder Watteau het einde van een tijdperk uitgebeeld door het schilderij, dat de antiquairswinkel van Gersaint op de Pont-Neuf te Parijs voorstelt: met serieuze, welbewuste handelingen bergen de bedienden van een elegante clientèle het portret van Lodewijk XIV in een kist. In de tweede helft der eeuw geeft Diderot een antwoord aan Voltaire, dat te vinden is in het VIIe deel van zijn Encyclopédie van 1757, sub voce Génie: Le génie est de tous les temps; mais les hommes qui le portent en eux demeurent engourdis, à moins que des événements extraordinaires n'échauffent la masse et ne les fassent paraître'. Was het opzettelijk, dat hij eraan toevoegde, dat eigenlijk niet hij, maar Voltaire (‘un de ces hommes extraordinaires, qui honore ce siècle, et qui, pour connaître le génie, n'aurait eu qu'à regarder en lui-même’) dit artikel had moeten schrijven?
De opkomst en bloei van geestelijk leven in het 16de- en 17de-eeuwse Nederland betekent geen réveil, dat een snelle stijgende weg veronderstelt, die na de top weer even snel zal dalen, maar een renaissance: een rustige voortschrijding naar de moderne tijd toe. Voor een klein land is het noodzakelijk zich voortdurend in contact met de omringende landen te bevinden, (voorlopig nog toegespitst op Frankrijk), eveneens zijn literaire ontplooiing in nauw verband te zien met de andere vormen van cultuur, om haar te kunnen karakteriseren. Woelige politieke | |
[pagina 15]
| |
gebeurtenissen, het zoeken naar en het tot stand komen van een staatkundig evenwicht in Europa, een rijk gevarieerde nieuwe gedachtenwereld alom, hebben ons oordeel over de Nederlandse renaissance in haar geheel gezien, enigszins vertroebeld. | |
Een vergelijking van de 18de met de 16de eeuwNiet alleen voor Nederland, maar voor het gehele culturele leven van die tijd, is de aansluiting van de 18de bij de 16de eeuw (of soms nog vroeger) instructief voor het begrip van een harmonische groei naar de moderne tijd toe. Ik vermeld hier slechts enkele parallellen. Zowel in de 16de- als in de 18de-eeuw herkent men een diep verlangen naar vrijheid, onafhankelijkheid, individualiteit: constateert men godsdienstige twijfel, ‘protesterend’ tegen gevestigde tradities. Er is een woord van Lessing, die zich christen noemt: ‘Stelde de Eeuwige vader mij voor de keuze van mijn wens, met in Zijn rechterhand de volledige waarheid en in Zijn linker- het zoeken van de waarheid mèt de mogelijkheid van dwaling, dan zou mijn antwoord zijn: ‘Vader, U behoort de volledige waarheid, geef mij het zoeken’. Deze geest van twijfel wordt wel beschouwd als passend in het verlengde van de komst der Hervorming: schreef niet Sébastien Castellion (1515-1563), groot vriend van Calvijn en diens medewerker (tot zijn geweten hem die vriendschap verbood) omstreeks 1560 zijn boek, waarvan de uit het Latijn in het Frans vertaalde titel luidt: De l'art de douter et de croire, de savoir et d'ignorer? Men noemt hem een ‘apôtre de la tolérance, précurseur de la paix basée sur le droit de conscience; faisant entendre en plein XVIe siècle la voix d'un Jean-Jacques Rousseau, d'un Channing, d'un Tolstoï, d'un Gandhi et d'un Kagawa’.Ga naar eind7 Het is duidelijk, dat de geest van het humanisme zich met vreugde boog niet alleen over de geschriften der Oudheid maar ook over die van de Bijbel.
De nerveuze behoefte aan vrijheid van de geest in beide eeuwen schiep in dynamische, expressieve kunstvormen zowel de grootse lyriek der gotische kathedralen (misschien aansluitend bij autochtone, niet-klassieke gevoelsuitbeelding, die Keltische en Gallische archeologische vondsten kenmerken) als de Zuidduitse barokarchitectuur met haar evenwichtige monumentale bouwstijl der 18de-eeuw, opgesmukt door gevoelvolle ornamentiek. Beide schijnen een streven naar steeds hoger, rijker, schoner, beter en humaner te willen uitdrukken.
Wanneer Rousseau in 1761 in zijn Julie één enkele onsterfelijke bladzijde wijdt aan de hoge Alpen, verwijst hij niet naar de andere Zwitser, Von Haller, die reeds in 1732 in zijn gedichtenbundel De Alpen de berggeesten had verjaagd om slechts de verheven schoonheid te accentueren, maar naar Petrarca (1304-1374).Ga naar eind8
Het werk van Montaigne (1533-1592), zijn scepticisme, zijn centraal stellen van de mens, zijn zelfontleding, zijn zoeken naar de natuurmens ‘in zijn maagdelijkheid en onschuld’, zijn verdraagzaamheid, zou naar de geest een 18de-eeuwer kunnen zijn. Deze ‘spelende wijsgeer’, die bv. zijn artikelen over vriendschap en opvoeding de titel van Essais gaf als om daarmee aan te duiden, dat het laatste woord erover nog niet was gezegd, zou zijn idealen in menig essay van een Engelse of Franse filosoof in de beide eeuwen die op de zijne volgden, terugvinden.Ga naar eind9 | |
[pagina 16]
| |
De scherpe, humoristische kritiek van Erasmus (1467-1536), veelzijdig geleerde en ware cosmopoliet, voedde het satirische element in pamflet, krant en tijdschrift van de tijden die na hem kwamen. Hij werd enige keren vertaald. Een boekje over wellevendheid in hoofse kringen van 1733 eindigt met de publikatie van een brief ‘hoe men zig ten Hove moet dragen’ door ‘Erasmus van Rotterdam’. Daarin raadt hij aan te zorgen bij het afscheid nemen van de vorst niet met lege handen te staan, maar ‘wat mede te dragen. Doch gy moet zulke dingen voor al begeren, daar hy buiten zyn kosten u mede kan beschenken; als daar zyn het Ampt van Cappellaan, Pastoor, Abt, Bisschop, Aarts-Bisschop, ja zelfs Kardinaal; dewyl alle deze Ampten, Bedieningen en Waardigheden, doorgaans van een Keyzer, Koning of Vorst afhankelyk zyn, zo niet ten opsicht van sommige dezer Waardigheden door een volstrekte Magt, egter door een zeer sterke voorspraak, dewelke veeltyds ondersteunt werd door het groot Gezach, 't geen zy omtrent de bestiering hunner Ryken of Vorstendommen in handen hebben’. Laat desnoods anderen ervan profiteren, zo voegt hij aan dit ‘eerste beginsel’ der welgemanierdheid nog toe.Ga naar eind10 Erasmus' felle satire op hof en kerk van zijn tijd maakte deel uit van een Europese contemporaine gezindheid. Vóór mij ligt een anoniem in het Latijn geschreven boekje, getiteld Antitheses Christi et Antichristi, videlicet Papae, id est, Exemplorum, factorum, vitae et doctrinae utriusque, ex aduerso collata comparatio, versibus & figuris venustissimus illustrata. Het werd in Genève gedrukt in 1578.Ga naar eind11 De dertig keurig getekende gravures passen naar de geest bij die van Jacques Callot (1592-1635), wiens ‘verschrikkingen van de oorlog’ in Nederland nog dienst konden doen als propaganda tegen Engeland in de vierde Engelse oorlog. De satirieke zedenschildering in tekening en geschrifte bleef de geesten boeien: een Abraham Bosse (1602-1667) in het Frankrijk van Lodewijk XIV, een William Hogarth (1697-1764) en een Jonathan Swift (1667-1745) in Engeland, in Polen Daniel Chodowiecki (1726-1801), Théophile Wilhelm Rabener (1714-1771) in Duitsland en bij ons, om slechts enkelen te noemen.
De langzaam, maar zeker groeiende waardering op het continent van William Shakespeare (1564-1616) is eveneens een bewijs voor de aantrekkelijkheid van het tijdperk der 16de eeuw voor de 18de. In Holland was de Engelse dramaturg in de 17de eeuw niet onbekend (Constantijn Huygens en Joan Huydekooper van Maarseveen waren beiden in het bezit van zijn drama's), maar het was toch Voltaire, die hem tijdens zijn ballingschap in Engeland tot zijn grote verbazing ontdekte. Deze kruidde enkele van zijn toneelstukken met wat hij bij Shakespeare had gelezen of gezien. Toch kon hij niet blijvend iemand bewonderen, die hij eigenlijk een auteur van een barbaarse tijd vond, te ruw in zijn taal, te rauw in zijn voorstelling van zaken; hij veroordeelt de enscenering van het tragische vlak naast het komische, de veronachtzaming van de klassieke eenheden, omdat dit z.i. een toegeven aan de smaak van het grote publiek is, dat voor iets hogers nog niet rijp is. Wanneer l'abbé Prévost, l'abbé Le Blanc, Marmontel, Baculard d'Arnaud ook met waardering over hem spreken, Mercier met enthousiasme en tenslotte Le Tourneur een prozavertaling van Shakespeare laat verschijnen (van 1776-1782), stijgt Voltaires kritiek tot woede, omdat hij voorvoelt, dat dit de genadeslag voor het classicistisch drama betekent, voor hem het enige. Hij kwam niet toe aan het diep-menselijke van Shakespeares genie, zoals na hem Madame de Staël en Chateaubriand. | |
[pagina 17]
| |
Intussen was in Duitsland de Shakespeareverering dank zij Lessing veel spoediger op gang gekomen. Hij acht Shakespeare boven Corneille en Voltaire in zijn 17de Literaturbrief, gericht tegen de klassiek georiënteerde J. Chr. Gottsched (1700-1766). In de Hamburgische Dramaturgie wordt Shakespeare tegenover het Franse classicisme geplaatst.Ga naar eind12 Ook Feith heeft een gunstig oordeel over hem. Een voorlopig laatste bewijs voor het Westeuropees contact tussen de vroege renaissance en de 18de eeuw ligt in de bewondering voor de kunst van Raphaël (1483-1520). De verering voor de Italiaanse schilder bevredigt een idealisme, dat bij Plato begon. Voltaire noemt hem de Homerus der schilderkunst, en vertolkte daarmee de gevoelens van veel van zijn tijdgenoten. Wanneer hij in een artikel Conseils à un journaliste aanraadt voor de beoordeling van een blijspel zich niet te beperken tot Molière, die onovertreflijk is, zegt hij: ‘Imitez les sages Italiens qui placent Raphael au premier rang, mais qui admirent les Paul Veronese, les Caravages, les Correges, etc.Ga naar eind13 We hebben bij deze uitzonderlijke voorkeur voor Raphaël waarschijnlijk te doen met een van de traditionele formuleringen, die berusten op de magistrale kritiek van Giorgio Vasari, in zijn in 1550 te Florence verschenen boek over het leven der grootste schilders, beeldhouwers en architecten, waarvan in 1568 een tweede druk verscheen; zelf schilder, architect, verzamelaar, historicus, vriend van alle grote schilders van zijn tijd, heeft hij als inlichtingenbron een uniek gezag. Het merkwaardige van dit boek is, dat hij vaak formuleert op een manier, die wij ‘romantisch’ noemen. Zo zegt hij van een schilderij van Correggio: ‘Personne ne pouvait se défendre d'une certaine émotion’ en van Raphael als deze ‘un dieu mortel’ is geworden, heeft hij dit te danken aan Michel Angelo. ‘Comme il ne put l'égaler dans l'anatomie, il résolut d'explorer une voie nouvelle. Ici, la chair frémit, on sent le souffle, les sens sont en action, en un mot on y découvre une vivacité vivante’.Ga naar eind14 Het ideaal van deze Florentijnse platonisten wordt in de 18de eeuw in menig essay en onder invloed van de Duitse cultuurhistoricus Johann Joachim Winckelmann (1717-1768) herontdekt: men ziet in Raphaëls kunst de grote eenvoud, het verhevene en de psyche van de mens uitgebeeld; een kunst, die het goede en het schone dient (men herinnere zich het boven reeds genoemde ideaal van Hemsterhuis). Rhijnvis Feith gaf het weer aan het slot van zijn sublieme verhandeling over het Ideaal in de kunst: ‘Men moet de ziel van een Rafaël of Correggio, van een Milton of Klopstock hebben, om dat in zich te gevoelen, wat die edelen in zich gevoelden. Met dat gevoel en met die aandrift, die er het gevolg van is, brengt men alleen gelijkenissen uit de betere wereld op deze aarde’.Ga naar eind15 | |
SamenvattingHet was mijn bedoeling met bovenstaande vergelijking in korte trekken aan te tonen, dat in West-Europa een vruchtbare bodem klaar lag voor de ontwikkeling en groei van een reactie op het classicisme. Deze hing gedeeltelijk samen met de komst van de renaissance zelf, gedeeltelijk met autochtone inbreng van ieder land afzonderlijk naar eigen aard en cultuur. Ook Nederland heeft daarin een eigen plaats. Dit wil echter niet zeggen, dat hoogdravend vertoon van onze dichtgenootschappen als nieuw en onsterfelijk moet worden geïnterpreteerd. Dat wist men soms in eigen tijd ook heel goed. Een enkel woord van Betje Wolff over het toekomstig oordeel van 18de-eeuwse produkten, is daarvoor illustratief. Het Holland van | |
[pagina 18]
| |
zeven eeuwen later zal volgens haar vermelden, dat het wezenlijke van wie weet hoeveel folianten en dikke kwatrijnen eenmaal verzameld zal zijn in een kleine duodecimo-uitgave: ‘Van alle de nu afgekeurde werken, en de menigvuldige exemplaren, hebben we een soort brandstof weten te fabriceren, daar we voor eenige eeuwen genoeg aan zullen hebben. Hoe veele heldendichten, met aanhangende huwlyks- en andere verzen, in vergulde banden, zyn in een dikke wolk den held nagevoert’. In een brief aan een van haar vrienden, enige maanden later, klinkt het: ‘Niets komt my ook bespottelyker voor dan die menigte van Dichterlyke Genootschappen in onze dagen. Men zou waarlyk zeggen dat het vaerzen maaken een ambacht ware; trouwens een goed schoenlapper estimeer ik verre boven een hedendaags vaerzenmaker. Men erkent dat er except een eerlyk man & een opregt vriend niets zeldzamer zyn kan dan een Dichter & men stopt ons lysten gelyk aan de rol van Ezegiël in den hand!’ In de daaropvolgende opsomming van een twaalftal auteurs uit de toenmaals bekende wereld, zal men noch een 17de-eeuwer, noch een 18de-eeuwer uit Nederland aantreffen.Ga naar eind16 Het is een boeiend spel door middel van gegevens, die niet één eeuw, maar verschillende eeuwen ons verschaffen, te zoeken naar wat in aanmerking zou mogen komen voor de bovengenoemde toekomstige duodecimo-uitgave. We zullen daartoe allereerst nader de betekenis van de stromingen in Europa moeten bezien, die worden aangeduid met de woorden ‘Verlichting’ en ‘Romantiek’. |
|