blemen mee aan te pakken. Dat waren precies het soort problemen waarvoor oorlogvoerende vorsten en bestuurders zich gesteld zagen. Deze vorm van wiskunde was niet zo zeer een wetenschap, bestudeerd uit oude teksten door humanistische geleerden, maar was eerder een ambacht dat werd bedreven door zogeheten ‘vernuftelingen’. Deze wiskundige vernuftelingen werden betaald en gewaardeerd om hun praktische kennis en vaardigheden. Zij identificeerden zich graag met Archimedes, want men had bewondering voor het oorlogstuig dat deze oude Griekse wiskundige had ontwikkeld.
Daarnaast waren deze wiskundige vernuftelingen ontwikkelaars van ‘speeltjes’, ingenieuze apparaten die niet zozeer nuttig, maar wel interessant waren. Ze bedachten apparaten die een plaats in de rariteiten-kabinetten waardig waren. Zo ontwierp Stevin een zeilwagen voor prins Maurits, waarmee hij over het strand kon rijden, en ontwierp de uit Alkmaar afkomstige wiskundige Cornelis Drebbel (1572-1633) een duikboot voor zijn broodheer.
Mede uit deze situatie ontstond een nieuwe waardering voor het vak. Dat bleek bijvoorbeeld uit de vestiging van een nieuwe wiskunde-opleiding, verbonden aan de Leidse universiteit. Op initiatief van prins Maurits werd in 1600 deze opleiding in de ‘Duytsche mathematicque’ begonnen. Aan deze opleiding werd in de volkstaal onderwijs verzorgd in landmeten en vestingbouwkunde op basis van rekenen meetkunde. Dit was bijzonder in Europa. Andere Europese universiteiten waren zuiver humanistische bolwerken waar geen plaats was voor onderwijs in de volkstaal. De colleges aan de Leidse universiteit getuigen van de waardering die Maurits had voor wiskundigen.
Die waardering kwam voort uit de goede diensten die wiskundigen hem bewezen hadden in de oorlog tegen Spanje. Wiskundigen speelden een belangrijke rol bij de aanleg van vestingwerken en hadden soms ook bij belegeringen waardevolle adviezen gegeven. Tijdens het beleg van Alkmaar (1573) bijvoorbeeld, hadden de Spaanse belegeraars, die veruit in de meerderheid waren, een smadelijke nederlaag geleden, doordat op een aantal tactische plaatsen de dijken werden doorgestoken en zodoende het gros van de legereenheden in het nauw was gekomen. Maar ook meer vredelievende waterhuishoudkundige werken die door de wiskundigen werden uitgevoerd waren van groot nut voor de Republiek. Jan Adriaenszoon Leeghwater (1575-1650), een tijdgenoot van Bartjens, maakte de inpoldering van de Beemster bij Amsterdam (1608-1612) mogelijk. Het Overijsselse Vechtkanaal dat in de jaren 1620 werd gegraven en van sluizen voorzien, betekende een belangrijke stimulans voor de handel.
Het aanzien dat de wiskundige vernufteling zich op deze wijze had verworven straalde ook af op de rekenmeesters en schoolmeesters die rekenen op hun lesprogramma hadden staan. Niet alleen was het rekenonderwijs onontbeerlijk voor de handel - en daarmee voor de economie van de Republiek - rekenen vormde tevens de basis van wiskundige kennis. De vernuftelingen, maar ook ambachtslie-