Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 3
(1944)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekend
[pagina 351]
| |
D.V. Coornhert
| |
[pagina 352]
| |
gaan leeren. Alras bestudeerde hij behalve de kerkvaders de klassieke philosophen, in het bijzonder Cicero, Seneca en Boëthius, den laatste thans in het oorspronkelijke. In 1561 richtte hij met eenige vrienden een drukkerij op, waarbij zij gesteund werden door de Haarlemsche vroedschap. Zij drukten hier Coornherts vertalingen van Cicero (de officiis), Seneca (de beneficiis); Homerus (12 boeken der Odyssea uit het Latijn) en Boccaccio (een deel der Decamerone). Coornhert werd in 1561 ook notaris te Haarlem; in 1563 klerk, in 1564 secretaris van de burgemeesters en werd als zoodanig ‘in politieke saken gebruykt, in welke bedieninge hij vele moeiten gehad heeft’. Herhaaldelijk moest hij als afgevaardigde van de Haarlemsche overheid met den Prins van Oranje gaan onderhandelen in de jaren 1565 en 1566. Hierdoor en ook door zijn kennis met Hendrik van Brederode, een der leiders van de edelen die het verzoekschrift aan de hertogin van Parma hebben ‘gepresenteert’, kwam hij in moeilijkheden en werd in September 1567 in Den Haag gevangen gezet. Na een zeer belangrijk proces en ook een zeer vruchtbare werkzaamheid in de gevangenis, week hij uit naar Duitschland. In 1572 was hij korten tijd secretaris der Staten van Holland, kwam weer in moeilijkheden en vluchtte naar Xanten. Hier verdiende hij o.a. den kost als graveur, werkte zoo voor Jonker Jan van der Noot, en leidde Hendrik Goltzius in de graveerkunst in. Ook gaf hij hier een belangrijk werkje uit over ‘schijndeucht der secten’Ga naar eind(3). In 1577 kwam hij in Haarlem terug en tot aan zijn dood toe, in 1590, heeft hij in verbijsterende productiviteit allerlei werken geschreven, openbare disputen gehouden met predikanten; remonstranties opgesteld, alles ter bestrijding van ‘den dwang der conscientiën’, de onverdraagzaamheid en de knotting van geestelijke en kerkelijke vrijheid. Hij zag de geestelijke en kerkelijke vrijheid en rechtsgelijkheid als de ‘leidende gedachte van den opstand’, als den grondslag van den nieuwen Nederlandschen Staat. In deze jaren gaf hij zeven ‘Comedies’ uit; een vertaling uit het Latijn van Boëthius ‘De Consolatione philosophiae’ en Furmerus' ‘De rerum usu et abusu’, beide in 1585 en ook belangrijk om de wijze van uitgave; in 1587 een tractaat over de sociaal-economische noodzaak van verbetering in het gevangeniswezen ter bestrijding van de landlooperij: ‘Boevetucht’; in 1590 ‘Wortel der Nederlantsche oorlogen’ en ‘Proces van 't ketterdooden’. Deze werken maakten het noodig dat hij in 1585 nogmaals uitweek naar Duitschland; in 1586 verscheen de eerste anonyme druk van zijn ‘Zedekunst dat is Wellevenskunste’. Hij keerde toen naar Haarlem terug, verhuisde in 1588 naar Delft en zijn vriend Cornelis Boomgaert, werd echter uit die stad verdreven en vestigde zich te Gouda. Hoewel hij lichamelijk zeer verzwakt was, leverde hij hier tot vlak voor zijn dood nog het bewijs van zijn geweldige geestkracht, door het schrijven van het boek ‘Van de Praedestinatie’, een werk van 774 blz. in kn 8o (zie blz. 33). | |
[pagina t.o. 352]
| |
Dirck Volkertsz. Coornhert (1522-1590) naar de kopergravure door Hendrik Goltzius.
| |
[pagina 353]
| |
Waar men Coornherts geschriften ook opslaat, steeds wordt men geboeid door deze geestelijke activiteit en dit streven naar zielsrust, die óok kenmerken zijn van de leer der Stoa. Wel-leven is leven naar Gods wil, zooals die in den Bijbel is geopenbaard. Tot dit deugdelijk wel-leven voedt de redelijke mensch zichzelf en anderen op. Wie door matigheid en geregeld werken ‘Soete rust’ heeft gevonden, bij hem ‘is het herte van alle begeerlijkheden, hopen ende vreesen gansch rustigh ende besadicht. Sodat de Redene, als een heldere Sonne in 't verstant lichtende, met klaren onderscheyde het alder beste, en daer toe oock d'aldergereetste ende lichtste middelen vertoont. Daer siet de mensche hem selve, ende alle sake, die hem oorbaerlijk of schadelijk zijn. Gelijk een die metten aenzichte leyt over een klare bornput, die, om haer windeloose stilheyt, des menschen aenzicht, als een kristalijnen spiegel klaerlijk vertoont’. Hoe de geschriften van Coornhert, ook al waren zij niet in druk uitgegeven, toch in kleinen of wijden kring werden verbreid, lezen wij onderanderen bij P. BorGa naar eind(5): Als ik sekere tijdt geleden yet was soeckende onder eenige oude geschriften, quam my in handen dit geschrifte van Hooft ende Hertsorge, 't welck in den jare 1562 is gemaect by D.V. Coornhert, 't welk hy my, als ik binnen der selver Stadt woonachtig was, geleent hadde om te lesen, ende alsoo my 't selve wel behaeghde, haddet met zijn gelieven uyt-geschreven, meer dan twintich Jaren geleden. Dit nu daer vindende, werde ik lustigh 't selve eens wederom te lesen, 't behaeghde my soo, dat ick my liet voorstaen dat het anderen ook behaghen soude moghen ende dat ik niet qualijck en soude doen 't selve anderen ook mede te deelen. Bor werd opnieuw bekoord door den overtuigenden stijl en den stichtelijken gedachtengang van Coornherts werk, en gaf het daarom uit in druk in 1606, om zijn innerlijke en onvergankelijke waarde: Ende want ik deselve materye met een seer lieflicken, goeden ende vermackelicken style, ...ook vant daer inne gehandelt te zijn genoechsaem politijcqGa naar eind(4) ...nam ik voor mij 't selve klein boexken door den druk gemeen te maken... Inderdaad is dit tractaatje vlot en bevattelijk geschreven. Bijzonder ‘actueel’ is de aansporing tot matigheid in spijs en drank; een schoonen zwier vertoonen de zinnen aan het einde, wanneer de gelukkige zielestaat van den door de Rede geleiden rustigen mensch wordt geschetst in fraai beeldende vergelijking en met alle effecten van rijm en rhythme. |