Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 3
(1944)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekend
[pagina 333]
| |
Janus Dousa SrVAN HOUTS VRIEND, MEDEWERKER EN MEDEstrijder was Johan van der Does Sr. heer van Noordwijk, hoogheemraad van Rijnland, later chartermeester van Holland, curator en bibliothecaris van de Hoogeschool. Zijn zoon, Dousa Jr. van genialen aanleg maar jong gestorven, was zijn opvolger als bibliothecaris; samen schreven zij de ‘Annales rerum a Hollandiae Comitatibus gestarum’ (1599) en de ‘Bataviae Hollandiaeque Annales’ (1604), werken waarin zij, volgelingen van Scaliger, de grondslagen van onze critische historiografie hebben gelegd. Hierin ging Dousa Sr. zijn vriend Van Hout vóór. In 1541 verscheen ‘Het boek der Kuskens van Johannes SecundusGa naar eind(1), nu aldereerst uyt Latijn overgestelt in onse gemeine Nederduytsche taele eensdeels bij Jan van Hout, ende eensdeels bij Douza, ende anderen, liefhebberen der Nederduytscher poezijen’. Van Van Houts hand waren er maar enkelen bij. Ander goed Nederlandsch poëtisch werk van Dousa is zeldzaam. Er is een gedicht van hem in het belangwekkende Album amicorum van Van Hout bewaard, vooral van belang om het slot, waarin hij zijn vriend aanwijst als den eerste, die de Italiaansche ‘Renaissance-poëzie’ in 't Duytsch hebt doen klinken’ en als dengene die hem inleidde in de Fransche Pleiade. Ziehier, inzake de dichtkunst, Van Hout nogmaals erkend als krachtig voorganger van den ‘Leidschen Kring’. In 1591 werd de Rijmkroniek van Melis Stoke uitgegeven bij Barendt Adriaensz te Amsterdam, ingeleid door een berijmde voorrede van Janus Dousa. Dousa beschouwt zichzelf als een gebrekkig dichter in de Nederlandsche taal. Maar Spiegel die de eigenlijke uitgever wasGa naar eind(2), had hem om een voorrede aangezocht. Waardeering had Dousa voor de onverbasterde Middelnederlandsche taal; de stijl van Stoke's kroniek kon hem minder behagen. En dat heeft hij in 1599 in de opdracht bij zijn Annales metrici nadrukkelijker gezegd, met de onderscheidingen van den overtuigden classicist: ‘Adde, quod omnia plebeio stylo concepto, nullo verborum cultu exornata, nulla figurarum varietate aut expolitione distincta’Ga naar eind(3). Dousa geeft zijn diepe verachting te kennen voor de Middeleeuwsche historie; hij hoopt de voosheid ervan waar te zullen maken ‘steets heb- | |
[pagina 334]
| |
bende voort oogh De wairheyt, welc alleen vant lichaem der Historie Siel, leven is en geest’. En hij valt dan uit: O arm' en ijdel glorie
Die op geen ander grond dan Fabelen werdt gebouwt?
Wat baten doch Artur, Engistus, Roeland stout,
Hair Ridderlijke naem' hair mannelijke daden:
Also 'tgunt is geschiet, deur zo veel valsche bladen
Den Leser twijvelick maikt Galureed of Turpijn?
In Stoke's werk heeft zijn critische geest echter de groote waarde erkend van dat gedeelte, dat handelt over des dichters eigen tijd: Ik niemant heb gesien, die vrijer het verslach
Van feyten goet en quaet, gebracht heeft aen den dach.
Bisonder, dair hij comt ontrent Graef Floris' tijden:
Welc hij heeft overleeft.
Dousa wekt allen op, die handschriften van deze soort bezitten, ze uit te geven, opdat ze niet in de apotheek geraken ‘voir suyker, peper, cruydt om huyskens af te maken’. De uitgave is ‘kritisch’ op grond van vergelijking van twee handschriften. Zooveel mogelijk heeft Spiegel, hier misschien door Dousa Jr. bijgestaan het oudste handschrift tot op de letter gevolgd. Moeilijke woorden hebben zij getracht te verklaren. ‘Den bet-wetende vermeten wij ons niet te leeren. Den bet-weteren is noch wel wat te doen open gelaten. De goedgunstige, goedt-hollandsche gebruike dit niet langer dan dat iet beters sal werden voortgebracht’. De nationale strekking der uitgave wordt aangeduid door een figuur op het titelblad, de Hollandsche maagd, met zwaard en leeuw, in den Hollandschen tuin. Achter de kroniek werd afgedrukt het ‘History-liedt van Graef Floris ende Geraert van Velsen’, dat o.a. door P.C. Hooft gebruikt werd bij den opzet van zijn Geeraerdt van Velsen: Wie wil horen een nieu liet
Hoort toe, ic salt u singen,
Hoe Geeraert van Velsen Graef Floris verriet,
T'sijn also wonderlijke dingen.
| |
BibliografieBehalve Kampinga Op. cit., Dr. P.C. Molhuysen, Jan van der Does, Nederduitsche gedichten, De Navorscher 1901, blz. 260 vlg. en 471 en de uitgave van Stoke voornoemd. |