De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930
(1930-1933)–Maurits Basse– Auteursrecht onbekend
[pagina 196]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 197]
| |
van het land had niets daarvan vermoed en was verrast, onthutst en ongerust. De Franschgezinde bladen voorspelden in woedende artikels allerlei onheilen. De geheele Vlaamsche Beweging stelden zij verantwoordelijk voor die ‘verheerlijking van het Activisme’, die ‘schandelijke verkiezing van een verrader’, ‘une honte, le triomphe de la canaille.Ga naar voetnoot(1)’ Aan de Regeering werd verweten, dat zij, door haar zwakke toegevingspolitiek, den ‘innommable’ en zijn vrienden had aangemoedigd. In het Walenland donderde men op de aan Duitschland verkochte Antwerpenaren; sommigen - altijd dezelfden - verklaarden nog eens gereed te zijn om zich in de armen van Frankrijk te werpen. Vlammende brieven gingen Borms in zijn gevangeniscel met den dood bedreigen. Eenige Gemeenteraden, de Brusselsche ‘Fédération libérale’, de ‘Fédération wallonne’, de Luiksche studenten, tal van vereenigingen gaven lucht aan hun verontwaardiging in moties, in plakbrieven en in telegrammen aan den Koning. Er was te Brussel een protestbetooging van Waalsche studenten, waaronder velen de Fransche kleuren droegen en de Marseillaise zongen. Het was niet zonder eenig leedvermaak dat zelfs gematigde Flaminganten al die ontroering gade sloegen. Maar velen voelden zich zelf niet volkomen gerust: indien de macht der Extremisten werkelijk zoo erg was toegenomen, wat was er dan niet van de aanstaande algemeene verkiezingen te vreezen ? Weinige dagen na den verbluffenden donderslag bedaarde de zenuwachtigheid en kwam er een juister begrip van de gebeurtenis. Het orgaan der Frontisten, de ScheldeGa naar voetnoot(2) was zoo eerlijk, de ware reden aan te geven, waarom, naast 15000 Frontisten, talrijke andere Vlaamschgezinden voor Borms hadden gestemd: Deze had zich voorgesteld als de candidaat der Amnestie, en heel de propaganda van zijn | |
[pagina 198]
| |
vrienden had daarop gesteund. Iedereen wist dat hij niet in de Kamer kon komen. Zijn verkiezing werd dan ook door die Kamer ongeldig, en de Liberaal Baelde verkozen verklaard.Ga naar voetnoot(1) Juist daardoor had het stemmen op den naam van Borms het karakter gekregen van een bloote manifestatie, waaraan zelfs anti-Extremisten zonder gevaar konden deelnemen. Ze hebben eenvoudig de gelegenheid te baat genomen om aan de Regeering hun misnoegen te laten voelen, niet alleen wegens het uitblijven van amnestie, maar ook wegens de onwillige houding van de regeeringskringen en van hun Franschgezinde vrienden tegenover de wenschen der Flaminganten in 't algemeen. De aldus plotseling toegediende les droeg spoedig vruchten. | |
Op den weg naar Damascus.Er rezen onmiddellijk stemmen op, die men niet gewoon was zoo te hooren spreken. Franschtalige bladen schenen nu eerst waarheden te ontdekken en te erkennen, die hun de Vlaamschgezinden sedert vele jaren hadden voorgehouden. De Dernière Heure sprak gulden woorden: Men verdeelt niet ongestraft een land in uitstekende vaderlanders en slechte burgers, naar gelang zij aan de bevelen van een kliekje gehoorzamen of het weigeren blindelings te volgen. Ook de Antwerpsche Matin vond dat zekere politiek, die er op gericht is om de Vlamingen te doon doorgaan als slechte burgers, te gelijker tijd belachelijk en misdadig is. In de Nation belge van 23 December 1928 legde iemand, die L.L. teekende, flink den vinger op de wonde: Il reste à assainir l'atmosphère, et pour celà. il ne suffit pas de légiférer. Il laut que la Flandre, la vraie, se sente aimée. Alors elle se détournera des naufrageurs stupides. | |
[pagina 199]
| |
Even kernachtig verklaarde de heer Destrée aangaande die ‘naufrageurs:’ de beste wijze om hun ongezonde propaganda te bestrijden is door feiten te bewijzen dat België geen stiefmoeder is voor het Vlaamsche volk.Ga naar voetnoot(1) Had alleen de verkiezing van Borms al die ooglappen doen afvallen ? Toch niet! In de laatste jaren hadden meer en meer geesten een gezonder begrip van de Vlaamsche Beweging gekregen. Het feit dat de strijdende Franschgezinden niet bij machte waren geweest de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool volkomen te beletten, bewijst dat de pleidooien der Flaminganten niet steeds in doovemansooren wareń gevallen. Lang vóór de Antwerpsche verkiezing de openbare meening in rep en roer bracht, waren reeds eenigen openlijk bekeerd. Vele anderen waren het ook, doch in stilte: niemand bekent gaarne, jaren lang ongelijk te hebben gehad, en voor meer dan een is het bovendien gevaarlijk. Maar na de verkiezing van Borms nam de kentering geweldig in omvang en in snelheid toe; daar iedereen ze nu duidelijk gewaar werd, scheen ze pas, en plotseling, begonnen; en men kan geneigd zijn haar van 9 December 1928 te dagteekenen. Ongetwijfeld mag men dien datum geven aan de hoofdoorzaak dier ommekeer: immers, op 9 December 1928 begon de schrik der Franschgezinden; de schrik, niet voor de Frontisten afzonderlijk, maar eerder voor een mogelijke toenadering der gematigde Flaminganten tot degenen die het bestaan van België bedreigden. Te Antwerpen hadden ze de 15000 Frontistische stemmen met 68.000 vermeerderd. Zoo iets kon elders gebeuren. Veertien dagen vóór de verkiezing had een berichtgever uit Antwerpen de lezers van de Nation belgeGa naar voetnoot(2) gewaarschuwd voor een mogelijk ‘overloopen der minimalisten’: ... défection momentanée sans doute, mais qui aura prouvé devant | |
[pagina 200]
| |
le pays qu'entre le maximalisme et le minimalisme flamingant il n'y a pas de frontières bien définies et que les minimalistes et maximalistes, à la première occasion, sont prêts à prendre parti contre la Belgique. Een dergelijke beschuldiging hadden de minimalisten honderdmaal weerlegd en zouden ze blijven weerleggen. Maar de Franschgezinden vreesden dat hetgeen nog niet waar was, spoedig waar kon worden; te Antwerpen hadden de gematigden getoond dat hun geduld al te zeer op de proef was gesteld; het was hoog tijd er voor te zorgen, dat zij geen ‘première occasion’ kregen. Het werd dus patriotisch wat meer te luisteren naar wat die slechte patriotten vertelden, om te beletten dat ze nog slechter patriotten zouden worden. Nu kregen de echte bekeerden van de voorzichtiger geworden schijnbekeerden gelegenheid om luidop te zeggen wat ze meenden, zonder gevaar te loopen met de vijanden van België in één en denzelfden zak te worden gestoken. Zij hebben er veel toe bijgedragen om een redelijke opvatting der Vlaamsche Beweging bij hunsgelijken te doen ingang vinden. De Flaminganten, vooral zij die in den strijd vergrijsd waren, geloofden eerst hun oogen niet. Zij stonden met de armen overeen en verbaasde blikken te kijken op die onverwachte vorming van wat de Bien public ‘le cortège des convertis’ noemde. Zij hadden reden tot voldoening, maar deze ging niet zonder de bitterheid van zekere terugblikkende overdenkingen: tien jaren talentvol en geduldig beroep op de redelijkheid der leidende standen hadden niet kunnen bewerken wat nu één dag geweld had volbracht; de bedreiging verkreeg van den schrik, wat in vreedzamer tijden aan de rechtvaardigheid geweigerd was. Aangelokt, de eenen door de opkomende macht, de anderen door het dagende recht, stapten nu zeer vaardige naast boetvaardige zondaren op den weg naar Damascus. Anderen ergerden zich aan dat schouwspel, verwarden meestal de oprechten met de onoprechten, en bleven de Vlaamsche Beweging uit alle macht bestrijden. Veleh daaronder verdedigden eenvoudig de voorrechten, die | |
[pagina 201]
| |
vanouds met hun eigenbelang overeenstemden. Er waren er echter ook, die te goeder trouw de Fransche cultuur, en daardoor de hoogere belangen van het land, in gevaar achtten. Hun komt de hulde van hun tegenstrevers toe, omdat zij de zaak, die hun aan het hart lag, niet verlieten toen het lot haar ongunstig bleek. Maar intusschen ging de stoet der bekeerlingen indrukwekkend voorbij, in steeds dichter gelederen. Gedurende de jaren 1929 en 1930 kregen de Flaminganten meer en meer gelijk in middens waarvan zij vroeger slechts afkeuring konden verwachten. Fransche bladen en tijdschriften uit de hoofdstad óf uit Vlaamsche of zelfs Waalsche provineies namen van Vlaamschgezinden, of van eigen medewerkers, artikels op, die ze eertijds nooit hadden willen drukken: ze wisten wel dat ze nu geen van hun abonnenten daardoor zouden verliezen, en dorsten aan hun oordeel gedachten onderwerpen, als de volgende: Van den heer Tschoffen, in Le Soir, April 1929: De feiten stellon de wet, en zij bewijzen dat wij tot nu too den goeden weg niet gevolgd hebben. In het Journal des Tribunaux (April 1929), van den heer Paul Struye: Niets zal nog kunnen beletten dat Vlaanderen weer volkomen Vlaamsch wordt. Zij die dat niet zien, zijn blind. Van Pater L. Willaert, in de Nation belge van 6 October 1929: Het zaad van het Activisme werd gostrooid door de kliek die in 1830 het Vlaamsch wilde uitroeien; door de leidende standen, onbekwaam hun rol te vervullen, omdat zij de taal van het volk misprezen; door diegenen, die na den oorlog zeiden: ‘België zal Latijnsch zijn of niet zijn’. Van den heer Julien Delaunay, in La Terre Wallonne van Augustus 29: De Vlaamsche Beweging is rechtvaardig en, overigens, zij zegeviert... De wetten zijn gemaakt door de meerderheid voor de meerderheid. Waarom zou men op taalgebied aan minderheden voorrechten moeten toekennen, die men op ieder ander gebied weigert te verleenon? | |
[pagina 202]
| |
Uit de Indépendance belge (Oct. 1929). De tijd is voorbij voor een verdubbeling van de Gentsche Hoogeschool. In de flinke Revue Catholique des Idées et des Faits van 25 Januari 1929 mocht de heer Edm. Rubbens verklaren: On a toujours voulu défendre au nom de la Belgique tout ce qui fut entrepris au nom de la Flandre. Le résultat a été naturellement qu'on a créé une opposition entre la grande et la petite patrie, et que les coeurs qui ont eru devoir choisir, ont choisi. Later zou in hetzelfde tijdschrift een jong Brusselsch advocaat, de heer Charles van Renynghe de Voxvrie, dergelijke gedachten ontwikkelen in een artikel waarvan het slot was: ‘Le flamingantisme est une des formes du patriotisme belgeGa naar voetnoot(1)’. In de wereld van de rijke burgerij en van den adel, waarin hij verkeerde, zou hem die bewering drie jaar vroeger aangewreven zijn als het tegenovergestelde van waarheid en vaderlandsliefde. Er verschenen tal van Fransche brochures, opgesteld door Vlamingen of Walen die de Vlaamsche zaak nooit, of niet openlijk, genegen waren geweest, en die ze nu steunden, hetzij door ze ten deele of volkomen rechtvaardig, hetzij door ze onoverwinnelijk te noemenGa naar voetnoot(2). De heer Baussart schreef in één van zijn Lettres à un Wallon: Je vous avoue, mon cher ami, que si la langue et la culture françaises me sont extrêmement chères, le sort intellectuel de M. Beulemans me laisse fort indifférent. Arme Mijnheer Beulemans! Degenen die het nog voor hem opnamen, toonden zich nog al ontmoedigd. Een van zijn hardnekkigste beschermers, de Gentsche advocaat Verhaeghe, verklaarde in de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool te berusten, ‘want op dit oogenblik zijn wij verslagenGa naar voetnoot(3)’. | |
[pagina 203]
| |
In de Flandre libérale kloeg men steen en been over de laksheid van de anti-flaminganten. Een inzender verontschuldigde ze: A la base de leur lassitude, il y a un bien compréhensible sentiment d'impuissance. Depuis des années nous reculons, et cela sans espoir de retour à une conception plus saine de l'idée de justice, cette idée qui nous permettait - en 1918 - de croire à une revanche sur le flamingantisme malpropre de l'occupation. Cette revanche, nous ne l'avons pas eueGa naar voetnoot(1). Vroeger hadden de Franschgezinden kunnen rekenen op de Kamers en vooral op de Regeering. Nu meende het Waalsch Kamerlid Fr. Bovesse te mogen zeggen: ‘On a manifestement peur du mouvement flamingantGa naar voetnoot(2)’. De kenteering der openbare meening, door zoovele van haar organen bekend, bleek overigens uit allerlei beteekenisvolle feiten en feitjes. Zoowel in vergaderingen, als in de pers, werd de toon der discussie iets beleefder tegenover de Flaminganten en hun taal. De hooghartige minachting voor ‘la moedertaal’ en de verwarring van alle Vlaamschgezinden met Activisten of Extremisten was niet meer zoo zeker van bijval. Flaminganten werden in 't Nederlandsch aangesproken door heeren, die vroeger beweerden niets dan Fransch en wat Vlaamschen tongval te kennen. Groote handelsfirma's zonden, zelfs uit Wallonië, tweetalige of eentalig Vlaamsche catologen en omzendbrieven in de wereld. Banken, uitsluitend door hardnekkige Franschgezinden beheerd, schreven Nederlandsche brieven en andere stukken aan wie dat maar wenschte. Wie in groote winkels Nederlandsch sprak, werd in die taal bediend. Het aantal personen die in staat bleken Nederlandsch te spreken, was overigens overal toegenomen. Op 10 September 1929 was er te Gent een huldebetoon ter eere van den afgetreden gouverneur, Graaf de Kerchove de Denterghem. Voerden daar het woord: de voorzitter | |
[pagina 204]
| |
der feestcommissie, de burgemeester van Gent, de voorzitter der Bestendige Afvaardiging, een schepen, de voorzitter der Liberale Associatie (als Provincieraadslid) en ten slotte de Graaf zelf. Waren daaronder als Franschgezind bekend: bijna allen. Spraken daar Nederlandsch: allen! Zou daar tien jaar geleden Nederlandsch hebben durven spreken: Niemand. In dezelfde maand deed de Gentsche Handelsrechtbank, door geen wet daartoe verplicht, voor de eerste maal uitspraak in het Nederlandsch en besloot voortaan in die taal elke zaak te behandelen, die door middel van een Nederlandsch exploot zou ingediend wordenGa naar voetnoot(1). Het jaar 1930 was nauwelijks afgeloopen, toen de Bond der Belgische Onderofficieren zijn orgaan in de twee talen begon uit te geven; in October 1929 had de Touring Club hetzelfde nuttig geacht voor zijn ‘Bulletin officiel’. Op 20 November 1929 hield de Waalsche heer Magnette, als voorzitter van den Senaat, een gedeelte van zijn openingsrede in het Nederlandsch, tot ieders verrassing, want zoo iets was nog nooit gebeurd. Op 11 November 1930 opende een ander Waalsch Voorzitter, de heer Poncelet, de Kamersessie met een Fransche rede, waarin hij echter zijn leedwezen betuigde het Nederlandsch niet machtig te zijn; een dergelijke beleefdheid was eertijds steeds overbodig geacht. Tot nog toe waren de Jezuïetencolleges brandpunten van Franschgezinden weerstand geweest. In September 1930 hoorde men vertellen dat de paters hun onderwijs gingen vervlaamschen. In werkelijkheid begonnen ze drie vakken in het Nederlandsch te onderwijzen: Grieksch, Geschiedenis en Aardrijkskunde. In Augustus 1930 wist de Standaard uit officieele bron dat de bisschoppen de noodige bevelen hadden rondgezonden om, te beginnen van het aanstaande schooljaar, in hun gestichten alle leergangen, behalve het Latijn, in het Vlaamsch te doen geven. Te Brussel doortrok in | |
[pagina 205]
| |
Juni 1930 een stoet van ten minste 25000 Vlaamsche Oudstrijders de Brusselsche straten; ze droegen tal van leeuwenvlaggen, hun orkesten speelden en zij zongen den Vlaamschen Leeuw; een gedeelte van het publiek juichte toe en er was geen enkele tegenbetooging, waar, enkele jaren te voren, onvermijdelijk straatgevechten zouden ontstaan zijnGa naar voetnoot(1). Op 4 Mei 1930 werd te Brugge, op den honderdsten verjaardag van de geboorte van Guido Gezelle, het standbeeld van den dichter onthuld. Aan de gevels hingen Belgische en Vlaamsche vlaggen uit. Van op den Halletoren waaide een reusachtige Leeuwenvlag. De tocht van den Koning en de Koningin door de geestdriftige menigte was een ware triomftocht. Bij hun aankomst vóór het gedenkteeken werden zij begroet door de Brabançonne, onmiddellijk door den Vlaamschen Leeuw gevolgd. Dat ergerde de Franschgezinde pers, waaronder de Flandre libérale; haar berichtgever sprak weer van ‘le drapeau jaune au caniche’ en van ‘het dubbelzinnig karakter’ van de GezellefeestenGa naar voetnoot(2). Blijkbaar dacht de Koning daar anders over. | |
De koning en de kentering.Onze Vorst zal wel het bij uitstek Vlaamsch karakter der Gezelleviering in het licht hebben gezien, waarin twee jaren te voren zijn zoon de ontwikkeling van Vlaamsch-België had beschouwd. Dat was bij de blijde intrede van prins Leopold en prinses Astrid in datzelfde Brugge, en het vorstelijk jonge paar werd daar, evenals in Antwerpen, Gent, Luik en elders, op uitbundige blijken van genegenheid onthaald. Tot slot van een flinke Nederlandsche rede over het verleden en de toekomst van Brugge, sprak toen de Prins de volgende woorden uit: Na deze plechtigheid, zal ik mijn blijde intrede hebben gedaan in de | |
[pagina 206]
| |
drie Vlaamsche Zustersteden. En wanneer ik, in mijn gedachten, terugblik op het schouwspel, dat mij bij elk onthaal geboden werd, ontroert mij telkens weer de indruk van eigen macht en eigen schoonheid, waarvan onze Vlaamsche gewesten doordrongen zijn. Er zijn woorden, die door de omstandigheden waarin zij uitgesproken worden, de waarde en de draagkracht krijgen van een daad. Deze daad, nu, is niet gekomen na de verkiezing van Borms, maar vijf maanden te voren, op 15 Juli 1928, toen Robert Kreglinger nog leefde en nog niemand aan zijn vervanging als Kamerlid kon denken. Zeker, het Extremisme was toen reeds onrustwekkend genoeg om met de noodige voorzichtigheid in aanmerking te worden genomen. Het geneesmiddel voor de dreigende ziekte werd door de gematigde Flaminganten sedert lang aangewezen, en gelukkig waren die nu ook machtig genoeg geworden om naar hun raadgevingen ernstig te doen luisteren. Dit alles zag de Koning duidelijk in, en het was een openbaar geheim dat hij, binnen de grenzen, hem door de Grondwet voorgeschreven, zijn best deed om onze ministers tot een juist begrip van den toestand te brengen. Dat die houding aan sommige ongeneesbare Franschgezinden niet beviel, en door de Extremisten meestal met wansmakelijken spot werd beloond, was te verwachten, maar is van weinig belang. Er is een groot verschil tusschen het rustig doorzicht van wie sedert lang de toedracht der zaken heeft begrepen, en steeds in overeenkomst daarmee heeft gehandeld, en de krampachtige pogingen, hetzij van eigenzuchtige weerhanen | |
[pagina 207]
| |
of zelfs van welmeenende staatslieden, die eerst te elfder ure zijn gaan begrijpen en handelen. De IJzerbedevaart, die sedert 1920 jaarlijks in omvang vermeerderde, bracht in 1930 honderd duizend geestdriftige Vlaamschgezinden naar den leelijken, maar indrukwekkenden IJzertoren. Anderzijds dreigden allerlei Vlaamsche gemeenteraden en vereenigingen, aan de eeuwfeesten geen deel te zullen nemen, zoo de Regeering nog bleef aarzelen, de volksrechten in te willigen. In extremistische dagbladen en vlugschriftenGa naar voetnoot(1) werd zelfs een hevige propaganda gevoerd om die feesten te doen schipbreuk lijden. In de Kamervergádering van 13 Februari 1930 verwekte Van Cauwelaert opschudding door zijn waarschuwing: ‘Zoo men aan de Vlamingen in zake Vlaamsche Hoogeschool niet spoedig recht laat wedervaren, zouden de jubelklokken wel stormklokken kunnen worden’. Die en andere voorteekenen waren voorzeker in staat om de meest verblinden tot nadenken te stemmen. Veler oogen zijn dan ook opengegaan. Doch eenigen, zoowel Vlamingen als Walen, hadden niet gewacht tot anderen vóór bedreigingen zouden wijken, om de Vlaamsche Beweging naar waarde te schatten. Onder die klaarzienden bevond zich de Koning sedert langGa naar voetnoot(2). Reeds als kroonprins had hij even veel belangstelling over voor de taal en de kunst der Vlamingen als voor die der Walen. Die belangstelling was niet een private liefhebberij, hij toonde ze openbaar, door daden, toen de Vlaamsche Beweging nog te zwak was om aan een volksvertegenwoordiger haar wil op te dringen. In 1894 sprak hij het Gentsch Schepencollege in het Vlaamsch toe, tot onverholen ontstemming van de Franschgezinden. In 1896 woonde hij een vergadering der Vlaamsche Academie bij en in 1897 ont- | |
[pagina 208]
| |
hulde hij te Eekloo het standbeeld van Ledeganck met een vlaamsche redevoering, die indruk maakte. De heer Em. Braun voelde zich dan wel verplicht, zoo goed het ging, ook Nederlandsch te spreken, evenals de burgemeesters van de twee andere zustersteden, de heer Visart de Bocarmé, die ook gebrekkig uitsprak, en Jan van Rijswijk, die door zijn schitterende rede iedereen bekoorde. Telkens kroonprins Albert overigens een Vlaamsche stad bezocht, verlangde hij door de overheid in het Vlaamsch te worden aangesproken. Aldus werkte zijn voorbeeld ten gunste van de taal der Vlamingen, reeds vier jaar vóór ze door de wet De Vriendt (1898) eindelijk als officieele taal werd erkend. Velen herinnerden zich dat in 1930, en het volk wist dat de Koninklijke kinderen in de kennis en den eerbied van het Nederlandsch waren opgebracht. Het wist ook van de belofte aan de Vlaamsche soldaten tijdens den oorlog, en van de troonrede na den oorlog. Van daar dat de extremistische pogingen om de eeuwfeesten te bederven mislukt zijn. Niet omdat de Vlamingen van ganscher harte konden deelnemen aan de officieele viering van een tijdperk, dat voor hen een tijdperk van onrechtvaardige miskenning was geweest; maar omdat nu die tijd ten einde ging en vooral omdat de Koning bijna telkens aanwezig was. Ook zorgde het volk er spontaan voor, dat de vijandelijke betoogingen, tegen hem door Extremisten voorbereid, ieder maal voor de dungezaaide betoogers slecht afliepen. Op 20 Juli 1931 zei de Standaard : ‘De Vlamingen weten dat zij den Koning niet kunnen verantwoordelijk maken voor het uitblijven van een oplossing der Vlaamsche kwestie’. De Vlamingen weten meer. Ze weten ook dat de Koning de Vlaamsche zaak niet heeft gesteund omdat zij zegevierde; maar dat zij, integendeel, zegevierde, althans voor een aanzienlijk deel, omdat, toen alle machtigen haar den rug toekeerden, de Koninklijke steun haar niet ontbroken heeft. |
|