Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 3
(1944)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |
De boekdrukkunst en de Renaissance
| |
[pagina 35]
| |
sniders’ worden genoemd, neemt men gewoonlijk aan, dat ook de eerste losse letters gegoten werden. Een feit is, dat Coster in het midden van de XVe eeuw niet alleen een groot producent van blokdrukken moet zijn geweest, die ook naar omliggende landen werden uitgevoerd, maar ook is wel mogelijk, dat hij met houten of met looden letters begon te drukken. Omstreeks 1470, na het optreden van den Duitschen uitvinder Gutenberg te Mainz, was er in vele steden van Duitschland en Italië, ook al door de vestiging van Zuid- en Noordnederlandsche en Duitsche drukkers in den vreemde, een enorme ontwikkeling in de techniek en de productie van het boek. Het aantal boekdrukkers in de voornaamste landen van Europa in den tijd van 1470-1500 wordt door P. Dr. B. Kruitwagen op 900 geschat, het aantal boeken op 7 à 8 millioen, het aantal werken op 30.000. Het aandeel hierin van de Nederlanden is relatief het grootst. In Italië was Venetië het meest productief, vooral ten aanzien van de uitgave van Grieksche auteurs. Hier stichtte tegen het einde der XVe eeuw Aldus Manutius (Aldo Manuzio, † 1515) zijn drukkerij: geen slechte keus, gezien de betrekkingen der stad met de Levant. Van 1494 af verschenen zijn editiones principes, gedrukt met lettertypen die naar de klassieke handschriften waren gegraveerd en verzorgd door een staf van geleerden en Grieksche correctoren die hem ten dienste stonden. Ter ‘bevordering van het Grieksche boek’ stichtte hij een academie. Toen hij stierf, waren in 27 ‘editiones’ nagenoeg alle belangrijke Grieksche auteurs gedrukt. J. Huizinga heeft over de innige samenwerking van den grooten Erasmus met Aldus, den Baseler Frobenius en den Brabander Joost Badius, universiteitsdrukker te Parijs, treffende opmerkingen gemaaktGa naar eind(1), waarvan wij aanhalen: ‘Erasmus behoorde tot de generatie, die met de opkomst der jonge boekdrukkunst was opgegroeid. Zij was voor de wereld van die dagen nog als een nieuw verworven zintuig. Men voelde zich met het “bijna goddelijk werktuig” rijk, machtig en gelukkig. De heele figuur en het gansche oeuvre van Erasmus worden eerst mogelijk door de boekdrukkunst’. ‘De zekerheid, dat het gedrukte boek aan duizenden denzelfden tekst volkomen gelijk voorlegt, was hem een troost, die de vroegere geslachten ontbroken had’. Een der oudste letterdrukken van Nederlandschen oorsprong is de dusgenaamde Donaat (de grammatica van Aelius Donatus), heel langen tijd de grammatica voor de lagere school. Boeken uit de laatste helft, speciaal uit die zoo rijke periode van het laatste kwart der XVe eeuw noemt men incunabelen (de kunst van het boekdrukken lag nog in incunabulis). De oudste gedateerde Nederlandsche (incunabel) ‘wiegedruk’ is de Historia Scolastica van 1473, te Utrecht door Ketelaar en De Leempt gedrukt; in 1477 kwam de eerste Nederlandsche bijbel van de pers bij Jacob Jacobszoon en Maurits Yemantszoon te Delft. We mogen aannemen dat ongeveer 1475 het procédé van den blokdruk verdween. De begrenzing van het | |
[pagina 36]
| |
tijdvak der incunabelen met het jaar 1500 is ietwat willekeurig; maar wel begint er omstreeks dat jaar scheiding te komen tusschen het bedrijf van den lettergieter (lettersnider) en den drukker, waardoor het individueele karakter van het boek ten deele teloorging. Men heeft geconstateerd, dat van 1470 af lettertypen uit de gieterijen van Mainz in Nederland werden gebruikt, al waren toen nog de beste oude drukkers tevens lettersniders. Tegen het einde der eeuw ook begint meer en meer in zwang te komen de ronde, Romeinsche of antieke letter: ‘antiek’ is in dien tijd de aanduiding van alles wat wij ‘klassiek’ noemen, ter onderscheiding van het alledaagsche, traditioneele ‘gotisch’. De antieke ronde letter was met het humanisme in Italië in gebruik gekomen, in het bijzonder voor den druk van Latijnsche teksten. Dit was ook ten onzent langen tijd de gewoonte; Dietsche teksten in het gotische lettertype. Toen in 1539 de Gentsche drukker Joost Lambrecht zijn Dietsche Refereinenbundel in Romeinschen druk uitgaf, achtte hij een verdediging hiervan noodzakelijk. De incunabels werden aanvankelijk met geteekende miniaturen versierd, later werden het houtsneden van de omlijning, met lijmverf uit de hand gekleurd. In het midden van de XVIe eeuw komt men tot kopergravures als boekversiering, waarvan een bijzonder fraai voorbeeld is de Olympiade van Jan van der Noot, met gravures van Coornhert. Een der oudste en tevens rijk geïllustreerde gedrukte uitgaven in Holland is de kroniek die in 1517 door Jan Severtsz te Leiden is gedrukt, waarin ook een primitieve wereldkaart in houtsnede voorkomt, waarschijnlijk de oudste Nederlandsche (met het jaartal 1514). Een kwarteeuw later heeft Nederland op dit gebied al meesters van den eersten rang; cartographen die óf landmeter óf zeevaarder zijn. De oudsten zijn de landmeter Jacobus van Deventer en de stuurman Cornelis Anthonisz. Een Haarlemmer stuurman Adriaen Gerritsz teekende kaarten, die na zijn dood door den ‘medegezel’ van Coornhert, den burgemeester en drukker Jan van Zuren werden ter perse gelegd. Willem Barentz en Jan Huygen van Linschoten zetten het kaartteekenen voort; in het Zuiden wedijveren als cartografen Mercator en Ortelius met den Amsterdamschen predicant Petrus Plancius en den kaartenuitgever Willem Jansz Blaeu. Reisbeschrijvingen met platen en kaarten, als die van Van Linschoten en Olivier van Noort, werden vooral voor den druk bezorgd door Cornelis Claeszoon te Amsterdam. ‘Wij hebben de boeken èn kaarten geschapen’, zegt Hugo de Groot in zijn Parallelon. Een belangrijke en fraaie aanwinst was in de XVIe eeuw de civilité-letter, een schrijflettertype uit de kanselarij der Bourgondische hertogen, gotisch cursiefschrift als drukletter gebruikt; de naam is ontleend aan een boekje van Erasmus, ‘la civilité puérile’, waarbij die letter werd gebruikt. Bijzonderen roem geniet de civilitédruk in de boeken door Jan van Hout op zijn stadhuisdrukkerij bezorgd, in het bijzonder in zijn Dienstbouc. De gewone en deze bijzondere gotische lettertypen weken | |
[pagina 37]
| |
gestadig terug voor de ronde letter: in de XVIIe eeuw werden in hoofdzaak alleen nog volks- en kerkboeken gotisch gedrukt. Het is al gebleken, dat de geschiedenis van den boekdruk tevens is de geschiedenis van het schrift in dien tijdGa naar eind(2). De befaamde Henric de Lettersnider van Rotterdam ‘sneed’ in het einde der XVe eeuw een eigen Nederlandsche gotische letter, ‘massief van kern en toch elegant,’ die hij ontleende aan een schrijftype dat kenmerkend was voor de schrijfscholen van de broeders des Gemeenen Levens en de uit die gemeenschap voortgekomen congregatie van Windesheim; fractura heette dit schriftGa naar eind(3). De Italiaansche Romeinsche letter ging terug op de Karolingische minuskel van de IXe en Xe eeuw, die vooral onder invloed van Alcuïnus ontwikkeld was uit de Romeinsche semi-unciaal. De vóór dien tijd in Italië gebruikelijke unciaal en de Merovingische semi-unciaal waren voor modern schrift niet geschikt. Het gotische cursiefschrift is tot in het einde der XVIIe eeuw gebruikelijk gebleven. In de XVe eeuw komt bij ons het Romeinsche cursiefschrift naast het gotische op, evenals het staande bij den druk aanvankelijk voor Latijnsche teksten; in het begin van de XVIIe eeuw begon men het nieuwe schrift ook in Nederlandsche teksten in te voeren. Vooral humanisten gingen daarin voor. Hooft was er betrekkelijk laat meeGa naar eind(4); Vondel bleef tot zijn dood de gotische letter schrijven, soms eenigszins als de civilité gevormd. Belangrijk is ook de geschiedenis van uitgeverij en boekhandel. In het Noorden stond Amsterdam aanvankelijk vooraan, maar in de XVIIe eeuw zijn de drukken van Plantijn en Elsevier in Leiden even belangrijk. Over deze nieuwe bloeiperiode, de renaissance van het boek in Noord-Nederland, zijn gegevens te vinden bij Paul Bergmans in zijn werk ‘Les imprimeurs belges à l'étranger’ (2e druk, 1922). Hoe groot de Zuid-Nederlandsche invloed in het Noorden een tijdlang was, en hoe ver strekkend, moge uit enkele namen blijken. Biestkens, de drukker van een Vlaamschen bijbel en Het Offer des Heeren, en Zacharias Heyns, zoon van den dichter en schoolmeester Pieter Heyns, vestigden zich als uitgevers in Amsterdam. Zacharias gaf o.a. zijn eigen werken uit: Den Nederlandschen Landtspiegel in rijm gesteld (1599) en zijn twee drama's Vriendtspiegel en Pestspiegel (1602). In 1605 trok hij naar Zwolle. De zoon van Biestkens drukte de dramatische werken van Rodenburg en Samuel Coster. Lodewijk Elsevier vestigde zich in Leiden, Van Sambix in Rotterdam, later in Delft. Gillis van der Rade uit Gent werd in 1586 de drukker van de Academie in Franeker en de Staten van Friesland; zijn zoon Jan vestigde zich in Groningen, een ander in Leeuwarden. Willem Silvius van Antwerpen, een vurig aanhanger van Willem van Oranje, werd in 1577 door bemiddeling van Janus Dousa drukker van de Leidsche Hoogeschool; in 1582 werd zijn drukkerij overgenomen door Christoffel Plantijn. Gilles Rooman van Gent kwam in 1585 naar Haarlem, en stichtte ‘De gulden Parsse’. | |
[pagina 38]
| |
In Haarlem was echter de herleving van de oude roemrijke kunst al een kwarteeuw in gang. De gangmaker was Coornhert en bij zijn optreden als drukker koos hij in nationalen trots in den strijd om de eer van ‘de uitvinding’, welbewust de partij van den Haarlemmer, Coster. Met klem deed hij dit in zijn belangwekkende voorrede op de uitgave van Ciceronis Officia (1561) door de drukkerij, die hij met Jan van Zuren had opgericht. Eenige jaren later (1568) deed Hadrianus Junius een nauwkeurig onderzoek naar ‘de bronnen’ van de Coster-overlevering, waarvan hij later de resultaten neerlegde in zijn Batavia. Een merkwaardig en vurig betoog ten gunste van Coster leverde de jonge Hugo de Groot in zijn Parallelon. Trouwens, de strijd die in de XIXe eeuw hevig woedde, over de realiteit van de Coster-‘legende’, doet niets af aan het feit, dat een XVIe-eeuwsch humanistisch historicus aan de geschiedenis dezer nationale kunst een critisch onderzoek wijdde, en dat groote figuren onzer Renaissance, Coornhert en Grotius, met gloed en overtuiging opkwamen voor het Nederlandsche aandeel in dit begin van de groote omwenteling der cultuur, want als zoodanig begrepen zij de uitvinding van de drukkunst. Coornherts drukkerij werd gesteund door een belangrijk renteloos voorschot van de zijde van het Haarlemmer stadsbestuurGa naar eind(5). Het getuigt van den energieken geest van de Hollandsche Renaissance, dat twee harer voormannen, Coornhert en Jan van Hout, in samenwerking met de vroedschappen der steden die zij als secretaris dienden, zelf de drukkerij ter hand hebben genomen. Interessante gegevens zijn over ‘De voormalige drukkerij op het raadhuis der stad Leyden, Ao 1577-1610’ medegedeeld door W.J.C. Rammelman ElsevierGa naar eind(6). Vooraf liet hij gaan de schaarsche gegevens inzake vroeg-XVIe-eeuwsche Leidsche drukken. Dan volgt de mededeeling, dat de Vroedschap, ervaren hebbende hoe bezwaarlijk voor het stadsbestuur de desolate toestand (desolaat tengevolge van de ‘reumaticheyt, de dampicheyt of dovicheyt van het secreet’, waar de charters in het stadhuis werden bewaard) van de Leidsche charters was, besloot een pers met de noodige letters te koopen, de charters te doen afschrijven, om ze vervolgens op het stadhuis te doen drukken ten behoeve van de leden der Vroedschap. De aankoop van de ‘prentpersse’ en de ‘letteren’, alsmede de copie en het drukken, werd opgedragen aan Jan van Hout. Verschillende keuren en gildebrieven werden nu gedrukt, en in 1602 verscheen het eerste stuk van het vermaarde Dienstbouc der Stadt Leyden, dat om zijn fraaie ‘geschreven’ letter (de civilité) ook typografisch een praestatie is van de bovenste plank. Na den dood van Van Hout (1609) nam deze stedelijke drukkerij een einde. Burgerdeugd te bevorderen is het doel van de eerste uitgave van Coornherts drukkerij, dat lezen we in zijn opdracht aan Burgemeesteren, Schepenen ende Rade der Stede van Haerlem. Aan hen draagt hij deze vertaling der Officia op, omdat hij: | |
[pagina 39]
| |
...dagelijx mijnder heeren leven, wandel ende daet den burgeren het selfde sie voorbeelden, dat dese boexkens met heylsame ende lieflijke woorden leerende zijn, te weten duecht ende eere.’ De oprichting van de drukkerij en het werk daar verricht, beschouwt hij ook als een bewijs van burgerdeugd: ‘om de stede te eeren, yegelijk nut te zijn, ende profijt buyten yemants schade te bejagen. Dit ons voornemen en is van U, mijn Heeren (wiens vlijtige goetwillicheyt d'eere ende den oorbaer deser steden altijdt voor oogen heeft) niet alleen niet behindert, maer daer tegen soo mildelijk gevordert, dat sulkdanige verstandige weldaet allen anderen regenten een onvergankelijc exempel van bescheyden liefde tot het gemeene welvaren verstrecken sal. Maer want ik soo wel als een burger ende ledeken (= bescheiden lid) deser steden, als ook mede als een geselle inde druckerije zijnde (hij werkte daar dus mee) sulx int gemeen, ende ook voor mij selfs deelachtich ben: heeft mij de natuerlijke redene gedrongen eenich teeken van dankbaerheydt te bewijsen ende dat met d'eerste vruchte (soot wel behoort) soo wel van mijner eersten arbeydt, als van de Haerlemsche druckerije’. Het stedelijk patriotisme en de zin voor de historie hebben Coornhert tot dit cultuurwerk gebracht. Hem was namelijk meermalen verteld, dat de boekdrukkunst in Haarlem is uitgevonden, zij het ook ‘in een seer ruyde maniere, soot lichter valt het gevondene te beteren dan nieuw te vinden’ en dat een ongetrouwe knecht de nieuwe techniek naar Mainz heeft overgebracht. Energieke ondernemingslust, de daad bij het woord, tot nut van 't algemeen kenmerkt ook hier de wedergeboorte. | |
AanteekeningenVan de massale literatuur over de oudste geschiedenis der boekdrukkunst gebruikten wij alleen: CH. ENSCHEDE, Technisch onderzoek naar de uitvinding van de boekdrukkunst (1901); eenige artikelen in den Catalogus van de Tentoonstelling van de ontwikkeling der Boekdrukkunst (te Haarlem 1923), P. Dr. Bon. KRUITWAGEN, Handel. Mij Ned. Lett. 1917-18, blz. 17 en vlg.. Verder: E.PH. GOLDSCHMIDT, Gothic and Renaissance Bookbindings (1928 London). HOLTROP, Monuments typographiques (1857-68) en de Annales van CAMPBELL (1874), over de incunabels; gevolgd door W. NIJHOFF en M.E. KRONENBERG, Nederlandsche bibliografie van 1500 tot 1540. J.W. MULLER, Bibliotheekleven Jg. IV blz. 73. MAX ROOSES, Christophe Plantin (1897). Over het schrift (en den druk) P. Dr. Bon. KRUITWAGEN, Laat M.E. Paleografica enz. (1942, M. Nijhoff). PAUL BERGMANS, Les imprimeurs belges à l'étranger (2e druk 1922). |
|