Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 3
(1944)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekendWel-levenskunstCoornherts Wel-levenskunst beschouwt men terecht als zijn belangrijkste werk; het is de synthese van zijn zedekunst der volmaakbaarheid, de kunst van het wel-leven dat leidt tot de hoogste, in deze wereld, bereikbare ‘zaligheid’. Bovendien is het werk te danken aan de ‘stadige aansporringe’ van onzen tweeden grooten stoïcijn, Spiegel, en voor de letterkundige waardeering is het van belang dat Coornhert deze ethica met een gevoel van eigen gerijpt taal- en stijlvermogen ‘nu alder eerst (heeft) beschreven int Nederlandsch’ gelijk hij aan den titel toevoegde, terwijl, naar hij in den Toe-eygen Brief aan Spiegel schrijft, ‘zulx noch noyt in gemene tale en was gedaan’. Alle omstandigheden die kunnen leiden tot | |
[pagina 377]
| |
een hoogtepunt in zijn proza-kunst zijn dus aanwezig. Toch is het niet gewenscht, de beteekenis van Coornherts proza alleen of in hoofdzaak te meten aan dit boek, dat een zeer bijzonder ‘genre’ is, vooral gekenmerkt door den beknopten aan analyse en synthese gebonden betoogtrant van een ‘handboek’, en in zijn compositie door navolging van een klassiek voorbeeld, namelijk Cicero's de officiisGa naar eind(37). Deze navolging geldt echter vooral voor de laatste vier der zes boeken van de Wel-levenskunsteGa naar eind(38). In het eerste boek bespreekt Coornhert de ‘hertstochten’ en zegt dan bij den aanhef van het tweede boek: Int voorgaande boek is gehandelt van de hertstochten. Van daar placht men te komen totten dueghden ende zonden. Maar hiertoe en komt niemand zonder wille, reden, berading, oordeel, kennisse end (dat zich altijd daarbij vermengt) het geweten of die conscientie. Daaromme houde icx nodig van alle zulk (ende eerst vande wille) wat te zeggen, aleer wij komen tot het handelen van duegde ende zonde. Het is bovendien gebleken dat Coornhert in de formuleering der begrippen en stellingen in dit tweede boek nagenoeg geheel onafhankelijk is van de klassieke stoïcijnsche schrijvers. In het tweede hoofdstuk van het tweede boek breekt een opvallend lyrisme door, gedragen door een nieuw geschapen rhythmisch en zuiver Nederlandsch, met rijkdom van beelden, vlotten, ja driftigen syntactischen gang en fraaie klankharmonie. Coornhert komt tot de bespreking van ‘berading’, oordeel, kennis en wetenschap. De wetenschap brengt hem tot even hooge vlucht der gedachten. Hij is er zich bewust van, hoe belangrijk voor heel de zedeleer de onderscheiding van kennen, weten en gelooven is. Zoo zegt hij dan ook: ‘Ik menge hier by wijlen onder een de woorden Kennisse ende Wetenschappe, ende dit na de gemeenwijse des volx, maar dat oneygentlijck. Want al ist so dat sy beyde zijn het verstant der dingen, so hebben sy nochtans dit merkelijck onderscheydt’. Volgt de onderscheiding van kennis der dingen van hooren zeggen en wetenschap door ervaring. Er is in de onderdeelen van dit geheel van kennistheorie een vaste lijn en een climax. Het slot vormt namelijk, na het weten, de beschouwing over het geweten, het mede-weten, ‘twee wetens te samen’. De verklaring van dit allerbelangrijkste begrip brengt Coornhert er toe, ook in dit handboek der zedekunde den dramatischen vorm te hanteeren voor een alzijdige belichting: Om die noch wat naakter na vermogen te verclaren, soo aan 't verstant van desen boven allen mate veele is geleghen, soo laat ons hier stellen een vierschare der Consscientien of des gewetens, ende daar doen spreken d'Ondersoeker, Tuygen, Beklaagde ende Rechter, ende segghen alsoo: Ondersoeker | |
[pagina 378]
| |
Zijt gy O mensche, al ontschuldigh van diefte? Tuygt nu waarheyt, gy zijn Dadens weten, heeft dese waardt op gister nyet gestolen ende gehouden het swaert van een zijnre gasten? Dadens weten Ja hij voorwaar. Ondersoeker De diefte blijkt hier onloochbaar. Segt nu gy heer Rechter, als Oordeelige kennisse, heeft dese waardt aan dese dieflyke daadt gezondight of niet? Oordeelige kennisse Wie mach daar aan twijfelen? Tuyght ooc de wet nyet uytdrukelijck. Du en sulste nyet stelen, ja nyet een anders goet begeren? Dit heeft dese waart beyde gedaan. Het doen tegen de wet is zondighen. So heeft dan dese waart ontwijfelijcke gezondigt. enz. Citeeren wij ten slotte om den verheven en diep overtuigden toon, uit het einde van het tweede boek: So is dan het getuygende weten des gewetens als een klare spiegel of geschreven Boek: daar inne sich de geschiede werken altijt met haren oorsaken ende ommestanden laten sien, so sy na der waarheyt zijn. Maar d'oordeelende kennisse is, soodanigh als d'ooghen zijn, daar door sy oordeelt. Zijn die klaar, de kennisse is klaar ende waar. Zijn die duyster, wat kennisse mach daer doch anders zijn: dan een duyster benevelt ende onseker vermoeden ofte meenen. De indeeling en strekking van het tweede boek, de gestadige stijging naar deze peroratie, geven ons recht tot het oordeel, dat hij hier een geheel eigen ‘psychologie der deugd’, een werk van moderne allure, heeft geschapen. Het is onjuist, Coornherts afhankelijkheid van en verwantschap met mystieke stelsels in het bijzonder op dit deel der Wellevenskunste te baseeren. Maar ook overweging van zijn scherpe en glasheldere terminologie en begripsonderscheiding zal men aan Coornhert alléén moeten toeschrijven; daar van is niets bij oude of latere mystici te vinden. Wanneer mystiek is: God, Christus en den Heiligen Geest te ‘schouwen’ en te ervaren in ‘orewoet’, dan staat daar volkomen lijnrecht tegenover Coornherts afkeer van wat hij in het ‘Kruythofken’ (nr 5) heeft genoemd | |
[pagina 379]
| |
‘te diep ondersoeken’. Niemand is in staat te ‘definieeren’ wat zijn ‘ziel’ is. Nog moeilijker is het den oorsprong der ziel, dat is God te definieeren. ‘Connen wij ons selve noch niet te recht, sal 't ons al mogelyck zijn, Gode, die drievuldicheyt ende onderscheydelijcheyt vande drie persoonen in eenen eenighen Gode te begrijpen?’ ‘Krachtige daadvaardigheid’ der zedelijke deugden is het hoogste doel van den wetenden mensch, niet ‘het betrachten of speculeeren in hooghe saken’, dat ‘bij velen is’. Aldus Coornhert, de rationalistische geloovige. |