Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 3
(1944)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekend
[pagina 30]
| |
De vrijmaking van den nieuwen staatCalvinisme en humanisme
| |
[pagina 31]
| |
rechtsgeleerden, Hugo de Groot. Wat nóg belangrijker is, dat is het feit, dat deze Staatsregeling, uit den hachelijken strijd om de vrijheid geboren, strookte met de Staatkundige beginselen van Calvijn. Niet slechts uit een oogpunt van dogmatiek is de Nederlandsche Kerkhervorming Calvinistisch. Zij is het ook tot een zekere hoogte in staatkundigen zin. In Nederland heeft het Geneefsch calvinisme over de politiek en de wereldmacht van Filips II gezegevierd; in Nederland is in den nieuwen staatsvorm een beginsel van Calvijn verwezenlijkt. Niet dat men hier kwam tot de Geneefsche theocratie, waarbij de Staat op grond van het kerkelijk dogma wordt beheerscht door de kerk. Maar wel vond hier toepassing, vooral door den invloed van geschriften als Vindiciae contra tyrannos, de theorie van het Calvinisme, dat de staat is gegrondvest op twee contracten: tusschen God en volk, waarbij God het volk in voorspoed bewaart, zoolang het God dient en geen afgoderij bedrijft; tusschen vorst en volk, waarbij het volk tot gehoorzaamheid is verplicht, zoolang de vorst goed regeert naar Gods ordonnantiën. Misbruikt de vorst zijn macht, inzonderheid zóó dat de godsdienst in gevaar komt, dan verliest hij zijn aanspraak op de macht in den Staat. Maar niet de staatsburgers zelf hebben het recht, den vorst te straffen: dit recht berust bij de ‘ephoren’, de Staten en de hooge regeeringscolleges. Daarnaast bestaat in Holland de politiek van vrijheid naar buiten en binnen, tegenover den dwang van de centralisatie en het imperialisme der Bourgondische en Oostenrijksche heerschappij. Het is echter de vraag, of de kooplieden, de steden, zonder het Calvinisme zich zouden hebben bevrijd van Filips II en de Spaansche monarchie. De geschiedenis van Amsterdam bewijst dit, waar na de beeldstormerij de Gereformeerden door den Prins in het ongelijk werden gesteld, en na eenigen tijd zijn krijgsoverste Hendrik van Brederode werd gedwongen te wijken voor Bossu en Noircarmes; toen steunde de stedelijke regeering de Spanjaarden tegen Haarlem en bewerkte feitelijk den ondergang dezer strategische vesting. Blijkbaar zagen de kooplieden van onze eerste groote koopstad meer heil in de voordeelen van vrijen toegang in de Spaansche havens en koloniën, dan in de positie van opstandigen. Evenwel moeilijk werd deze houding na de pacificatie van Gent; in 1578 volgde de ‘satisfactie’ van Amsterdam en de Staten, en daarna de ‘Alteratie’ waarbij de stadsregeering werd omgezet in gereformeerde richting; in 1578 waren ook de kerken aan de gereformeerden overgegaan. In de kwarteeuw die hieraan voorafging hadden de kooplieden geleerd de machtsbegeerte, de ‘staatzucht’ der beide uiterste partijen, Spaansch-Roomschen en Calvinisten, te vreezen en te haten. Het pacifisme en de cultus van den gulden middenweg der algemeene verdraagzaamheid, het Erasmianisme en Stoïcisme vonden bij hen gereedelijk ingang. Zoo stonden dan in den nieuwen Staat, als een unicum in Europa, het ‘preciese’ Calvinisme en het ‘rekkelijke’ beginsel | |
[pagina 32]
| |
der gewetensvrijheid, volgens hetwelk andere kerken dan de ‘Staatskerk’ wel officieel werden uitgesloten, maar oogluikend toegelaten, zoolang zij zich aan geen ‘stoutigheden’ te buiten gingen, naast elkander. Vrijheid van geweten, en geloof - echter niet van godsdienstoefening - vrijheid van handel en wandel; dat is het beginsel van het nieuwe gemeenebest. Het bewustzijn, voor die vrijheid goed en bloed te hebben geofferd, heeft den Nederlandschen Staat, de Nederlandsche cultuur als een zuurdeesem doortrokken. ‘Haec libertatis ergo’ was de geijkte spreuk. P.C. Hoofts drama's zijn een pleidooi geworden voor de eigen souvereiniteit der Staten in het vrijgevochten land. Vondels lyriek was vol van variaties op het thema van zijn Princelied: 's Lands rechten en vrijheden
Ik helpen zal in zwang;
In geen vereende steden
Gewetens felle dwang
Of tyrannië lijden.
Dit neemt niet weg, dat er in de calvinistische kerk scherpe tegenstellingen waren tusschen de naar politieke macht strevende predicanten en de wereldlijke machtdragers. Bijzonder typeerend is de anekdote aangaande Jan van HoutGa naar eind(1): ...dat in het beleg van Leyden, toen het papieren geld was gemunt, over het opschrift deszelfs bij den predicant, den Taling genaamt, op den predikstoel wierd geschrolt, en tegen de magistraat uytgevaren, dewijl' er op stond Haec libertatis ergo; maer dat' er op had moeten staen Haec religionis ergo; welke berisping zoo hoog ging, dat de secretaris Jan van Hout (een man van forssen inborst, en van wien een spreekwoord in zwang ging, gepast op zijn heerschachtigheid ‘het Hout dwingt den Hond’, spelende op het zegswoord dat die van Leyden Hondehangers zijn), zittende nevens den Burgemeester Van der Werff in het Heerengestoelte, een geladen pistool uyt den zak trok, zeggende tot den Burgemeester: ‘Wil ik hem 'er aflichten?’ meenende van den predikstoel; tgeen de Burgemeester wijsselijk schutte en zeyde: ‘Wat zoud gij beginnen, wat onrust zoudt gij aenrechten?’ Inmenging van de Kerk door synode of predikanten in de zaken van staat en cultuur wekte hevig verzet bij ‘forsse’ mannen als Van Hout en Coornhert. Door hun zin voor de realiteit hadden de Calvinisten, uit hoofde van de leer van Calvijn, den aanleg tot de groote renaissance in zich. Calvijn zag in het aardsche leven een voorbereiding voor de hemelsche zaligheid van den tot de zaligheid uitverkorene, die de plicht heeft, door zijn handel en wandel de gemeenschap der heiligen te helpen opbouwen; door de uiterste vervulling van zijn plicht werkt God in hem aan het rijk Gods. De Calvijnsche heroici ingenii vir strijdt voor de eere Gods door zijn rusteloozen arbeid in de gemeenschappen van stad, Staat, Kerk, beroep en gezin. Hij | |
[pagina 33]
| |
is in stad en Staat, als actief magistraat, wat de ouderling is in de Kerk. Zoo is het te begrijpen, dat een alzijdig actief vaderlander als de groote XVIe-eeuwer Jan van Hout tot die activiteit evenzeer door het Calvinistisch geloof zou kunnen zijn gedrongen, als door de nieuwe idealen van humanisme en Renaissance. Er is geen volkomen tegenstelling, er is veeleer overeenkomst, tusschen den vir heroici ingenii en den homo universalis. Slechts is de eerste méér op de practijk, de moraal en het zieleheil, de tweede méér op de schoone kunsten en de humanistische wijsheid ingesteld. Zelfs heeft Calvijn in zijn Institutio waardeering van hoogere cultuurwaarden herhaaldelijk aanbevolenGa naar eind(2): ...moeten wij leven, soo moeten wij ook gebruyken de noodige hulpmiddelen des levens. Wij en konnen ook niet missen die dingen die meer schijnen te dienen tot vermaak, dan tot nooddruftigheydt... Wech dan met sulken onmenschelicken Philosophy, dewelke wanneerse niet anders toe en laet dan het noodsakelick gebruyk der creaturen, ons niet alleen ter quader trouwen berooft van de geoorloofde vrucht der Goddelicker weldadigheyt, maar ook niet en kan plaats grijpen, 't en zij datse den mensch ontbloote van alle sijne sinnen en in eenen blok verandere. De kopstukken der XVIe-eeuwsche beschaving kunnen bergen van werk verzetten, en doen het onverdroten: ‘Niets es costelicker dan de tijdt, twelc ic nu, alle daechs in zo groten werc stekende, en zoo weynich hulps hebbende, gevoel en leer,’ schrijft Van Hout aan een minder energieken neef. En ook Coornhert houdt te zijner tijd een beschouwing over de kortheid van het leven en den dag in verhouding van wat er nog te doen is. Zijn enorme werkkracht blijkt uit een brief over de voltooiing van een werk van 774 bladzijdenGa naar eind(3): Nu ist mij ernst, een ernst groot werk voleyndt hebbende, 't verstant minder maer 't lijf méér te oneffenen. Dezen allerlaetsten gestadigen arbeydt van vijf weken van meer dan 12 uyren daachs was mij zo zeer ernst, dat ic mijn natuyre overarbeyde, zulx dat ic al wat met swindelingen bijwijlen werde gequelt, die ic hope, dat door 't vermeeren van der sinnen rust minderen sullen. Hij was, toen hij dit schreef, den dood nabij en zwak van lichaam. |