| |
| |
| |
Het proza
Verhalend proza
Gewijde geschiedenis
VAN DE XIVe EEUW AF, VOORAL MET DE OPKOMST van het humanisme en van de studie der Oostersche talen, is men meer belang gaan stellen in de studie van de Heilige Schrift. De Middeleeuwers toch, in 't bijzonder de leeken, voelden weinig behoefte om zelf den geheelen Bijbel te lezen; aan die behoefte kon overigens, in een tijd toen de drukpers nog niet bestond, in slechts geringe mate worden voldaan. Het geloof moest ook komen door het gehoor: waarom Christus zelf zijn apostelen had uitgezonden om te prediken en door het woord zijn leering te verspreiden. En het voornaamste uit de Heilige Schrift werd den geloovigen voortdurend voorgehouden op velerlei wijze: het kwam hun toe uit beeld en schilderij, in de kerk, te huis, in geheel hun omgeving. Hoe zeer dan ook de kennis van de gewijde geschiedenis was verspreid, moge blijken uit de kunst dier tijden, niet het minst uit de woordkunst, ook der rederijkers. Ook was de vraag, of leeken de Heilige Schrift in de moedertaal mochten lezen, nog weinig nadrukkelijk gesteld. Eerst toen kreeg ze beteekenis, en werd ze in verschillenden min of meer geschakeerden zin opgelost. In dit licht moet een tractaat als het reeds vermelde ‘De Libris Teutonicalibus’, van Gerard Zerbold, worden beschouwd. Met de XIVe eeuw komen verklaring en vertaling van de Heilige Schrift aan de orde van den dag. Nicolaus van Lyra (1340), een Franciskaan uit Normandië, had in zijn later veel gebruikte Postillen den weg gebaand tot de letterlijke verklaring van den Bijbel; waarin vele godgeleerden, te onzent b.v. de onvermoeide werker Dionysius de Karthuizer (1471), hem volgden. Commentaren, postillen, vermenigvuldigden zich, en het reeds vermelde Leven van Jesus door Ludolphus de Saxonia is er een der beste vruchten van. Doch ook aan tekstcritiek werd ijverig gedaan, vooral sedert door Clemens V (1311) leerstoelen voor Oostersche talen aan de universiteiten werden opgericht.
Daardoor kwam de ‘Biblia polyglotta Complutensis’ tot stand (1514-1517). En spoedig sloten zich de humanisten, Reuchlin, Erasmus, vaak op compromitteerende wijze, bij dien zuiveringsarbeid aan.
| |
| |
Bijzonder na de uitvinding van de boekdrukkunst nam het lezen van den Bijbel ook in de moedertaal toe. Overal ontstonden nieuwe Bijbelvertalingen. Van 1460 tot 1517 waren er 21 volledige Bijbels in Duitschland verschenen; van 1471 tot 1500, 36 volledige, 35 gedeeltelijke in Italië, 9 in Frankrijk tot 1524. Het eerste Nederlandsche boek dat van de pers kwam, was de Bible in Duytsche, te Delft in 1477. Naar een bij katholieken gewone opvatting van het woord Bijbel, bevatte het alleen de vertaling van het Oude Testament, waarin de vertaling van 1360 werd gevolgd, maar verbeterd, van allen bijwas en woekergroei gezuiverd en aangevuld. In 1513 kwam te Antwerpen de Bibel int Corte uit, die tot viermaal toe werd herdrukt. De vertaling der Psalmen werd van 1480 tot 1509 tienmaal uitgegeven. Van de Epistolaria en Evangeliaria zijn de handschriften zeer talrijk en de drukken bijna ontelbaar.
De Amsterdamsche gardiaan der Minderbroeders Joannes Pelt had in 1522 het Mattheus-evangelie volgens de Grieksche vertaling van Erasmus in het Dietsch uitgegeven, welke vertaling echter later als ‘qualijc getranstaleert’ werd verboden. Andere vertalingen van het Nieuwe Testament volgens Erasmus' uitgave volgden, door Cornelis Heynricks te Delft, in 1525 te Antwerpen bij J. van Ghelen herdrukt. De vertaling die reeds in 1524 door Jacob van Liesveldt was uitgegeven en die daarna herhaaldelijk werd herdrukt, gaf eerst in de zesde uitgave van 1542 aanstoot, omdat een plaat daarin Satan als Franciskaan had voorgesteld. Onder de in protestantschen zin gemaakte vertalingen vermelden wij hier alleen nog die van Jan Utenhoven, die het Nieuwe Testament tekstcritisch, maar in een onmogelijke, gezochte taal overzette. De vertalingen van Nic. Biestkens (1560, 1562) voor de doopgezinden, van Godfried van Wingen (1562), de Bijbel van deux-aes, d.i. der armen, voor de gereformeerden, of die van Nic. van Winghe (1548) voor de katholieken, behooren niet meer tot deze periode.
De overige godsdienstige literatuur is een voortzetting van de vroegere. Volledige of gedeeltelijke Levens van Jesus, louter verhalend, ook met gebruikmaking van apocriefen, of in den vorm van opwekkingen en devote oefeningen, van ‘letaniën’, van Vruchten des Lidens ende der Passien, verhalen van Jesus' geboorte, deels in visioenenvorm, werden nog herhaaldelijk afgeschreven, gedrukt en herdrukt. Ook het Ludolphiaansche Leven van Jesus had grooten bijval. Nieuwe bewerkingen ontstonden; een druk van 1487, later herhaaldelijk heruitgegeven, levert, in den vorm van een samenspraak tusschen Schrift en Mensch, feitelijk een gansch oorspronkelijk werk met vrome opwekkingen en beschouwingen. Een leven van Jesus, in handschrift te Brugge, van 1487, maar vooral een verhandeling over de Seven Bliscappen van Maria, in handschrift te Brussel, uit omstreeks denzelfden tijd, te oordeelen naar enkele uittreksels, munten uit door een innigheid van gevoel en een inleven in het mysterie, dat moeilijk kan over- | |
| |
troffen worden. In het laatste vooral gaat de schrijver geheel op in zijn verhaal, en geeft hij geheel zijn ziel in aanraking met het beschouwde, want beschouwing wordt het; samenspraken, aanroepingen, gemoedsontboezemingen wisselen elkander af met de levendige beschrijving, die het gebeurde in kleurige schilderijen van doorleefde en doorvoelde werkelijkheid vóór oogen roept. Daarnaast komt het meer bekende Leven van Jesus door Brugman: Hier beghint ene devote oefeninge der kijnsheit, des middels ende des eyndes ons Heren Christi, na inholt des Evangelijs vergadert, waarin de hoofdzaken van Jesus' verborgen en openbaar leven, van zijn Lijden en zijn leven na de verrijzenis ter devote beschouwing worden aanbevolen, te zamen met het leven van Maria en dat van de heilige Vaders, in 't
bijzonder van den H. Dominicus en van den met de stigmata begenadigden Christusvereerder, den stichter zijner orde, den H. Franciscus.
| |
Levens van heiligen; legenden
Het leven van O.L. Vrouw, reeds met het leven van Jesus verbonden, dat nog soms, zooals bij Brugman, met het leven van Maria na de Hemelvaart werd voortgezet, in apocriefen verhaald, in vele werken en spelen over hare blijdschappen of weeën ingevlochten, werd nog afzonderlijk uit de kerkvaders gecompileerd en verscheen ook later in druk, b.v. in 1500. Vaderboec en Passionael gingen meermaals ter perse. Andere levens van heiligen, meestal uit het Latijn vertaald, kwamen tot stand. Een Historie van S. Anna is uit twee handschriften en een ouden druk bekend. Een leven Van den heilighen Patriarch Joseph, wiens vereering in dien tijd opkwam, werd ca. 1500 in druk uitgegeven door den Minderbroeder Philips van Meron, van Gouda: vroom en nog gansch Middeleeuwsch-naïef. Wij vermeldden reeds vroeger de legende van de H. Driekoningen. Legenden van Pilatus en Judas, misschien reeds in de XIIIe eeuw een eerste maal geschreven, werden in de XVe, evenals die van Veronica, opnieuw bewerkt. Uit de gouden legende werden andere heiligenlevens verspreid: een Historie van S. Barbara met die miraculen; een leven van de H. Catharina; van Maria Magdalena, dat in vier verschillende redacties is bekend; van de H. Kunera: Dat leven ende die passie ende verheffinge der heyligen maget Kunera van Rhenen ende haer mirakelen, eveneens in vier verschillende bewerkingen; van de H. Margaretha, van wie twee legenden werden uitgegeven; van de elf dusent maechden, nog in zeven handschriften bewaard. Veel nog berust in handschrift, o.a. een uitvoerige en een verkorte bewerking van Josaphat en Barlaäm. Voorts verhalen uit den Bijbel: van Tobias (1486), van Joseph den vromen en godvruchtigen jonghelinck. Maar geen leven b.v. van de H. Begga, die nog niet als stichteres of patrones
der begijnen werd vereerd; wel een legende over den oorsprong der begijnen.
In 1518 verscheen te Antwerpen de Wyngaert van St. Franciscus ‘vol
| |
| |
schooner hystoriën, legenden ende deuchdelycke leeringhe’: een frissche compilatie van geheel de Franciskaansche literatuur, door een onbekenden Franciskaan. In tallooze handschriften en drukken komt het Leven van St. Franciscus voor, meestal vertaling of bewerking van het Latijnsche leven door den H. Bonaventura; dikwijls gevolgd door het Leven van de H. Clara, in verschillende kortere of langere redacties, waarvan er ééne wordt vermoed een al dan niet verkorte weergave te zijn van het Clara-leven door Van Maerlant. Veelvuldig zijn ook de handschriften van het Leven der Gezellen van St. Franciscus: de Nederlandsche fioretti, met hun wonderlijk mooie, naïeve sfeer van eenvoud en hoog idealisme.
Ook de devoten stelden gaarne het leven van hun groote ‘vaderen’ tot een voorbeeld voor de nakomelingschap, in Latijnsche maar ook in Dietsche biographieën, vooral van mannen uit den kring van Deventer.
TLeven van Liedwij die maghet van Scyedam werd verhaald door haar bloedverwant Joannes Gerlacus, kort na haar dood (1380-1433). J. Brugman vertaalde het in het Latijn, breidde het in een nieuwe redactie en dan nog in een derde aanzienlijk uit. Het Dietsche leven werd voor het eerst te Delft gedrukt, in 1487; het Latijnsche te Schiedam, in 1498. Ook Thomas a Kempis had een leven dier mystieke, gestigmatizeerde heilige geschreven. In dezen tijd komen nog steeds meer handschriften met legenden tot stand. Ze worden nu ook gedrukt en herdrukt. De oudste druk is de Delftsche incunabel van 1477 met Maria-legenden. Ook worden ze in sermoenen en in vele ascetisch-mystische verhandelingen aangetroffen.
De Hervorming en de Renaissance hebben deze Middeleeuwsche wonderverhalen, die vruchten van ‘paapsche afgoderij’, of van een onverlicht voorgeslacht, verbannen of verwaarloosd, al voerden ze nog wel in de Zuidelijke Nederlanden een kwijnend bestaan.
| |
Wereldlijke geschiedenis
In de vorige periode vermeldden wij reeds hoe de rijmkronieken eindigden. Van de tweede helft der XIVe eeuw schijnt belangstelling in de geschiedenis, zelfs in de eigen vaderlandsche geschiedenis, geslonken te zijn. Eerst op het einde der XVe eeuw kwam ze weer op.
Een wereldgeschiedenis, die als het handboek der toenmalige geschiedenis de vroegere Chronica Martiniana in het onderwijs verdrong, is het Fasciculus Temporum van den Keulschen Karthuizer Werner Rolevinck (1474), dat in 1480 te Utrecht bij Jan Veldenaer in een Dietsche vertaling werd uitgegeven, welke met uit oudere geschriften voor onze gewesten ontleende toevoegsels eveneens herhaaldelijk werd herdrukt. Een onbekende bewerkte in proza het ‘Speculum Historiale’, doch schijnt het niet verder dan de eerste Partie te hebben gebracht, die in 1515 te Antwerpen bij Claes de Grave van de pers kwam.
Wij zullen nu meer belang stellen in kronieken, die de geschiedenis van
| |
| |
onze eigen gewesten behandelen, ook al zijn ze van een letterkundig standpunt uit doorgaans zonder groote waarde. Ook deze geschiedenis in proza kwam steeds meer in de handen van leeken.
De Flandria generosa met haar vervolgen en inlasschingen werd in het Dietsch vertaald en geraakte voornamelijk onder Philips den Goede in talrijke handschriften verspreid. Deze werden dan dikwijls aangevuld met het verhaal van gelijktijdige gebeurtenissen. Zoo heeft een Bruggeling, dien de uitgever bij vergissing Jan van Dixmude noemt - dit schijnt de naam te zijn van een bezitter van het handschrift - er den opstand aan toegevoegd van Brugge en Gent tegen den hertog van 1436 tot 1440. Olivier van Dixmude, die burgemeester van Yperen was (gest. ca. 1445) is, integendeel, de auteur van een merkwaardige kroniek over de gebeurtenissen van 1377 tot 1443 vooral in Vlaanderen en Brabant. Hier teekent zich duidelijk en scherp het verzet af van een stedelijk magistraat tegen den centraliseerenden geest van het opkomende Bourgondisch bewind; zijn omstandig verhaal van de betrekkingen tusschen Gent en Yperen kenschetst eveneens den burger, die den overmoed der Gentenaren om zich boven de andere steden van Vlaanderen te verheffen, niet kan velen.
Uit omstreeks 1468 dateert een trouwens ook historisch waardelooze Cornycke van Brabant in prose, int corte, die alleen uit een paar bewaarde handschriften is bekend. In 1497 werd voor het eerst te Antwerpen bij Roland van den Dorpe gedrukt de Alderexcellentste Cronike van Brabant: een groot compilatiewerk, dat aan het slot nog een te Antwerpen verspreide corte cronike van Brabant vermeldt om haar te verwerpen. De Excellente cronicke van Vlaenderen, van Andries de Smet van Brugge, kwam eveneens te Antwerpen, bij Vorsterman, in 1531 van de pers. Deze had zijn werk gestaakt bij 1514; de voortzetting is waarschijnlijk van een onbekenden Antwerpenaar. Het werk van den zoogenaamden Jan van Dixmude, evenals een geschiedenis van Vlaanderen van 1467 tot 1482 door A. de Rovere, werden er ruimschoots in gebruikt. Aan het werk van dien zelfden Jan van Dixmude voegde een Gentenaar een zeer belangrijk dagboek toe over den strijd van Gent tegen Philips den Goede en den opstand van de stad tegen Karel den Stoute, wat als tweede deel voorkomt in een Kronijk van Vlaenderen van 580 tot 1467. Er zijn trouwens wel meer zulke voor de geschiedenis gewichtige afzonderlijke geschriften over bepaalde gebeurtenissen; die echter buiten het bestek van dit werk vallen. De Brugsche burgemeester Nic. Despars (1522-1597) eindelijk schreef een belangrijke Cronycke van den Lande ende Graefscape van Vlaenderen van 405 tot 1492. Ook hij, evenals De Smet, schijnt een kroniek te hebben gekend van Rombout de Doppere, secretaris van den hulpbisschop van Brugge, waarvan nog gedeelten zijn bewaard en die later door J. de Meyere in het Latijn werd overgezet. Een Vlaamsch-Brabantsche Chronycke van Nederland heeft weinig beteekenis.
| |
[pagina t.o. 312]
[p. t.o. 312] | |
Uit de Historie van die wonderlike vreemde ende schone Melusynen ende haren geslachte. Bladzijde uit incunabel gedrukt bij Geraert Leeu, Antwerpen 1491.
| |
| |
Wij herinneren hier even aan het geschiedkundig werk van Marcus van Vaernewijck, evenals aan dat van den rederijker Jan van de Vivere, waarschijnlijk pastoor van O.L. Vrouw te St-Pieters-Gent, en misschien dezelfde als de tweede van dien naam, dien we reeds vroeger vermeldden. Hij is een der schrijvers van de ‘memoriale geschiedenissen’ en de compilatie bekend als Chronyke van Gent. Nog wordt een kroniek van Vlaanderen vermeld en toegeschreven aan den beroemden rechtsgeleerde, Ph. Wielant. Eindelijk in 1565, om hiermee te besluiten, verscheen te Antwerpen, bij J. Mollyns, een Nieuwe Chronijcke van Brabant, waarin o.a. de berijmde beschrijving voorkomt van den bouw van het achtste wereldwonder, de vaart van Brussel-Willebroek, 1550-1561, door den Brusselschen rederijker Gijsbrecht Mercx, die trouwens de voornaamste auteur dier grootendeels Brusselsche kroniek schijnt te zijn. Dit stuk, evenals de talrijke beschrijvingen van feestelijkheden, blijde intreden, enz. die wij in dezen tijd aantreffen en die nog vaak in grootere verzamelwerken voorkomen, behoort misschien tot de officieele historiographie, die onder de Bourgondische hertogen, vooral echter in het Fransch, zulk een uitbreiding nam. Overigens hebben onze Dietsche kronieken weinig officieels, wat ze voor ons, zoo al niet in zuiver historisch, dan toch in cultureel opzicht des te interessanter kan maken.
Voor Holland is het oude Goudtsche Kronycxken van belang, dat in 1478 te Gouda verscheen; het bevatte de ‘Cronike of die hystorie van Hollant van Zeelant ende Vrieslant’. Dit werk, meermaals herdrukt, te Leiden, 1483, te Antwerpen, z.j. en in 1663 uitgegeven door Petrus Scriverius, te Amsterdam, wordt soms toegeschreven aan Jan van Naaldwijk, die er misschien het laatste vervolg, van 1457 tot 1477 van vervaardigde; oorspronkelijk eindigde het bij 1437. De zoogenaamde Divisiekroniek, bevattende de geschiedenis of ‘Chronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt’, die in 1517 voor het eerst te Leiden werd gedrukt en later, bijgewerkt, herhaaldelijk opnieuw uitgegeven, heeft feitelijk weinig historische waarde; het was het werk van den Augustijner monnik Cornelius Aurelius Gaudanus van Lopsen. De latere toevoegsels zijn van meer belang. Nog wordt vermeld een onuitgegeven Chronijck van Hollandt, het werk van een anderen Jan van Naaldwijk, meer historisch betrouwbaar, en een verhaal van de gebeurtenissen in Holland en Utrecht tusschen 1481 en 1483.
Maar de bespreking van zulke en andere werken over bijzondere gelijktijdige gebeurtenissen, over adellijke huizen, over de politieke en godsdienstige twisten, moeten wij aan de historiografen overlaten. Wij vreezen, reeds te veel, en tevens te weinig, te hebben gezegd; doch meer laat onze opzet niet toe. Zulke werken munten ook niet uit door eenige hoedanigheid, die er een plaats voor zou opeischen in een literatuurgeschiedenis. Historische werken werden ook meestal in 't Latijn gesteld; al bestaan er, in het
| |
| |
Dietsch, wel eenige kroniekachtige verhalen van belang voor de XVIe-eeuwsche woelingen. Nog steeds worden dergelijke kronieken ontdekt.
| |
Geschiedkundige romans
Als geschiedenis bedoeld, maar louter romantisch, zijn eenige werken met onderwerpen uit de Oudheid, die van de vroegste jaren der boekdrukkunst af herhaaldelijk werden herdrukt.
Gelicht uit den tweeden Geschiedbijbel werd de Historie van... Coninc Alexander, voor het eerst afzonderlijk, te Gouda in 1477 uitgegeven. De val van Troja leefde nog in ‘geleerde’ werken op: in de te Gouda in 1479 voor het eerst verschenen Historien van Troyen: vertaling van een werk van Guido de Colunna, van Messina, die in 1287 een in Latijnsch proza geschreven Historia destructionis Troiae of Historia Trojana had uitgegeven, welke naast, ja hooger dan die van Benoït de Ste More, in de Middeleeuwen in aanzien stond en de bron werd van overzettingen en navolgingen in zoo goed als alle Westersche talen; en in de ca. 1500 te Antwerpen bij R. van den Dorpe gedrukte Historye vander Destruccyen van Troyen, met vooral de ‘grote amorueselycke’ liefdesgeschiedenis van Troïlus en Brysida, ‘welk dat een verrader was’. Maar ook nog in de Historie van den vromen ridder Jason, met den tocht der Argonauten, en in de Vergaderinghe (recueil) der Historien van Troyen: beide vertaald uit het Fransch van Raoul Lefèvre, den huiskapelaan van Philips den Goede, die ze volgens Guido de Colunna had geschreven ter verheerlijking van de Gulden Vliesorde. Ook de val van Jerusalem bleef de belangstelling boeien. In 1482 verscheen te Gouda het Boeck vande Destructien van Jherusalem, dat echter niet het meest populaire werk over dit onderwerp is geweest, maar wel de Historie van de deerlijcke Destructie ende Onderganck der stadt Jerusalem door de Keyser Vespasiaen: een geheel fantastisch verhaal, dat misschien ten slotte op een Fransch gedicht uit de XIIIe eeuw teruggaat, waarin allerlei apocriefen en legenden werden opgenomen; wellicht nog in de XVe eeuw van de pers gekomen, is het tot in de XIXe herdrukt. Even legendarisch is
de Jeeste van Julius Cesar uit het einde der XVe eeuw, later verbonden met de eveneens fabelachtige geschiedenis van Cesar's komst in de Nederlanden, van de stad Belgis en van de oudste Belgen.
Uit de nationale geschiedenis werd even romantisch verhaald de Historie vanden edelen Hertoghe Govaert van Bulioen, uit het einde der XVe eeuw; echter meer verspreid door de Miraculeuse Historie van den ridder metter Swanen, voor het eerst in 1543 in druk verschenen, al is van alle drukken uit de XVIe eeuw niets meer dan één vel bewaard.
Men meene nu niet dat zulke werken bij het volk waren verspreid: alleen gegoeden konden zich de weelde van dergelijke boeken veroorloven. De rijke burgers en de hoogere standen hebben daarin verzadiging voor hun
| |
| |
verbeelding en voor hun behoefte aan emoties, misschien ook voor hun weetgierigheid gezocht, al vraagt men zich af in hoeverre zij dit alles als geschiedkundige waarheid hebben beschouwd. Het boek van Jean Lemaire de Belges ‘Illustrations de Gaule et Singularitez de Troye’, waarin de ‘Vraye Histoire du Cygne de Cleves’ voorkomt, was een der meest gelezen boeken aan de toenmalige hoven. Waar lag voor hen de grens tusschen roman en geschiedenis? In de XVe en XVIe eeuw was de verwarring nog grooter dan vroeger en nam men de meest ongelooflijke, maar nu niet meer zoo mooi gefantaseerde en verbeelde dingen als waarheid aan.
| |
Proza-romans
Was het geschiedenis, was het roman, dat men zag in de Hystorie van die seven wijse mannen van Romen, die te Gouda ca. 1479 voor het eerst werd gedrukt door Gheraert Leeu? Deze had omstreeks denzelfden tijd dezelfde historie in 't Latijn uitgegeven als Historia Septem Sapientium, volgens den Franschen roman, die ook aan de Middelnederlandsche berijming ten grondslag ligt, echter niet zonder belangrijke veranderingen; zoo werd hier als veertiende verhaal het bekende vriendschapsverhaal opgenomen van Amilius en Amicus, van Milles en Amijs, dat we bij Van Maerlant en Boendale en nog elders hebben aangetroffen.
Meer romans werden nu in proza omgezet en in druk uitgegeven, die de nog in versvorm verschijnende romanliteratuur kwamen verrijken en weldra verdringen. Zulke vroege prozaromans als in het Fransch, waar zij reeds in het begin der XIIIe eeuw opkomen, zijn in het Dietsch niet bekend. Het is echter goed mogelijk, dat enkele der bij ons in de XVe of XVIe eeuw uitgegeven prozaromans feitelijk heel wat ouder zijn. Zoo staat aan het slot van den vermelden incunabeldruk van de Destructie van Jerusalem, dat dit uit het Latijn in het Dietsch werd gemaakt en voltooid in het jaar 1361 op St-Jan Baptist-avond. Nog werden voor enkele jaren fragmenten aan het licht gebracht van een prozabewerking van den trouwens ook in het Fransch in proza geschreven roman van Lancelot, die nog uit de XIVe eeuw, uit omstreeks 1340, zou dagteekenen.
Van het einde der XVe en dan voorts in de XVIe eeuw en later, werden proza-romans door den druk verspreid. Enkele zijn omwerkingen van oudere Dietsche romans. De vroegste is de Historie van de vier Heemskinderen, die te Gouda verscheen omstreeks 1490, van welken druk echter slechts één blad is bewaard, doch die waarschijnlijk dezelfde is geweest als die welke in 1508 door Jan Seversoen te Leiden werd uitgegeven. Ook de, trouwens van het begin af in proza geschreven, Sidrac kwam vroeg, in 1495, te Leiden van de pers. Men heeft in dit didactisch werk vooral een schoone historie gezien, als blijkt uit den titel een Schoone historie gehijeten Sijdrac.
| |
| |
Verdere bewerkingen van oudere Dietsche romans zijn: de omstreeks 1516 te Antwerpen bij W. Vorsterman verschenen Schoone hystorie van Margarieten van Lymborch en, omstreeks denzelfden tijd, de Schoone Historie van Huyghe van Bourdeus en de Historie van Coninghinne Sibilla. Omstreeks 1520 kwam de later misschien meer dan twintigmaal herdrukte Historie van Floris ende Blancefleur uit, en omstreeks 1550 de Schoone historie van der borchgravinne van Vergi. De Schoone hystorie van Malegijs verscheen in 1556 bij Jan van Ghelen te Antwerpen.
Ook de Historie van Merlijn werd ca. 1540 waarschijnlijk bij Simon Cock te Antwerpen gedrukt: slechts twee katernen zijn er van bewaard, die samengebonden werden, waarschijnlijk, naar het mij voorkomt, op de drukkerij zelf, of in plaats van twee ontbrekende katernen, met Die Cronijcke van Vlaenderen int corte. Ons verhaal gaat niet terug op Van Maerlant, noch op den Franschen prozaroman, die Van Maerlant's voorbeeld was, noch op eenige andere bekende Fransche of Engelsche redactie. Het proza wordt, als meermaals, onderbroken door rederijkersverzen, zelfs in dialoogvorm. In den Droeflijcken strijt opten Berch van Roncevale wordt een gansch verschillend prozaverhaal, dat berust op den Pseudo-Tulpijn volgens de Excellentste Cronyke van Brabant en misschien op den Roman der Lorreinen, telkens opnieuw onderbroken door een, trouwens dooreengehaspeld, berijmd verhaal, dat zich bij de oude bewerking van het Roelantslied aansluit. Af en toe klinkt in dit proza nog de oudere versvorm door, al kunnen de er uit afgeleide pogingen tot herstel hiervan slechts met voorbehoud worden aanvaard. Een drietal romans hebben oudere tooneelstukken omgewerkt: met behoud van lange deelen in den oorspronkelijken vorm, verbonden door proza; aldus het abele spel van Lanselot, Mariken van Nieumegen en Jan van Beverley.
Maar de meeste prozaromans zijn vertalingen, uit het Latijn, meestal uit het Fransch, soms uit het Duitsch en wel eens uit het Engelsch. Naar het 153e hoofdstuk van de Gesta Romanorum werd afzonderlijk uitgegeven, in 1493, te Delft Die schoone ende die suverlicke Historie van Appollonius van Thyro, teruggaande op een verloren Hellenistischen roman, die al vroeg door een Latijnsche vertaling naar het Westen kwam: op het thema van scheiding van geliefden en eindelijke hereeniging na jarenlange zwerftochten en beproevingen. Apollonius vindt zijn als doode in de zee neergelaten vrouw terug als priesteres van Diana, zijn dochter Tharsia, een kuischheidsheldin, in een bordeel te Ephese; waarna hij nog lange jaren koning van Antiochië, Tyrus en Cyrene blijft: een roman die in de literatuur der Middeleeuwen sterk heeft nagewerkt en tot in Shakespeare's Pericles toe voortleeft. Nog uit de XVe eeuw dateeren: de Historie van den vromen ridder Parys en van die schone Vienna, door Gheraert Leeu te Antwerpen in 1487 en dan nog in 1488 en in 1491 uitgegeven, dat volgens het Fransch van Pierre de la Cépède (of Seppade) verhaalt van Jan, koning van Frank- | |
| |
rijk, die, onder den naam van Jan van Parijs, een rijk burger, den koning van Engeland naar Spanje vergezelt en daar diens bruid, Vienna, de dochter van den koning van Spanje, door zijn pracht en geestigheid voor zich zelf wint; de Historie van die wonderlike vreemde ende schone Melusynen, Antwerpen, 1491, uit het Fransch van Couldrette: de geschiedenis van den graaf van Lusignan, die met de schoone Melusine trouwt, doch zweren moet, wil hij haar behouden, haar nooit op een Zaterdag te willen zien; hij verbreekt zijn eed, bespiedt haar in het bad en ziet hoe haar schoon lichaam in een slangenstaart eindigde; zijn geluk is heen! Voor het eerst in 1500 te Deventer bij Jacob van Breda gedrukt, later
herhaaldelijk uitgegeven, is Die Hystorie van der goeder vrouwen Griseldis: van de inderdaad allerverduldigste Griseldis! Van Boccaccio, die van haar in zijn Decamerone vertelde, en van Petrarca af, die Boccaccio's verhaal in het Latijn bewerkte, heeft zij ontelbare harten tot tranen toe geroerd. Driemaal werd het bij ons vertaald uit het Latijn van Petrarca, o.a. door den Dominikaan Dirc van Apolda, een Thüringer van afkomst, en eenmaal uit het Fransch. Het verhaal is vooral bekend uit Der Vrouwen Peerle, waarin het sedert de XVIIe eeuw met twee andere verhalen werd verbonden: van de verduldighe Helena van Constantinopelen, die ‘XXVII jaren achter lande doolde’, volgens het Fransch van Jean Wauquelin (1448), doch met allerlei motieven uit oudere romans, waarvan wij er ook b.v. bij Chaucer aantreffen in zijn Story of Custance the emperors daughter; en met de geschiedenis van Florentina de getrouwe of, zooals het in afzonderlijke uitgaven heet, de schoone historie van Alexander van Metz, die uit zijn lange gevangenschap bij de Turken door zijn trouwe, als monnik verkleede vrouw wordt verlost, met het motief van het bij vaste trouw der draagster onbezoedeld blijvende hemd: sommige samenspraken hierin hebben doen denken aan tooneelwerk. In 1504 verscheen bij Jan van Doesborch te Antwerpen Die Historie van Buevijne van Austoen, een vrije vertaling, met enkele inlasschingen van berijmde samenspraken, van Bueve de Hantonne; terwijl H. Eckert van Homberch te Antwerpen omstreeks 1510 de Historie van Olivier van Castilien ende van Artus van Algarbe uitgaf: volgens het Fransch van David Aubert, waarvan de stof ook bij ons al vroeg schijnt bekend te zijn geweest en nog wordt gevonden in den Roman van Limborch. Niclaes van den Wouwere te Antwerpen gaf omstreeks 1510 een tweetal prozaromans uit:
de Historie van Ponthus ende die schoone Sidonia, een nog hoofsch gekleurden roman, met de liefde van Ponthus, zoon van den koning van Gallicië, voor Sidonia, dochter van den koning van Britannië, met het motief van den benijder, hier Gendolet, die door zijn laster Ponthus' geluk wil storen; en de Historie van Peeter van Provencen ende die schoone Maghelone van Napels: Peeter heeft de schoone Maghelone geschaakt; terwijl deze onderweg uitrust, steelt een vogel de drie haar door hem geschonken ringen; Peter zet den vogel achterna; zoo worden ze weer gescheiden, doch na lange jaren van om- | |
| |
zwervingen en bitter lijden, zooals in Appollonius van Thyro, opnieuw gelukkig vereenigd. De Waarachtige historie van heer Frederick van Jennen (Genua) die vrouw was ‘ende een coopmans wijf’, die echter ‘groot heere werd bi den coninc van Alkaren’, dien zij dertien jaar als man had gediend, bij W. Vorsterman te Antwerpen in 1531 verschenen, komt reeds in Boccaccio's Decamerone voor. Of een schoone Historie van Urbaen, ‘die onbekende sone van den keiser Frederick Barberousse’ (Antwerpen, 1558) en vooral de Historie van Turias ende Floreta, ‘hoe Turias die Schoone Floreta ontschaecte Ende hoe hij namaels Coninck van Persen ghecroont werdt’, bij de weduwe van Jacob van Liesveldt in 1554 gedrukt, ook vertalingen zijn, is niet uitgemaakt.
Of de beide Oostersche romans, de Historie van Partinoples Grave van Bleys en de meer dan twintig maal herdrukte Historie van Valentijn en Ourson, met de stof van den roman van Valentijn en Nameloes, doch volgens een andere, tamelijk afwijkende Fransche prozabewerking, nog in deze periode onzer letteren zijn gedrukt, weten wij niet, maar is toch waarschijnlijk: de oudste bekende drukken dateeren eerst uit de XVIIe eeuw; doch de eerste roman heeft nog een, misschien fictieve of verkeerd gedateerde, approbatie van 1551.
Meestal waren het aandoenlijke, ernstige verhalen, die door den druk werden verspreid. Toch vonden ook al vroeg eenige komische, boertige hun weg naar de pers. Doel was echter weer niet alleen te doen lachen, maar ook een wijze les ten beste te geven. Zoo Een schoone Historie van Virgilius: vertaling van een, met grootendeels uit Napels afkomstige wonderverhalen gestoffeerden prozaroman, in 1552 te Amsterdam voor het eerst uitgegeven, waarin de groote dichter, eens bijna als profeet en heilige vereerd, tot een vulgair toovenaar is geworden, die door een Jood in ‘nigromancien’ onderricht en door den duivel geholpen wordt: met, naast het verhaal van allerlei, trouwens voor het gemeenebest, voor de redding van Rome en van Napels, nuttige, grootsche machinerieën, dat van zijn beschaming door een jonkvrouw, die hem buiten vóór het venster in een mand liet zweven, waarin zij hem naar boven bij zich moest trekken, wat in de Middeleeuwen zeer verspreid was en reeds bij Dirc Potter voorkomt. Zijn geschiedenis is verwant met die van Dr Faustus, welke eveneens met de Theophilus-sage in verband staat; wiens historie uit het Duitsch van 1589, in 1593 bij ons vertaald werd als Waarachtighe Historie van Doctor Johannes Faustus. Hij had discipelen, b.v. Christoffel Wagenaer, wiens historie in 1597 werd uitgegeven.
Een Historie van Fortunatus Borse ende van sijnen wenschhoet moet ook reeds in de XVIe eeuw, waarschijnlijk uit het Duitsch, vertaald zijn geworden: de lotgevallen van een jongeling van Cyprus, die een hoedje heeft, dat hem naar zijn wensch verplaatst, en een onuitputtelijke beurs. Eveneens uit het Nederduitsch vertaald, of naar een Nederduitsch, thans verloren model,
| |
| |
met talrijke besnoeiingen bewerkt, is de verzameling guitenstreken bekend onder den naam van Historie van Thijl Ulenspiegel, die bij ons misschien reeds ca. 1520 in omloop was, ofschoon de oudst bewaarde druk eerst van 1575 Antwerpen, dateert. Het is het verhaal van de poetsen en ‘boevereyen’ van Ulenspiegel, die door zijn, meestal weinig kiesche, zelfs bepaald grove guitenstreken tegenover priesters, heeren, stedelingen, ambachtslieden, zich op hen tracht te wreken; een tegenhanger van Reinaert en van Marcolf, dien men nog, geheel ten onrechte, als vertegenwoordiger van den gezonden volksgeest wil doen doorgaan. De bijval van Tijl Uilenspiegel is nog lang niet uitgestorven.
Uit het begin van de XVIe eeuw, te Antwerpen gedrukt, zijn de Evangeliën van den Spinrocke, waarschijnlijk uit een in 1480 te Brugge gedrukt Evangiles des quenoilles: een reeks komische vertellingen door zes burgervrouwen in parlement vergaderd, op zes achtereenvolgende avonden voorgedragen, met het doel de praatzucht der vrouwen bespottelijk te maken; haar gebreken en bijzonder haar bijgeloovigheden worden er guitig over den hekel gehaald.
Uit het Engelsch, waaruit men in dezen tijd ook begint te vertalen, komt een ander hekelschrift, Vanden X Esels, dat misschien nog van vóór 1524 dagteekent: nu tegen de mannen, die door ‘haer vertwijfelt leven weerdich zijn eselsooren te draghene’. De tiende ezel schijnt er in het Dietsch aan toegevoegd te zijn. Ook dit werd herhaaldelijk herdrukt.
Meer andere zotte dingen werden nog in omloop gebracht, prognosticaciën, als die by mi heer Sorgheloos van Kommerkercke, uit het gild der Arnouts-gezellen (Antwerpen, ca. 1532), genoeglijke kluchten, oude en nieuwe, vertaalde en onvertaalde, zoowat van overal verzameld in kluchtboeken, waarvan het oudst bekende in 1574 te Antwerpen uitkwam.
Geheel deze literatuur is het werk van den aesthetisch gezonken literairen smaak en den cultureel vervlakten geest dier dagen. Zij was niet meer bestemd voor de hoofsche ridderwereld, die trouwens ook uitgestorven was, maar voor de gemeenschap, die voornamelijk behagen had in het aandoenlijke, het bont-avontuurlijke van verre zwerftochten te land en te water, van felle beproevingen der onschuld. Zij werkte met overgeleverde, uitgeputte motieven en streefde er naar de oudere kunst nog door de veelheid, of de verwikkeling, of de grilligheid en wonderbaarlijkheid der avonturen te overtroeven. Dit treft natuurlijk minder in die romans, die bewerkingen zijn van onze oudere ridderromans: al werd ook hier het hoofsche vaak gewijzigd, of besnoeid; al werd ook hier vaak ingelascht wat meer van den tijd was. De subjectieve voorstelling overheerscht; de schrijver onderbreekt zijn verhaal door uitroepen, opmerkingen, beschouwingen van godsdienstigen of zedelijken aard; op de nuttige leering komt het aan en op, inderdaad, de ‘schoone historie’. De afstand tusschen de standen wordt vaak neergehaald, niet slechts door de liefde, maar ook in den omgang van het leven. Het
| |
| |
algemeen-zedelijke element treedt op den voorgrond; de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid maakt plaats voor kritiek en verzet; de hooge felheid, voor gevoelerigheid, zoo al niet soms voor vulgariteit; de geweldige slagen worden verzacht; het gekletter der wapenen en het gewoel van den strijd meermalen heel wat gedempt, al is hier natuurlijk verschil tusschen het eene werk en het andere. Het gebruik van het proza zelf rukt deze verhalen uit de sfeer der verbeelding, waar we er het mooie, grillige, avontuurlijke en wonderbaarlijke spel van aanvaardden, in de sfeer van het dagelijksche leven, die er de betoovering der poëzie van breekt en ze ons als al te onwaarschijnlijk, al te onmogelijk aanvoelen doet. Als dan maar de stijl en de taal bij dien nieuwen geest waren aangepast! Doch daarin juist ligt vooral het aesthetisch-minderwaardige dezer kunst, dat ze er meestal maar op los verhaalt, in een vlotten, weinig gebouwden, rommeligen stijl, in een weinig rijke, weinig verzorgde, wel eens laag bij den grond gezonken taal.
Hoe groot een afstand dan ook deze schoone histories van den modernen roman gescheiden houdt, toch bereiden zij er de wegen toe; en zij laten ons reeds kennis maken met de eerste novellenkunst van de moderne tijden. Aan den druk dezer vroege prozaromans werd veel zorg besteed, zoowel wat het papier als wat de letter betreft. Ook werden er, nog wel niet zeer kunstvolle, houtsneden in opgenomen: eerst in de XVIe eeuw neemt de etskunst ter versiering van boeken een hooge vlucht. Zulke en andere op dergelijke wijze uitgegeven prozageschriften: historische, zedenkundige, die we nog behandelen moeten, heeten doorgaans ‘volksboeken’. Toch is deze benaming wel misleidend, want volksboeken zijn deze vroege uitgaven nog niet; ook hebben wij ze liefst vermeden. Niet het volk heeft er zich aan vergast, doch de gegoede burgers, die zulke boeken konden betalen en lezen: het is literatuur voor de hoogere burgerij. Maar zij bereiden de volksboeken voor, wanneer zij, nog eens besnoeid, gewijzigd, vervlakt, als schoolboeken zullen gaan gebruikt worden, nadat de meer beschaafden zich van die lectuur hadden afgewend en de verknoeide, dikwijls weinig verzorgde druk op grauw koffiepapier, met uit oudere uitgaven overgenomen en bij verschillende romans te pas gebrachte etsen, die uitgaven binnen het bereik van een gewone beurs had gebracht. Zoo zijn zij eene tot in de XIXe eeuw populair gebleven lectuur geworden.
In deze volksboeken is heel de hooge verbeelding der Middeleeuwen verloopen: als gezonken cultuurgoed. Ze zijn ook veel meer internationaal dan het veel nationaler dichtwerk onzer rederijkers.
| |
Dierenverhalen
Reinaert is de Middeleeuwen door steeds populair gebleven. Guitig en schalksch komt hij kijken uit de illumineeringen van handschriften, zoowel als uit de kapiteelen der pijlers en uit de gestoelten in onze kerken. Reinaert's
| |
[pagina t.o. 320]
[p. t.o. 320] | |
Uit de Historie van Valentijn en Ourson De Maskerade van Ourson en Valentijn. Houtsnede naar Pieter Bruegel den Oude.
| |
| |
‘consten en keeren’ (streken), Reinaerdieën, waren spreekwoordelijk voor de verpersoonlijking van ‘scalkernije’ en ‘baraet’ aan de hoven en huizen der grooten zoowel als in de kloosters. Nu komt hij ook onder de gemeenschap. Omstreeks 1487 gaf een anders onbekende Heinric van Alcmaer een nieuwen rijmdruk uit, dien hij van aanteekeningen in proza voorzag. Naar die uitgave, of eerder naar een onbekende Nederrijnsche vertaling, werd de Nederduitsche Reynke de Vos bewerkt, met de zoogenaamde katholieke glosse, Lubeck (1493): hieruit was het, dat Goethe met onzen Reinaert kennis maakte. In 1539 volgde een Reynke de Vos met de protestantsche glosse, die van in de XVIIe eeuw als Den Grooten ende Nieuwen Reinaert de Voss naar de Nederlanden terugkwam.
Doch reeds in 1479 was te Gouda een prozabewerking van den Reinaert verschenen, zoo al niet vroeger, daar een Engelsche vertaling door William Caxton, in 1481 en 1489 gedrukt, er op schijnt te berusten: zoo had Reinaert ook het Kanaal overgestoken. Nieuwe drukken volgden, tot in 1564 te Antwerpen bij Plantijn een besnoeide druk verscheen, waaruit vele latere volksboeken in Zuid- en Noord-Nederland zijn ontstaan. Een tweede uitgave van 1566 ging vergezeld van een Fransche vertaling door den Antwerpschen schoolmeester Florianus. In 1570 op den Index geplaatst, moest de Reinaert van 1564 voor Zuid-Nederland nog eens goed gecastigeerd worden en mores leeren. Doch over Reinaert's verdere avonturen en rollen mogen we hier niet langer uitweiden.
Wat de fabel betreft: dat onze vaderen nog steeds, misschien meer dan vroeger, smaak vonden in dat soort van verhalen met didactische, nuttige strekking blijkt uit het groote aantal van bewerkingen en vertalingen in proza, die van de XVe eeuw af in druk zijn uitgekomen.
Er zijn echter in de Middeleeuwen enkele werken van zedenkundigen aard, die vooral uit fabelen of parabelen bestaan, en die ook in het Dietsch verspreiding hebben gevonden. Aldus het Dialogus creaturarum, van onzekere afkomst, dat bedoeld was als een verzameling van fabelen, die door een of meer exempelen worden gevolgd. Vertaald werd het ook weer, waarschijnlijk het eerst door of voor Gheraert Leeu, die reeds het Latijn had uitgegeven, en nu ook in 1481 de vertaling ter pers legde als Twispraec der Creaturen.
Meer aandacht verdient het Quadripartitus apologeticus Speculum Sapientiae, dat als Cirilus parabelen in 1481 te Delft in het Dietsch verscheen. Het is een moraliseerend werk om het ‘viervoudighe rijc der sonden’: imprudentia, superbia, avaritia, luxuria, te verdrijven, in een goed samenhangend en logisch gebouwd betoog, waarin de schrijver dieren en planten zijn eigen wijze lessen en beschouwingen laat voordragen, om er wat leven en kleur in te brengen. Dieren en planten preeken dan ook meestal heel geleerd, met citaten uit Aristoteles of Seneca of uit de H. Schrift. Erger is, dat de keuze der dieren niet zelden buiten verband staat met de voorge- | |
| |
dragen leer en er gewoonlijk weinig actie in die fabelen steekt: blijkbaar is het er alleen om de leering te doen. Ook zijn de aan dieren of steenen toegekende eigenschappen vaak niet die van het leven of van de werkelijkheid, maar van de phantasie van Physiologus en dergelijke. Toch weet de schrijver ze met groote verscheidenheid in de keuze zijner onderwerpen aan te brengen en er handig gebruik van te maken. Met de Germaansche dierensage schijnt hij weinig vertrouwd te zijn. Misschien was hij een Zuidduitscher, die in Italië had gestudeerd en heette hij Gwidrinus, Guidenon.
| |
Reisverhalen
Herhaaldelijk werden de reisverhalen van Mandeville en van Hese herdrukt. De bijval dier werken gaf waarschijnlijk aanleiding tot andere dergelijke verhalen. Zij behandelen meestal reizen naar Rome en Jeruzalem. De meeste bleven in handschrift verborgen. In 1486 verscheen te Mentz (Mainz) Die heylighe Bevaerden tot dat heilighe Grafft in Jherusalem, een Noordnederlandsch gekleurde vertaling van het reisverhaal van den kanunnik Bernard van Breidenbach; de Utrechtsche schilder Erhard Rewijk, die hem op zijn reis vergezeld had, om de plaatsen te teekenen, bezorgde den druk en de platen, mogelijk ook de vertaling.
Merkwaardiger is het verhaal van Joos van Ghistele, geboren te Gent, heer van Axel en Maalstede, ridder geslagen door Karel den Stoute, voorschepen te Gent in 1477 en 1480. Hij ondernam in 1481, in gezelschap van zijn kapelaan Ambrosius Zeebout en twee andere vrienden, een reis naar het Heilig Land. Zij bezochten, over Venetië en Rome, de landen van ‘Sclavonica, Griecken, Turkyen, Candien, Rhodes ende Cypers’. Voorts kwamen zij ‘in den lande van Beloften, Assyrien, Arabien, Egypten, Ethiopien, Barbarien, Indien, Persen, Meden, Chaldeen ende Tartarien’. In 1485 teruggekeerd, werd hij van 1486 tot 1492 schepen, daarna tot 1494 hoofdbaljuw te Gent. Hij overleed op zijn kasteel te Moere, bij Axel, in 1515. Zijn reisverhaal, in handschrift verspreid, werd eerst in 1557 gedrukt als 't Voyage van Mher Joos van Ghistele en kwam daarna nog twee maal vóór het einde der eeuw van de pers. Het is feitelijk werk van zijn kapelaan, die schreef onder het toezicht van zijn heer: een trouw en boeiend verhaal, waarin de verbeelding van den lezer geholpen wordt door vergelijkingen met steden of bekende dingen uit het vaderland.
Gaarne had ook hij Pape Jansland bezocht, waarover Hese, Mandeville, de clerc ut de laghe landen berichten: van het land van dezen held van eene in de Middeleeuwen zeer verspreide sage was omstreeks 1490 te Deventer reeds een beschrijving verschenen in het Latijn, terwijl Van Doesborch er in 1508 te Antwerpen een Dietsche van uitgaf als Die Wonderlicheden ende Costelicheden van Pape Jans landen.
| |
| |
Nog in de XVIe eeuw begonnen voorts reisverhalen over de toen ontdekte landen of over de lotgevallen van beroemde reizigers. Uit den bijval dier werken blijkt het belang, dat men toen in geographische studiën was gaan stellen. Doch verder bericht hierover valt buiten ons bestek.
| |
Aanteekeningen
GEWIJDE GESCHIEDENIS. - H. Schrift: z. vroeger vermelde literatuur. Pelt: W. SCHMITZ, Het aandeel der Minderbroeders in onze ME. lit., Nijmegen, Utrecht, 1936. J. Utenhoven: FR. PIJPER, J. Utenhoven, zijn leven en zijne werken, Leiden, 1883. Godsdienstige literatuur: hier moet nog veel onderzocht worden; Leven van Jesus, Bliscapen enz.: C.G.N. DE VOOYS, Mnl. proza-verhalen over de geboorte van Jesus, Ndl. Archief voor Kerkgesch., 1900, 125-162. Van O.L. Vrouw: C.G N. DE VOOYS, Inleiding tot Mnl. geestelijk proza, Zutphen, 1940, XII. S. Anna: van Petrus Dorlandus, z. L. WILLEMS, Elckerlyc-studiën, o.c. 14, vlg. S. Joseph: M. VERJANS, OGE. 1933, 342; overdruk in Gedurige Eeredienst van den H.J., Leuven, 1925; vgl. W. SCHMITZ, o.c. 34-37, ook voor alle lit. van of over Franciskanen. Heiligenlevens: C.G.N. DE VOOYS, Inleiding, o.c. XIII, XXIII, XXVIII; id. Mnl. leg. en ex. o.c. 42-43; Pilatus, Judas: id. TNTL. XX, 125-165; Barbara: TTL. 1927, 219; Magdalena: C.G.N. DE VOOYS, TNTL. XXIV, 16-44; Kunera: E. EMONDS, o.c. 1922; Margaretha: D. STRACKE, OGE. 1938; Josaphat: C.G.N. DE VOOYS, Mnl. leg. en exempelen, o.c. 7, n. 3; Begijnenlegende: C. LECOUTERE, VMA. 1907; Franciskaansche lit., z. W. SCHMITZ, o.c. 62, 128; B. KRUITWAGEN, Neerl. Franciscana, 1914, 42 vlg., 135 vlg. Biographieën van devoten: BRINKERINK, Arch. aartsbisdom Utrecht, 1901, 1902, 1903. Liedwy van Schiedam: W. SCHMITZ, o.c. 23.
WERELDLIJKE GESCHIEDSCHRIJVING. - Vertaling en voortzetting van Flandria Generosa: uitg. J.J. LAMBIN, onder den titel: Dits de cronike ende genealogie van den prinsen ende graven van Vlaenderlant (836-1436), Yperen, 1839. vgl. DE SMET, Corpus chron. Flandriae, III, 35-109. Olivier van Dixmude: uitg. J.J. LAMBIN als Merkwaerdige gebeurtenissen vooral in Vlaenderen en Brabant, van 1377 tot 1443, Yperen, 1835; z. H. PIRENNE, Biogr. nat., i.v.; en V. FRIS, Les idées politiques d'Ol. v.D., Bull. Ac. de Belgique, 1901. Cornycke v. Brabant: A. DERMUL, Catalogue des man. de la bibliothèque d'Anvers, Gembloux, 1939, 77. De Smet: z. VAN 'T HOOG, A. de Roovere, Amsterdam, 1918, 242-257. Kronijk van Vlaenderen: uitg. PH. BLOMMAERT en C.P. SERRURE in Vl. Biblioph., Gent, 1839-40, 2 dln. Nic. Despars: uitg. J. DE JONGHE, Brugge, 1840. De Doppere, z. V. FRIS, Bibliogr. de l'histoire de Gand, Gent, 1907, n. 99. Chronycke v. Nederland: uitg. PIOT in Collection de chroniques Belges. Chronijke van Gent: uitg. F. DE POTTER, Gent, 1885. Wielant in Mess. des sciences et des arts, 1839, 302. Nieuwe chronijke van Brabant: z. VAN EEGHEM, Rhet. Bruxellenses, Revue Beige phil. et hist. a.c. 1936, 52 vlg. - Voor de Noordndl. geschiedschrijving verwijs ik in 't algemeen naar J. ROMEIN, Gesch. van de N. Ndl. geschiedschrijving, Haarlem, 1932.
GESCHIEDKUNDIGE ROMANS. - Alexander: S.S. HOOGSTRA, o.c.; Historie v. Troyen: W. GREIF, Die mittelalt. Bearbeitungen der Trojanersage, Marburg, 1886; vgl. G. EHRISMANN, o.c. II, 2, 1, 98; over de vertaling van Raoul Lefèvre, F. VAN VEERDEGHEM, TNTL. 1896, 100-107; een Historie vanden vromen Hercules werd ook afzonderlijk uit de Vergaderinghe bewerkt. Deerlijcke Destructie: J. TE WINKEL, TNTL. 1880, 342. Govaert v. Bulioen: W. DE VREESE, TNTL. 1895, 38 vlg.; bij de reeds vroeger vermelde lit. cf. G. DOUTREPONT,
| |
| |
Revue Belge ph. et hist., 1939, 19-42; dezelfde, in Mélanges Abel Lefranc, Paris, 1936, 26 vlg. waar meer ook over deze Nederl. bewerkingen.
PROZA-ROMANS. - Voor deze en andere dgl. geschriften, die gaan onder den naam volksboeken z. G.D.J. SCHOTEL, Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes, I en II, Haarlem, 1874; G.J. BOEKENOOGEN, Nederl. Volksboeken, in Ts. voor Boek- en Bibliotheekwezen, 1905, 107; onder diens leiding werden ook eenige dezer werken opnieuw uitgegeven in de reeks Nederl. Volksboeken, Leiden; wij zullen er eventueel naar verwijzen. Seven wijsen: A.J. BOTERMANS, Die hystorie van d.s. wijse, Haarlem, 1898. Lanselot: J. NOTERMANS en W. DE VREESE, TTL. 1931, 221 vlg. Heemskinderen: opnieuw uitg. door G.S. OVERDIEP, Groningen, Den Haag (z.j.). Huyghe v. Bourdeus: opnieuw uitg. door FERD. WOLFF, Stuttgart, 1860. - Floris e. Blancefloer: opnieuw uitg. door G.J. BOEKENOOGEN, Leiden, 1904. Malegijs: door E.T. KUIPER ib. Leiden, 1903. Merlijn: M.E. KRONENBERG, TNTL. 1929, 18-34. Droeflijcken Strijt: door G.J. BOEKENOOGEN, Leiden, 1902, volgens uitg. uit begin der XVIe eeuw bij W. Vorsterman. Appollonius van Thyro: uitg. G. PENON in Bijdr. gesch. Nlsche Lett. I, Groningen, 1881, 71-182; van het Latijn, AL. RIESE, Leipzig, 1893. H. HAGEN, Der Roman A.v.T. in seinen verschied. Bearbeitungen, Berlijn, 1878; S. SINGER, A.v.T., Halle, 1895; Elimar KLEBS, Die Erzählung von A.v.T., Berlijn, 1899; ERW. RHODE, Der Griechische Roman u. seine Vorläufer, Leipzig, 1914, 3e uitg. Buevyn v. Austoen: z. J. BOLTE, TNTL. 1893, 311. - Griseldis: uitg. door D.J. VANDER MEERSCH Gent, 1849; een mooie redactie werd uitg. door P. DANIELS, S.J. in TNTL. 1900, 111, vgl. TNTL. 1885, 1898, 1900. Der Vrouwen Peerle: fac-similé uitg. Bussum, 1910. Van de verduldighe Helena verschenen nog verschillende drukken in de
XIXe eeuw, tot 1870. Frederick van Jennen z. G. KALFF, TNTL. 1885, 72-74. Turias e. Floreta: herdruk door C. LECOUTERE en W. DE VREESE, Leiden, 1904. Virgilius: werd nog meermaals herdrukt in de XIXe eeuw; ook Faustus. Chr. Wagenaer: uitg. door J. FRITZ, Leiden, 1913. Vanden x Esels, L. WILLEMS VMA. 1921, 573; voor dateering z. LYNA en V. EEGHEM in hun uitg. van Stijevoort's Refereinen, blz. 307. Prognosticaciën enz. TNTL. 1920, 75.
DIERENVERHALEN. - Reinaert: Nieuwe uitg. van Goudschen druk van 1479 door J.W. MULLER en H. LOGEMAN, 1892. Verdere literatuur, L. WILLEMS, TNTL. 1911, 204-223; VMA. 1922, 1195-1233; vgl. ROB. ROEMANS in zijn Analytische bibliogr. van Dr L.W., in Hulde aan Dr L. Willems, Gent, 1934, blz. 29 vlg. - IS. TEIRLINCK, VMA. 1919, 397, 1928 over Den grooten ende N.R. de V. J.W. MULLER, VMA. 1926, 306, R's avonturen en rollen in en na de Middeleeuwen. Fabelen: z. het oriënteerend opstel van L. SCHARPÉ in Leuvensche Bijdragen, 1900, 9. Twispraec d. creaturen: andere drukken Delft, 1488, Antwerpen z j. De Cirillus parabelen: uitg. C.M. LELIJ, De Parabelen van Cyrillus, Amsterdam, 1930, 1e d. inl. en tekst; 2e d. aanteekeningen, enz.
REISVERHALEN. - Die heylighe Bevaerden: volgens vriendelijke mededeeling van C.G.N. DE VOOYS; Joos v. Ghistele: JULES DE ST. GENOIS, Les voyageurs belges, I, Gent, 1847, 155-192; PH. BLOMMAERT, De Nederd. schrijver, van Gent, Gent, 1862, 31-39. Pape Jan: G. OPPERT, Der Presbyter Johannes, Berlijn 1870. FR. ZARNCKE, Der Priester J., in Abh. der phil.-hist. Classe der k. Sachs. Ges. der Wiss. Leipzig, 1879 en 1883. Die Presbyter J. is, meent men nu gewoonlijk, de Chinees Jeliutasj, die door zijn overwinning op den sultan van Perzië Sandsjar, een onverwachten dienst aan de christenen in het Oosten bewezen had.
|
|