den Calvinist. Want in de 17de eeuw, dien tijd van enorme materieele welvaart en van de doorbraak der renaissance op cultureel terrein, van het ontwaken van het moderne critisch-wetenschappelijk denken, van herleving der rationeele philosophie uit de Oudheid, gepaard met weelderigen bloei der zinnenbekorende kunst, gevoed door de intense belangstelling voor de wereld der concrete verschijningen, de mensch als middelpunt, verkeert de Calvinist met zijn drang tot expansief optreden in die wereld in een uiterst moeilijke, verantwoordelijke en in zekeren zin gevaarlijke positie. Temeer nu hem, na een periode van druk en vervolging, als vruchten van zijn aandeel in den nationalen strijd, de belangrijkste functies van het openbare leven openstaan. Na de worsteling met de Roomsche Kerk om de geestelijke vrijheid wacht den protestantschen Christen een nieuwe, nog banger worsteling met de wereldsche wijsheid en de materieele genieting. Ook de Calvinist zoekt de volheid van het tijdelijk leven te genieten, als een geschenk van God. Het gaat er om de juiste verhouding te bepalen, de werkelijk schriftuurlijke, de Christelijke levenshouding te vinden en te handhaven. We zullen deze tegenstelling, die meermalen den vorm van een conflict aanneemt, en zich den eersten tijd het sterkst van zijn inwendige zijde gelden doet, bij nagenoeg alle protestantsche dichters, soms in smartelijke hevigheid, aantreffen. Nuance en oplossing leveren zelfs de voornaamste kenmerken om personen en richtingen in de protestantsche literatuur te onderscheiden.
In de Christelijke poëzie zijn de aesthetische functies ondergeschikt aan de ethische. Dat neemt niet weg, dat er wat de vormgeving betreft, belangrijke vooruitgang is te constateeren. Reeds Marnix beheerschte de nieuwe vormen van zijn tijd. De sindsdien verfijnde renaissancistische techniek heeft vooral door invloed van Fransche dichters, op breeder terrein doorgewerkt: er ontstond een rhythmisch bewegelijk en klankgevoelig vers, vooral in de lyriek. De protestantsche poëzie in het algemeen, de Calvinistische in het bijzonder, vertoont echter ook meer eigen trekken in de vormgeving. Ontleening aan bijbelsche motieven en verwerking van individueele geloofsspanningen kleuren de taal met bijbelsche beelden, uitdrukkingen en omschrijvingen. Daarom ontstaan, vooral bij hevige gevoelsontlading, merkwaardige verstrengelingen van klassieke en oostersch-bijbelsche vormen. Vooral in de lyriek van Revius en later bij Dullaert, ontwikkelt zich een protestantsch-christelijke barok, zoowel in het nationale als in het mystiek-religieuze genre. Maar aan den anderen kant biedt juist de geestelijke materie weerstand aan de in ongewijde literatuur voortwoekerende Grieksch-Latijnsche mythologische vormen, een tot manie geworden klassicisme. Naast de gespannen lyrische dictie breekt zich een eenvoudiger vers baan, dat zich in taalstructuur en woordgebruik nauw aansluit bij de natuurlijke vormen van het gesproken Nederlandsch. Vooral gebeurt dit door het betoogend-didactische, doch parallel daarmee ook in het lyrische genre. Daarmee wordt ook de rhythmisch-metrische vorm vereenvoudigd: het vers leeft in het be-