naar volgt een stijl na, is manierist. Men kan dus zoowel van Vlaamsch als van Hollandsch en Italiaansch manierisme spreken. Het gaat hier vooral om het Italiaansche manierisme, in den trant van Zuccari, waarvan Spranger de voornaamste vertegenwoordiger is. Kenmerken zijn o.a. groote spanning in het geheele lichaam, sterk verdraaide houding, armen en beenen die op allerlei wijzen het lichaam overkruisen. Een goed voorbeeld van deze Sprangeriaansche werkwijze is Van Manders ‘Ontvoering van Europa’, gegraveerd door De Gheyn. Uit hetzelfde jaar, 1585, is de teekening van een vroolijk boerenpaartje, dat ofschoon manieristisch van opzet en opvatting, sterk aan het realisme van P. Breughel doet denken.
Dan is er een teekening van een staanden man, waarin men Van Mander zich ziet afwenden van het geijkte; er blijkt een neiging tot model- en natuur-studie, met Italiaanschen inslag. Vermoedelijk is hier invloed van Cornelis Cornelisz van Haarlem speurbaar die, evenals Goltzius, eerder dan hij tot het ‘naturalisme’ kwam. In elk geval: Van Mander maakt zich los van het manierisme, ofschoon nog lang daarna manieristische herinneringen in zijn werk merkbaar zijn. Hij tracht te komen tot eenheid van ruimte en figuren. Zijn oude liefde voor Vlaanderen en voor de kunstenaars van de rijpe Italiaansche Renaissance, die zich nooit geheel verloochende, komt nu aan den dag, Breughel, Rafael, Michel Angelo e.a. Rafaels invloed is zeer merkbaar in het schilderij ‘Jezus in den Tempel’ (1598). Maar eenheid bereikte Van Mander niet, de figuren zijn niet natuurlijk en levend aanwezig in de ruimte.
Een ander schilderij, sterk afwijkend, is de Bethlehemsche kindermoord. Daar is de ruimte hoofdzaak en zijn de figuren elementen in de ruimte. Van Mander nadert hiermee de Barok. In zijn overige werk ziet men de figuren nog meestal handelen op een voorplan.
In het Leerdicht van 1604 geeft Van Mander duidelijk te kennen, dat hij het manierisme afwijst. Hij ontraadt het de schilderende jeugd, wie hij o.a. het lokkende voorbeeld van de groote Italianen voorhoudt. En de natuur, maar gezien door Italiaanschen bril. Ook Breughel wordt zeer geroemd als zeden- en landschapsschilder. Van Mander was een der eersten, die in Holland op Breughels manier landschappen schilderden.
G.v. Coninxloo, de schilder die het landschap met de drie tonen (bruin, groen en rood) overwint, dat van o.a. P. Bril en J. de Momper, en tot een gecomponeerd landschap komt, is tenslotte het voorbeeld voor Van Manders landschappen. Valentiner wijst op het geschilderde ‘landschap met prediking en doop door Joannes,’ als een merkwaardig staal van overeenkomst met Coninxloo's werkwijze.
Zooals boven reeds werd te kennen gegeven: Van Mander was een zoeker, hij onderging veel invloed, kwam nooit geheel tot zichzelf, maar heeft ook als schilder een rol gespeeld, ten goede en ten kwade. Ten goede, omdat hij stellig mede een wegbereider is naar de roemrijke XVIIe eeuwsche