Het secreet-boek vol heerlijke konsten
(1694)–Carel Baten– AuteursrechtvrijOm alle Hout-werck van den Brant te bevrijden.ALle Hout-werck dat met Aluyn-water bestreecken is, daer aen en sal den Brandt niet hebben. Of neemt Spaens-groen, Aluyn, Assche van Loot, menght dat onder de Verwen, daer mede dat gy de Huysen, Deuren, oft eenigh ander Hout-werck beschilderen wilt, en ’t vier en sal daer in niet vatten. Plinius. | |
Om alderley Hout op diversche manieren te verwen, voor de Schrijn-werckers.Neemt des morgens vroegh soo veel versche peerde-stront als gy krijgen kondt, perst daer | |
[pagina 202]
| |
uyt de vochtigheyt, en doet dat soo lange eenige dagen achter een tot dat gy deser vochtigheydt genoeg hebt: daer na doet in elcke pinte deser vochtigheyt, soo veel Aluyns, en Gomme van Arabien, elcke soo veel als een boon groot, en tempert met deser vochtigheyt alsulcken Verwe als ghy begeert, en in so veel diversche potkens, als gy diversche Verwen begeert: Dit aldus gedaen wesende, soo leght daer in sulcke stucxkens hout als gy tot het inleggen van eenigh Schrijn-werck begeert te gebruycken, latet daer in leggen eenige dagen, hoe langer, hoe beter dattet de Verwe sal aennemen. Ende alsoo doende, sult gy hebben hout om in te leggen, van diversche koleuren, welcker Verwen nimmermeer en sullen afgaen. Alexius. | |
Om Ebbenhout te maken, gelijk oft alsoo gewassen ware.Alle hout dat hart, klaer, en wichtigh is, kan tot forme van Ebben-hout gemaekt worden, gelijck als Esschen-hout, Ceder-hout, Moerbesi-hout, ofte Pock-hout, op dese maniere: Neemt eenige stucken deses houts, legtse te weycke drie ofte vier dagen langh, in Aluyn-water, stellet op een warme plaetse, op dattet altijt magh warm blijven: daer naer soo ziedet in Olie, daer in dat een hasenoot groot Vitriols en Solfers gesmeten is, een ure langh ofte weynigh min, want hoe datmen ’t langer ziedet, hoe dattet zwarter worden sal, dan al te lange en is ook niet goet, mits dattet daer door brandigh, en al te kort-brekigh worden soude, want ist van passe gezoden, soo sal ’t uytnemende swart wesen. Alexius. |
|