De Vlaamsche Beweging van 1905 tot 1930
(1930-1933)–Maurits Basse– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |||||||||||
Hoofdstuk III.
| |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
mededinging van de (nog erger verfranschte) Vrije Scholen het hoofd te kunnen biedenGa naar voetnoot(1). Zoo redeneerde men in den Gemeenteraad van Gent over dat wedijveren in het vermuilezelen, minder dan twee jaren nadat de ‘Ligue de l'Enseignement,’ op verslag van den heer Temmerman, oudbestuurder der Liersche Staatsnormaalschool, eenparig een wensch had uitgedrukt ten voordeele van ‘het gebruik der moedertaal voor de volledige ontwikkeling, van den kindertuin tot en met de Universiteit.’ (Maart 1912)Ga naar voetnoot(2). Het Lager Onderwijs der geestelijkheid zag er lang niet beter uit, en te beginnen met 1908 verergerde nog de toestand, ten gevolge van de inwijking van vele Fransche kloosterlingen, die, door de politiek van Combes verdreven, zoowat overal in ons Vrij Onderwijs werden ondergebracht. Reeds in 1909 protesteert Dr Van de Perre in het Handelsblad tegen de toenmalige verfransching der geestelijke scholen door Fransche broeders en zusters. In December 1913 klaagt een geestelijke in Hooger Leven: ‘Mij is geen enkele kloosterorde bekend die bepaald Vlaamsch is.’ ‘Aan een vader,’ vertelt hij verder, die Vlaamsch onderwijs zou willen voor zijn kinderen, antwoordt een Moeder overste: ‘Mais le Flanamd, c'est bon pour les servantes.’ In niet-betalende scholen is de toestand nagenoeg dezelfde: Fransch onderwijst men van de laagste klassen af, en er zijn volkskinderen van zes jaar die den Catechismus en de gebeden in het Fransch leeren. Er is ook verplichtend Franschspreken op de speelplaats, en wel op straf van 2 of 5 centiem boet. En de toevoer van Fransche leerkrachten vermeerdert altijd voort. Einde Maart 1914 wordt, in de Kamer, de naturalisatie verleend aan 53 geestelijken, waaronder 40 Fransche kloosterlingen, in het Belgisch Onderwijs sedert pas enkele maanden werkzaam. Maar in dezelfde zitting wordt ze geweigerd aan advo- | |||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||
caat Nico Gunzburg, secretaris van het Vlaamsch Rechtskundig Tijdschrift, te Riga uit Belgische ouders geboren, en die sedert zijn vierde levensjaar in België verblijft. Om nog een onzinniger toestand te vinden moest men naar Brussel gaan. Daar zijn geheele geslachten Vlaamsche kinderen naar den geest vermoord, zoowel in de Stadsscholen als in de - mededingende! - Vrije gestichten. In 1910 en later wordt, van het eerste studiejaar af, het lager onderwijs der stad in het Fransch gegeven. Er bestaan, wel is waar, ‘Vlaamsche klassen;’ maar daar worden alleen verworpelingen geplaatst, zoodat het als een straf geldt daar terecht te komen. Het is verboden op de speelplaats of op wandeling Vlaamsch te spreken. De gemeente-overheid en de leerkrachten zijn door een even erge verfranschingswoede aangetast; overigens, het zijn de Brusselsche Normaalscholen die de noodige onderwijzers en onderwijzeressen leveren, en deze zijn onbekwaam om in het Nederlandsch te onderwijzen. Vertoogen van het Nationaal Vlaamsch Verbond en van het Verbond der Vlaamsche Maatschappijen van Brussel in 1910 helpen niet. Schepen Jacqmain, door Cam. Huysmans in Januari 1911 geïnterpelleerd, acht den toestand bevredigend. Leeren de kinderen geen Fransch dan, en is dat niet het voornaamste? Een mooi staaltje van het Fransch, dat volkskinderen in 1911 uit die scholen meedroegen, kreeg een Brusselsche dame in de rekening van haar waschvrouwGa naar voetnoot(1):
In 1913 zijn er, in de Brusselsche stadsscholen voor achter- | |||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||
lijke kinderen, 10 % Waalsche en 90 % Vlaamsche leerlingen.... Hebben Fonson en Wicheler dat geweten, toen zij aan hun vroolijke Beulemansboeken begonnen, die even zoo goed smartelijke boeken hadden kunnen zijn? Het Normaalonderwijs stond natuurlijk in evenredigheid met de scholen die het van personeel moest voorzien. In de talrijke Vrije Normaalscholen was bijna alles Fransch wat de klok sloeg. De Staatsnormaalscholen voor jongens te Gent en te Lier hadden het Nederlandsch tot voertaal, maar die voor meisjes te Brugge was nog volkomen verfranscht in 1906 en jaren nadien. Het officieel Middelbaar Onderwijs was, sedert te toepassing van de wet De Vigne-Coremans, niet meer uitsluitend, maar toch overwegend Fransch. Behalve het Nederlandsch zelf werden slechts Geschiedenis en Aardrijkskunde, de Natuurlijke Wetenschappen, alsmede, gedeeltelijk, Duitsch en Engelsch, in onze taal onderwezen.... als de wet werd nageleefd. Maar het Vrij Middelbaar Onderwijs was nog geheel verfranscht, behoudens zeldzame uitzonderingen. Wie bedenkt, dat er b.v. in Oost-Vlaanderen slechts één Atheneum is (Gent), en dat, te Gent alleen, 3 groote geestelijke Colleges bestaan, beseft wat de geestesvorming van de toekomstige burgerij in taalopzicht moest zijn. In 1895 waren er, op 100 Belgische landbouwers, 63,57 Vlamingen tegen 36,43 WalenGa naar voetnoot(1). Voor het opleiden tot dat bij uitstek Vlaamsch bedrijf bestonden er in 1914 twee volledige staatsinstellingen, beide in 't Walenland, beide volkomen Fransch van voertaal en van geest: de Middelbare Landbouwschool te Hoei en de Hoogere Landbouwschool te Gembloers. Aan de Universiteit te Leuven was de Landbouwfaculteit eveneens Fransch. Daarenboven waren er nog in alle Vlaamsche | |||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||
streken vrije gestichten van minderen graad, of landbouwafdeelingen bij gewone - ook officieele - Middelbare scholen gevoegd; de meeste waren geheel Fransch, andere tweetalig, slechts weinige overwegend Vlaamsch. De Staatstuinbouwschool te Gent was volkomen Fransch; die te Vilvoorde had - dank zij haar stichter, J.I. De Beucker - een Vlaamsche afdeeling, waar toch nog gedeeltelijk in 't Fransch werd onderwezen. Dit alles legt de onkunde uit van onze Vlaamsche boeren en hoveniers, b.v. aangaande plantenziekten, waartegen zij geheel ontwapend stonden, en die de minste Hollandsche landman sedert lang wist te onderscheiden en te bestrijdenGa naar voetnoot(1). Die beschouwingen zouden wij nu, zonder er veel aan te veranderen, kunnen herhalen voor de Veeartsenijschool te Kuregem (uitsluitend Fransch), de Nijverheidsscholen (behalve die van Antwerpen, die onder het bestuur van Dr Fl. Boonroy geheel Vlaamsch werd), de Ambachtsscholen, de Academies van Schoone Kunsten en de Muziekconservatoriums en -Scholen (behalve het Conservatorium van Antwerpen, door Benoit gesticht). Waarom echter verder daarover uitweiden? Wat anders kon men van verfranschte leidende standen verwachten? Stuk voor stuk moesten de Flaminganten hun ontrukken wat ze van zelf hadden moeten geven. Twee zulke stukken waren de wet Franck-Segers in 1910, en enkele bepalingen uit de wet Poullet, in 1914 door de Kamers aangenomen. Het Middelbaar Onderwijs kwam eerst aan de beurt. | |||||||||||
Het wetsvoorstel Coremans en de wet Franck-Segers.Het grootste gedeelte van wat Fredericq ‘de lijdens- | |||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||
geschiedenis der wet Coremans’ noemt behoort tot het door hem behandelde tijdperkGa naar voetnoot(1). Ze begint op 23 December 1889 met de eerste poging van Edw. Coremans om van de Kamer, door middel van een amendement aan de nieuwe wet over Hooger Onderwijs, gelijkstelling in taalopzicht van Vrij en Officieel Middelbaar Onderwijs te bekomen. Wat hij in 1890 en in 1894 langs een dergelijken weg beproefde mislukte eveneens; en zijn bepaald wetsvoorstel, op 9 Augustus 1901 neergelegd, werd jarenlang door de Regeering op de lange baan geschoven; als het eindelijk in Juni 1907 ter bespreking geraakte, werd het door ontzenuwende amendementen van tegenstrevers zoo misvormd, dat niemand het nog kon goedkeuren. Tot groote vreugde van alle Franschgezinden werd, wat er van overbleef, naar een bijzondere Commissie verzonden, en de ‘Bien Public’ schreef met leedvermaak: Dans le cimetière législatif, les dépôts provisoires se transforment aisément en concessions à perpétuité. L'enseigne est d'ailleurs la même: R.I.P. Ook Fredericq achtte in Mei 1908 dat de Coremanswet bepaald schipbreuk had geleden. Moeilijk kon hij toen weten welk lot beschoren was aan een amendement, dat door Louis Franck op 22 November 1907 in de ‘begrafeniscommissie’ was voorgesteld: het bevatte echter de kiem van de latere wet Franck-Segers, en dus de belofte van een spoedige opstanding, onder nieuwe gedaante, van de doodgewaande Coremanswet. Wel spande zich de Regeering en de Hoogere Geestelijkheid in, om een nieuwe vergadering der Coremans-commissie, en dus alle verdere bespreking, te beletten. Maar de Vlaamschgezinde agitatie buiten de Kamer, en het aandringen van Flaminganten daarbinnen, hielden niet op; en op het einde van Januari 1909 rees het gordijn voor het laatste bedrijf der lijdensgeschiedenis. Toen vergaderde | |||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||
namelijk andermaal de Coremans-commissie. L. Franck en L. Segers verdedigden er hun gezamenlijk voorstel tegen dat van den Waal Mabille, die met een drietalig stelsel voor alle Belgische scholen voor den dag was gekomen. (Fransch, Nederlandsch en Duitsch). In de vergadering van 24 Maart werd L. Franck aangeduid om de verschillende voorstellen tot één enkel samen te vatten. Wat hij spoedig deed, hoewel de Regeering liet voelen dat de zaak niet meer in de loopende sessie zou besproken worden. De nieuwe oplossing kwam hierop neer, dat al wie tot de Universiteit wilde toegelaten worden, een ernstig examen over de moedertaal en een tweede taal zou moeten afleggen, tenzij zijn Humaniora-certificaat bewees, dat hem, buiten het Nederlandsch en Duitsch of Engelsch, nog twee verplichte vakken in het Nederlandsch waren onderwezen. Hetzelfde was op Brussel toepasselijk, volgens de moedertaal van den recipiendus, en er werd, voor Waalsche leerlingen van Vlaamsche scholen, een bijzondere Franschtalige afdeeling voorzienGa naar voetnoot(1). Op de zitting van 13 Mei werden de artikels betreffende het opgelegd examen aangenomen door de Commissieleden Nerinckx, Anseele, Franck, de Ghellinck, Standaert en Segers, tegen de Walen Francotte en Mabille. Maar de vrijstelling der leerlingen, die zich in de voorwaarden van de wet van 1883 bevonden (art. 5), werd door de geestelijkheid bevochten; daar zij niet van plan was haar onderwijs te vervlaamschen, zag ze daarin een voorrecht, aan de officieele scholen beloofd. Haar trouwe dienaren de Ghellinck en Standaert stemden dan ook tegen die bepaling, zoodat ze bij staking verworpen werd (4 tegen 4). Nu verklaarden Franck en Segers op hun beurt het verminkt voorstel niet te kunnen goedkeuren, daar het zijn oorspronkelijk karakter had verloren, en het werd dus ten slotte in zijn geheel verworpenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||
Groot waren de teleurstelling en de gramschap waaraan de liberale, maar vooral de catholieke Vlaamschgezinden in allerlei meetings, persartikels, plakbrieven en vertoogschriften lucht gaven. Met verontrustende hevigheid werd de tegenkanting van de bisschoppen en jezuïeten aangeklaagd, alsook het ‘verraad’ van Standaert en de Ghellinck, die nu hun Kamerzetels erg bedreigd zagen. Misschien daarom was het, dat, toen de Commissie op 17 Juni weer bijeenkwam, zij zich neer legden bij een vergelijk door Franck, Segers en Denis voorgesteld: zouden ook van het examen vrijgesteld worden, de candidaten die in hun Middelbaar Onderwijs ten minste 8 uren per week les in of door middel van het Nederlandsch zouden hebben ontvangen. Het aldus gewijzigd voorstel Franck-Segers werd nu eenparig aangenomen. Maar de verbittering en het wantrouwen, door de oneerlijke knepen van hun tegenstanders bij de verbolgen Flaminganten gewekt, bedaarde daarom niet; ze werden vermeerderd door het openlijk optreden van Mgr Waffelaert (Brugge) en Mgr Stillemans (Gent) tegen wat ze een aanslag op de catholieke vrijheid en een heulen met de vijanden van den Godsdienst noemden. De geestelijke en leeke hoofden der partij waren er weer op uit, om de bespreking in de Kamer zoo lang mogelijk te verhinderen. In Augustus 1909 werd Minister Schollaert door de overwegend catholieke bevolking van Hasselt uitgeflotenGa naar voetnoot(1); en het toppunt der woede werd bereikt op het Catholiek Congres, dat te Mechelen op 25 September en volgende dagen gehouden werd. Toen daar de, tot dus ver alom geduchte leider der catholieke partij, Woeste, de bespreking van de brandende vraagstukken der wet Franck-Segers en der Vlaamsche Hoogeschool wilde beletten, werd hij geweldig uitgejouwd en moest als voorzitter aftreden; terwijl integendeel Dosfel en Van Cauwelaert op een donderende ovatie werden onthaald. | |||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||
In het begin van Februari 1910 vernam men met verbazing, dat de Regeering nu plotseling een spoedige behandeling van het aanhangig vraagstuk wenschte. De vijanden der wet waren gaan hopen dat ze zou verworpen worden, omdat een aantal Brusselaars en Walen verklaarden geen vrede te hebben met de hen betreffende schikkingen. Ze hadden zonder den waard gerekend. Door het dadelijk aanvaarden - in een vergadering van de Linkerzijde - van een amendement Buyl, dat zich tegenover de ontevredenen wat inschikkelijker toonde, maar vooral door een zeer handige en verheven redevoering in de Kamerzitting van 15 April, keerde L. Franck het gevaar af, en won de meeste Liberalen en Socialisten voor zijn zaak. Intusschen was er op een vergadering der Rechterzijde, op aandringen van Segers, eenparig besloten voor de wet te stemmen: dat, trots den wil der bisschoppen, en uit vrees voor de eens te meer naderende verkiezingen en voor de hardnekkige agitatie, die zoowel catholieke als liberale Flaminganten bij voortduring in het geheele land onderhielden. Zoo werd dan de wet Franck-Segers op dien dag in eerste lezing, en op 22 April in tweede lezing (door 90 stemmen tegen 46 en 8 onthoudingen) in de Kamer aangenomen; op 5 Mei ging zij zonder eenige moeite door in den Senaat (met 46 stemmen tegen 30 en 8 onthoudingen)Ga naar voetnoot(1). Aldus bereikte de lijdensgeschiedenis der Coremanswet haar slot. Ze had 21 jaren geduurd! De nieuwe wet was niet volmaakt; meer dan één van haar bepalingen kon ontdoken worden. Maar de catholieke Flaminganten mochten er zich op beroemen dat zij, door hun moedig streven, een gezonderen geest in hun onderwijs hadden gebracht en aldus aan hun partij een onschatbaren dienst hadden bewezen. De liberale Flaminganten, die ze daarbij hielpen, hadden vooral uit Vlaamschgezindheid gehandeld, en waren bewust dat zij aan anderen een pro- | |||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||
pagandamiddel verschaften, waarover zij tot dusver alleen hadden beschikt. Maar aan een anderen kant hoopten zij - evenals vele catholieke Vlaamschgezinden, overigens - dat het nu uit zou zijn met de onridderlijke concurrentie, die de vrije scholen aan de officieele deden, door de kennis van het Fransch als hun specialiteit voor te spiegelen. En het is ook door die hoop, dat niet-Vlaamschgezinde Liberalen door Franck er konden toe gebracht worden hem te volgen. | |||||||||||
Het taalgebruik in het lager onderwijs en de wet Poullet.Op 14 October 1913 begon in de Kamer de bespreking van het wetsontwerp over het Lager Onderwijs, door den heer Poullet, den bevoegden Minister, neergelegd. Het voerde den leerplicht in, die in alle partijen verdedigers telde; maar het heette bij Liberalen en Socialisten spoedig de ‘Kloosterwet,’ omdat het de financieele lasten van het Vrij Onderwijs grootendeels op de rekening bracht van Staat, Provincie en Gemeente, zonder voldoend officieel toezicht toe te kennen. Ook was er daarover, in en buiten de Kamer, en tot groot nadeel van een eendrachtige Vlaamschgezinde werking, reeds hevige partijtwist aan den gang, toen op 16 Januari 1914 het taalgebruik eindelijk ter spraak kwam. Er waren eerst twee amendementen voorgesteld, het eene door Catholieken (Borginon, J. Delbeke, Henderickx, Van Sande, Van de Perre), het andere door Liberalen (Franck, Pécher, Lamborelle, Royers, Persoons en Augusteyns). Later kwamen toch Flaminganten uit alle partijen overeen om één en hetzelfde amendement te onderteekenen: de heeren Franck, Van Cauwelaert, C. Huysmans, R. Delbeke, Persoons en Henderickx. Het kwam neer op het volgende: De voertaal van alle verplichte vakken is het Neder- | |||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||
landsch in de Vlaamsche, het Fransch in de Waalsche gemeenten; het gezamenlijk onderwijs in deze taal mag niet minder dan 18 uren per week bedragen. Voor Brussel en omgeving is de voertaal de moedertaal van het kind, te bepalen door het schoolhoofd, behoudens beroep van de ouders bij de Inspectie. Het onderwijs in de 2e taal mag niet vóór den derden graad beginnen, tenzij in de Brusselsche agglomeratie. Dat kon echter noch aan de Regeering, noch aan de Franskiljons uit alle partijen bevallen. Dezen verdedigden, bij monde van de heeren Lemonnier en Devèze, de vrijheid van den huisvader en het nut van een tweetalig onderwijs. Te dier gelegenheid had C. Huysmans eenige harde waarheden over voor zekere Waalsche collega's die ‘steeds beweren geen twee talen te kunnen leeren, maar Vlaamsche kinderen daartoe willen dwingen.’ Catholieken van den ouden eed vreesden alweer een inbreuk op de vrijheid van het onderwijs. En zelfs de heer Segers, die vroeger, bij de verdediging van de wet, met zijn naam en dien van L. Franck onderteekend, zich zoo kranig Vlaamschgezind had betoond, was ditmaal tegen de Flaminganten gekant. Een paar weken later zou Ons Recht, dat toch ook catholiek was, als ‘de ware reden’ van al dien weerstand opgeven, wat wellicht slechts één der redenen was: Men moet de talrijke overgewaaide Fransche nonnen en paters, die hier zoo gemakkelijk genaturaliseerd worden, toelaten de Belgische onderwijzers en onderwijzeressen te onderkruipen.Ga naar voetnoot(1) Zooals meer gebeurd was, daagde er voor de bedreigde clericale en Franschgezinde belangen een gedienstige redder der partij op, van wien de heer Woeste en andere ‘opperbazen’ de touwtjes hielden; dat was ditmaal de heer Nobels. Met zijn collega's Maenhout, Lefebvre, Verachtert, De Meester en De Coster onderwierp hij een nieuw amendement aan de Kamer, en dadelijk sloten zich Minis- | |||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||
ter Poullet en de heer Woeste daarbij aan: het legde immers aan niemand eenige ernstige verplichting op. Als Van de Perre en Van Cauwelaert daar in flinke redevoeringen tegen opkwamen, beet hun de heer Woeste toe, dat zij hand aan hand gingen met den Socialist Huysmans. Van Cauwelaert antwoordde vinnig dat de Franskiljons van alle pluimage wel mochten samenwerken, zonder door Woeste en zijnsgelijken van verraad te worden beschuldigd. Het standpunt der Vlaamschgezinden werd verder dapper verdedigd door Louis Franck en C. Huysmans, en ook op prachtige wijze door den Waalschen Socialist Demblon. Als het op stemmen aankwam, vond de Voorzitter Schollaert, in overleg met den heer Destrée, een list uit: niet achtereen over ieder amendement, maar over alle te zamen laten stemmen, mits splitsing in soortgelijke bepalingen. Dat stichtte natuurlijk de gewenschte verwarring en er bleef, na de stemming, niets over, dan het - overigens gehavend - amendement Nobels. De tekst uit het voorstel Franck-Van Cauwelaert, dat onvoorwaardelijk het beginsel moedertaal - voertaal oplegde, was verworpen geworden door 114 stemmen tegen 54 en 6 onthoudingen. Welke woede bij het nieuws van die fopperij - zooals Dr Van de Perre het luidop noemde - onder de catholieke Flaminganten losbrak, kan men opmaken uit artikels als dat waarin Ons Recht uitriep: O Woeste! O Segers! O Poullet! O Nobels, De Meester, en gij gansche tros van parasieten die aast op onzen stam en zijn levensbloed uitzuigt, wij verachten u, en slaan u de vuisten in 't gelaat!Ga naar voetnoot(1) Maar noch dat schelden, noch de talrijke woelige meetings en hartige vertoogen, door Liberalen en Catholieken te zamen of afzonderlijk aangewend, konden nog helpen waar het ‘hooger’ partijbelang had gesproken. Op 18 Februari 1914 werd de schoolwet in tweede lezing aangenomen door 98 clericale stemmen tegen 2 onthou- | |||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||
dingen; de leden van beide linkerzijden hadden - als protest tegen de ‘kloosterwet’ - vóór de eindstemming de zaal verlaten. Alle Vlaamschgezinde Catholieken - behalve Daens en Fonteyne, die zich onthielden - hadden, met verbittering in het hart, mee moeten stemmen zooals de zegevierende Woeste het wilde; ze hadden het niet eens nuttig geacht om eerst te beraadslagen met hun vrijzinnige bondgenooten van een oogenblik te voren. De wet Poullet werd op 14 Mei door den Senaat goedgekeurd en op 19 Mei door den Koning onderteekendGa naar voetnoot(1). Voortaan was dus het taalgebruik in het Officieel en Vrij Lager Onderwijs geregeld door artikel 15 van die wet, zijnde het licht gewijzigd amendement Nobels. Het verklaarde eensdeels dat de voertaal in alle klassen de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind zou zijn. Maar anderdeels dat die door den vader zou aangeduid worden, behoudens beroep bij de Inspectie, zoo het schoolhoofd het niet eens was met den vader. De Minister kreeg het recht, om gemeentebesturen tot een ‘verzachte toepassing’ te machtigen in Brussel en voorsteden, alsook in de grensgemeenten. Een der gevolgen van de wet was, dat op aanvraag van een - nergens bepaald - aantal familievaders, een klas met Fransch als voertaal moest ingericht worden. Van een verplichting om niet te vroeg aan de tweede taal te beginnen, geen spoor meer. De Vrije scholen konden dus verder met het Vlaamsch omspringen zooals ze wilden: welke vader zou een andere taal durven aangeven, dan die de Pater Superior of de Moeder Overste verkoos? De vroegtijdige verfransching door voorbarig onderwijs van de tweede taal stond hun en de Franschgezinde gemeentebesturen ook vrij. En Franskiljons als Prof. Wilmotte juichten te recht over de mogelijkheid om overal Fransche klassen te bekomenGa naar voetnoot(2). In Brussel en omgeving kon het aankweeken van achterlijke Beule- | |||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||
manskinderen, ook in de officieele scholen, ongehinderd voortgaan. Kortom, de poort bleef wagenwijd open voor alle antipedagogische en anti-Vlaamsche misbruiken, waaraan zich de machtigen tegenover het gedweeë, onbewuste volk schuldig maakten. Om aan zulke wantoestanden een einde te stellen, zoowel in het Onderwijs als in het Leger, het Gerecht en het Bestuur, was er een gezondmaking van den volksgeest en daarom van de leidende standen noodig. Zonder een gezond Hooger Onderwijs kon dat niet gebeuren. |
|