1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur
(2000)–Jan Bank, Maarten van Buuren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
Oude en nieuwe uitgaven van de roman Hilda van Suylenburg.
| |
[pagina 503]
| |
13 VrouwenlevenOp 27 maart 1898 schreef Albert Verwey aan Lodewijk van Deyssel dat er van ‘den onleesbaren roman’ Hilda van Suylenburg een half jaar na verschijning vierduizend exemplaren waren verkocht.Ga naar eind1 ‘Een 3e druk (van 3000) wordt opgelegd. Doe jij dat eens!’Ga naar eind2 Aan het einde van dat jaar antwoordde de feministe Margaretha Meyboom in De Gids op de vraag wat toch wel het aantrekkelijke van dit boek was: Nederland was er rijp voor. Zou twintig jaar vroeger de schrijfster een roepende in de woestijn zijn geweest, nu was dit pleidooi niet eens meer nodig. ‘Nu gaf 't woorden en vormen, - krachtige en treffende! - aan wat er onbewust leefde en woelde in zoo menig vrouwenhart.’ In Hilda van Suylenburg waren ‘de fijnste wortels van de vrouwenbeweging’ blootgelegd.Ga naar eind3 Hilda van Suylenburg was geschreven door Cecile de Jong van Beek en Donk (1866-1944), de echtgenote van Adriaan Eliza Herman Goekoop (1859-1914). De roman was in oktober 1897 voor het eerst verschenen bij Scheltema & Holkema's Boekhandel. In maart kwam de tweede druk.Ga naar eind4 De derde, die Verwey vermeldde, lag in juli 1898 te koop in de leeszaal van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, het feministische evenement bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina.Ga naar eind5 Een zesde volgde in 1902 en maakte van de roman het meest herdrukte nieuwe boek rond de eeuwwisseling.Ga naar eind6 Op het titelblad stond toen overigens alleen nog de meisjesnaam van de 38-jarige auteur; zij was inmiddels gescheiden.Ga naar eind7 Intussen was Hilda in enkele Europese landen vertaald en zelfs ook herdrukt.Ga naar eind8 In 1911 kwam er een zevende druk uit. Maar volgens een gewijde commentator, die geen liefhebber was, werd het boek toen nauwelijks nog gelezen, tenzij dan door ‘een noesten snuffelaar die bezig is over de vrouwenquaestie te schrijven, hetzij door een achterlijken nieuwsgierige, die het werk, dat eenmaal beschouwd werd als bijbel van alle naar emancipatie hunkerende dames, toch wel eens van nabij wil bekijken’.Ga naar eind9 De achtste druk verscheen in 1919, op het moment dat aan vrouwen het actieve kiesrecht werd toegekend. Het boek maakte dadelijk zo veel indruk dat het vergeleken werd met de opzienbarende Amerikaanse roman over slavernij, de Negerhut van oom Tom.Ga naar eind10 Meyboom, die in De Gids zijn verschijnen beschouwde als ‘de vonk in het buskruit’, zocht naar een sprekend voorbeeld uit de Nederlandse literatuur: zoals Multatuli niet een mooie roman had willen schrijven maar gehoord wilde worden, zo klonk ook de boodschap van Cecile Goekoop: ‘Ik zeg u dat de vrouw onrecht lijdt, dat zij slaapt en wakker moet worden!’Ga naar eind11 Ze hield een doorlopend en gepassioneerd pleidooi voor de emancipatie van de vrouw. Leerzaam was ook het debat dat het boek teweegbracht over haar plaats en de taak in de toenmalige samenleving. Niet een petitie van zelfbewuste strijdsters of zelfs een zeker politiek geweld van suffragettes gaven de feministische eis van gelijkwaardigheid van seksen een plaats op de publieke | |
[pagina 504]
| |
agenda. Dat deed ‘een romannetje’. Zo geringschattend sprak men toen over een zinnenprikkelend verhaal of een ‘damesroman’.Ga naar eind12 Het boek van Cecile Goekoop was kennelijk zo hartveroverend, dat haar papieren personages symboolfiguren zijn geworden in het publieke debat over het vrouwenvraagstuk. Zó werd het al enkele decennia genoemd en niet: het seksevraagstuk. Plaats en taak van de andere sekse leken vast te staan; de vrouw was het probleem. | |
Het verhaalDe hoofdpersoon in de roman is Hilda, 21 jaar oud en telg uit het adellijk geslacht Van Suylenburg. Na de vroege dood van haar moeder was ze door haar vader opgevoed. Vervolgens wees geworden, werd ze opgenomen in het huis van haar familie in Den Haag. In haar dorst naar kennis, nuttige arbeid en ‘hooge’ bezigheden ontmoette ze onbegrip. Hilda werd geacht haar leven te versieren met strikjes en lintjes, met pianospel en filantropie. Haar perspectief was een huwelijk met een rijke partij. In actieve vorm uitgedrukt betekende dat dat zij zich moest presenteren op de huwelijksmarkt. Met ware liefde had dit weinig te maken want op vrouwelijke geslepenheid kwam het aan. De mannen die zich in de roman interesseerden voor de beeldschone debutante, verzekerden haar dat studie en arbeid vrouwen lelijk maakten. Hun echtgenotes en dochters, onder wie nichtjes en een tante van Hilda, zeiden het hen na. Ze waren er ook van overtuigd dat, indien vrouwen dezelfde rechten en dezelfde arbeid zouden verkrijgen als mannen, deze ontwikkeling funest zou zijn voor de bestaande normen en waarden. Want de man zou dan de vrouw als zijn kameraad, respectievelijk rivale beschouwen, hetgeen ten koste zou gaan van eerbied en bescherming jegens haar. Volgens een klassiek literair procédé over de volwassenwording van een jongeman werd Hilda onderworpen aan een proef. Zij kreeg een huwelijksaanzoek van een rijke, niet-lelijke aristocraat, van wie ze niet hield. Nadat ze hem had afgewezen, besloot ze zich door een feministische arts, Corona van Oven, en haar geestverwanten te laten leiden. Van Oven lichtte Hilda voor over de levensomstandigheden van arbeiders en middenstanders. Ze kreeg aanschouwelijk onderricht in de wettelijke mogelijkheden voor mannen om hun echtgenotes zowel als hun minnaressen voor één nacht het leven te vergallen. Er werden vuisten gebald naar het Binnenhof en er werd verzucht: ‘Zou men soms niet denken dat onze wetgevers vrouwenhaters zijn geweest?’ Ze ontdekte hoe de ontwikkelingskansen van meisjes in burgerlijke families werden veronachtzaamd teneinde hun broers een ‘opvoeding’ te kunnen geven. Opleiding voor werk met enig prestige was voor vrouwen niet weggelegd; zij waren alleen maar geschikt voor het huwelijk. In de roman werd duidelijk gemaakt dat de ‘sociale kwestie’ niet alleen kon worden begrepen in termen van de achterstelling van proletariërs door patroons, maar ook van ongelijke relaties tussen vrouwen en mannen. Na deze feministische leerschool ging Hilda voor het goede doel rechten studeren. Zij zag voor zichzelf een taak weggelegd in het verlenen van rechtskundige bijstand aan gedupeerde vrouwen en in de strijd voor betere wetten. In haar familie en kennissenkring was inmiddels een aantal verstandige huwelijksverbintenissen gesloten, terwijl haar ‘overgebleven’ nichtje krankzinnig bleek te zijn geworden. Hilda werd verliefd op Maarten van | |
[pagina 505]
| |
Hervoren, een degelijke jongeman met socialistische idealen die haar ook, en juist, als feministe liefhad. Na een langdurig voorspel vol van communicatiestoornis sloten deze twee wereldverbeteraars elkaar ten slotte in de armen. Er kwam ook een kindje. Hilda zette haar praktijk als advocaat voort en leefde nog lang en gelukkig. | |
De schrijfsterDe schrijfster, voluit freule Cecilia Wilhelmina Elisabeth Jeanne Petronella De Jong van Beek en Donk, was de dochter van gravin Anna Nahuys en jonkheer Johan de Jong van Beek en Donk. Zij werd geboren in Alkmaar en groeide op in Hintham bij 's-Hertogenbosch, waar haar vader, een jurist met een aanwijsbare maatschappelijke belangstelling, procureur-generaal was bij het Gerechtshof. Ook haar moeder was actief in de maatschappij; ze behoorde tot het eerste bestuur van de vrouwenvereniging Arbeid Adelt. Op 24-jarige leeftijd trad Cecile in het huwelijk met de rijke Haagse advocaat en projectontwikkelaar Adriaan Goekoop, die ze Paul noemde. Hun echtelijke woning werd het landhuis Sorgholiet aan de Laan van Meerdervoort, dat veel later naar de eerste huiseigenaar, de dichter en raadpensionaris Jacob Cats, het Catshuis zou gaan heten. Cecile bleef allerminst onzichtbaar in Sorghvliet. In 1892 trad zij naar buiten met het initiatief van de Bond ter Bestrijding eener Gruwelmode. Zij werd daarvan de presidente, haar geliefde zus Elisabeth secretaresse en haar moeder lid van het zeshoofdig bestuur. Zij wilden een einde maken aan de bloedige offers voor een onwaardige ijdelheid: het versieren van vrouwenhoeden en -kleding met veren en zelfs met hele lijkjes van vogels. De organisatie werd enkele jaren later omgedoopt in Bond ter bestrijding van de vogelmoord, waaruit in 1898 de Nederlandsche Vereeniging tot bescherming van Vogels ontstond (en die thans Vogelbescherming Nederland heet).Ga naar eind13 Tijdens het schrijven van Hilda van Suylenburg maakte zij genoeg mee om te beseffen dat het thema meer omvatte dan een literaire creatie in de studeerkamer. Elisabeth, haar zuster, had zich verloofd met de classicus en componist Alphons Diepenbrock en liet zich door Cecile adviseren. Deze moedigde haar aan om een verbintenis met Diepenbrock te verkiezen boven die met de Bossche bankier Auguste van Lanschot, en gebruikte daarvoor het beeld van Lohengrin uit Wagners gelijknamige opera, die naar de aardse liefde van Elsa verlangt. Op haar beurt schreef Elisabeth haar dat zij ‘Auguste's immense fortuin’ een ‘aardige bijsmaak’ vond aan haar zegepraal over het katholicisme van de gelukkige verloofde.Ga naar eind14 Want zij weigerde haar protestantse geloof op te geven, zodat de bruiloft geen kerkelijke component kreeg. De voorkeur van Cecile voor haar uiteindelijke zwager was door haar kunstliefde bepaald, maar was des te opvallender omdat zij zelf wist wat het betekende om een rijke man te trouwen. Diepenbrock op zijn beurt kwam haar in haar feministische idealen allerminst tegemoet, maar bezorgde zijn schoonzuster wel de naam van Cornélie van Oosterzee, die een cantate componeerde en dirigeerde bij de opening van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Zelf onderging Cecile een huwelijkscrisis, die uitbarstte kort na het einde van de Nationale Tentoonstelling. Goekoop meende dat zijn vrouw door het schrijven van Hilda en door andere feministische activiteiten ‘een persoon op je zelve’ was geworden bij wie hij in de schaduw zou staan. Zij zou daarom afstand moeten doen van haar activisme; ‘bij mij blij- | |
[pagina 506]
| |
De gezusters Elisabeth (links) en Cécile (rechts) de Jong van Beek en Donk.
ven met haar gedachten, maar zich niet verwijderen’. Cécile voelde zich op haar beurt ‘opgesloten in een donkere, getraliede kooi’.Ga naar eind15 Had zij niet haar ideale man geschetst in Maarten van Hervoren, die er juist prijs op stelde indien zijn vrouw Hilda nuttige arbeid verrichtte en naar buiten keek in plaats van alleen maar in hem op te gaan? Goekoop had intussen een minnares. Na een kortstondige verzoening gingen beide echtelieden in 1899 definitief uit elkaar. Het huwelijk van Cecile was de vergissing gebleken van een relatie tussen een extraverte en een introverte persoon, waarbij de seksuele lust bovendien niet van twee kanten kwam. Elisabeth, door haar zus geraadpleegd, ging tot haar verdriet achter Goekoop en Diepenbrock staan. De laatste zocht de oorzaak bij ‘het Feminisme’, waardoor Cecile zich in haar pathetische aard zou hebben laten meeslepen.Ga naar eind16 Het ‘ietwat geëxalteerde idealisme, dat destijds ook in Nederland het Feminisme bezielde’, zou zelfs aan haar zwager een instinctieve afkeer hebben ontlokt.Ga naar eind17 Cecile zelf liet haar grote hart vervoeren door de dingen die | |
[pagina 507]
| |
volgens haar het leven en de maatschappij zouden moeten regeren: dienende liefde, schoonheid, reinheid en deernis. Op 17 december 1896 schreef ze de slotzin van haar Hilda. ‘Twee groote, heldere tranen stegen op in haar ogen, maar ze merkte het niet; er was maar één bewustzijn in haar: dat ze in dit extatisch geluksmoment van dankjuichend gebed haar kindje wilde wijden tot het hoogste, opdat ook dit eenmaal een tipje zou mogen dragen van de eeuwige Banier, die al de grootsten en edelsten onder ons hebben gevoerd, de Banier van hooge Gerechtigheid en Liefde.’ Deze zin was niet alleen lang, maar ook hooggestemd zoals het de strijders voor een betere wereld paste. Intussen was zij betrokken geraakt bij de voorbereiding van de al genoemde Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, in 1898 georganiseerd naar aanleiding van Wilhelmina's inhuldiging. Deze moest naar het voorbeeld van de vrouwenexpositie op de wereldtentoonstelling in Chicago (1893) de aandacht vestigen op wat vrouwen deden of konden doen op het terrein van de arbeid en welke beperkende omstandigheden daarbij van kracht waren. Zij werd uiteindelijk voorzitster van het bestuur van de bijbehorende vereniging. Een grote groep vrouwen - het zwaartepunt van het initiatief lag bij een tweede generatie feministen - verzette veel werk.Ga naar eind18 Maar de namen De Jong van Beek en Donk én Goekoop blijven aan de nationale expositie in het bijzonder vastgehaakt. Goekoop was de genereuze geldschieter. Hij stelde zich garant toen zich financiële moeilijkheden aandienden en bood om niet het terrein in de duinen bij zijn landgoed aan, dat hij drie jaar tevoren had gekocht van groothertogin Sophie van Saxen-Weimar. Elizabeth maakte zich verdienstelijk als secretaresse van het bureau. Het in de Historische Afdeling getoonde beeldmateriaal over moedige voorloopsters van de vrouwenbeweging maakte deel uit van de kostbare verzameling brieven, handschriften, portretten en etsen van Nederlandse vrouwen uit alle eeuwen, die door de douairière De Jong van Beek en Donk-Nahuys ter beschikking was gesteld.Ga naar eind19 En dan de presidente zelf. De publicatie van Ceciles roman en het feit van ‘haar’ tentoonstelling versterkten de op haar gerichte publieke aandacht. Daarom kon een bezoeker leven en literatuur in elkaar schuiven. ‘Vrolijk wapperen de vanen van Hilda van Suylenburg’ boven de tentoonstelling, schreef hij in een kritisch stukje over het evenement.Ga naar eind20 Bovendien stak er in het optreden van de presidente van de tentoonstelling iets waarmee ze ook de tegenstanders van het boek wist te charmeren. Het protestantse tijdschrift Stemmen voor waarheid en vrede rapporteerde dat zij niet de vrouw bleek te zijn zoals men op grond van haar boek zou verwachten. Integendeel, ‘allen waren onder de indruk van haar warm opkomen voor waarheid en liefde, allen waren gevangen door de bekoring van haar recht vrouwelijk optreden’.Ga naar eind21 Ze leek op dat moment de juiste ambassadrice van de vrouwenbeweging. Cecile Goekoop had niet alleen haar ‘vrouwelijkheid’ mee en haar literair initiatief, maar ook haar adellijke herkomst. Daardoor kon ze zich bewegen in kringen van politiek belang. Ook binnen de vrouwenbeweging had zij in meerdere opzichten ‘een goede naam’. Zij was geen partij geweest in conflicten en had geen duidelijke politieke voorkeur, zoals de arts en vooruitstrevend liberaal Aletta Jacobs. Evenmin toonde ze de nadelen in karakter en stijl van iemand die al jaren met net even te veel persoonlijk genoegen in de politieke sfeer opereert. Haar ziel haakte naar grotere en mooiere dingen. In een brief aan Nellie van Kol, die de sociaal-democratie en het feminisme met elkaar trachtte te verbinden en wier blad De | |
[pagina 508]
| |
De ‘regelingscommissie’ van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, 1898. Derde van links op de eerste rij: Cecile de Jong van Beek en Donk (met de hamer van de voorzitster).
Vrouw naar haar mening de ware vooruitgang belichaamde zonder oude dogmatiek, schreef ze: ‘En het is toch om de liefde te doen, niet waar, niet meer om versteende leerstellingen.’Ga naar eind22 Dit karakter was in staat een bindende rol te spelen. Tijdens de Nationale Tentoonstelling kreeg zij als bewijs daarvan de onderscheiding van ridder in de Orde van Oranje-Nassau opgespeld. In 1899, een jaar na de tentoonstelling, verdween Cecile de Jong van Beek en Donk naar Frankrijk. Ze vestigde zich in Parijs en hertrouwde daar met Michel Frenkel, een in Warschau geboren scheikundige van joodse herkomst, maar van katholieke levensovertuiging. Met hem kreeg ze een zoon, Pierre Michel.Ga naar eind23 In 1907 publiceerde ze haar tweede roman, Lilia.Ga naar eind24 Dat was een leesbaar en hooggestemd verhaal over de ware reinheid van een meisje dat werd verlaten door haar geliefde omdat ze zwanger was. Het hardst treft haar het feit, dat ze in de steek wordt gelaten door haar halfzusje. Zo werd in de roman impliciet verwezen naar het conflict tussen Cecile en Elisabeth naar aanleiding van haar echtscheiding. Haar derde roman verscheen bijna een kwart eeuw later, in 1930, bij de rooms-katholieke uitgeverij Paul Brandt. De nu vijfenzestig jarige mevrouw Frenkel had met Bij de waskaarsen andermaal een verhaal over de ‘inwijding’ van een jonge vrouw geschreven, deze keer in het katholicisme. In een voetnoot beleed zij haar schuld over het pleidooi dat ze vroeger in Hilda van Suylenburg had gevoerd voor de vergemakkelijking van echtscheiding omwille van de ware liefde. ‘Zwakken kunnen niet anders voelen. Die kennen alleen 'n klein liedje, geen groote melodie.’ Aldus een van de personages in Lilia. De ‘sterke vrouw’ Cecile de Jong van Beek | |
[pagina 509]
| |
en Donk hield zich nooit in. Ze volgde haar man in het lidmaatschap van de rechts-radicale Action Française. Haar zuster, met wie ze zich intussen weer had verzoend, overreedde ze katholiek te worden. Toen ze in 1944 in Frankrijk overleed, werd in Het Vaderland opgemerkt dat het boek dat indertijd zoveel pennen in beweging had gebracht vergeten was, ‘daar het behandelde probleem thans geen probleem meer is’.Ga naar eind25 Tragischer was de ontrouw van de nazaten van de vrouwenbeweging. In 1938 had een comité van Amsterdamse vrouwen een eigen huldeblijk verzorgd voor de eerste Vrouw des Lands ter gelegenheid van haar veertigjarig regeringsjubileum. Het had de vorm van een boekwerk, dat ‘door vrouwenarbeid’ moest ‘getuigen van vrouwenarbeid’. Het opstel over de vrouw in de letterkunde begon als volgt. ‘Welke boeken door Nederlandsche vrouwen geschreven, kan onze Koningin gelezen hebben, toen zij als achttienjarige den troon besteeg?’ Er werden vier titels genoemd. Hilda van Suylenburg kwam in het stuk niet voor. | |
StrijdDat de vrouw onrecht leed én sliep, was in 1897 al sinds drie decennia lang te horen; aanvankelijk uit de mond van eenlingen, in de loop van de tijd steeds meer in vereniging.Ga naar eind26 Vanaf 1884 keerde de Nederlandsche Vrouwenbond ter Verhooging van het Zeedelijk Bewustzijn zich tegen de dubbele moraal in de prostitutie. In deze tijd trad ook de bekende ‘dokteres’ Aletta Jacobs op, die onderwijs en kiesrecht had gevraagd. Het eerste had ze gekregen, het tweede niet. In 1887 studeerde de tweede vrouwelijke arts af, Catherine van Tussenbroek. Twee jaar later was vanuit de kring van sociaal-democraten de Vrije Vrouwenvereeniging opgericht. Ze was al snel geheel verzelfstandigd, omdat ‘klassenstrijd’ en ‘seksenstrijd’ nu eenmaal niet samenvielen. Er was intussen nog een andere grande dame bekend geworden bij lezers van beide geslachten. In 1896, twee jaar eerder dan Cecile Goekoop, had ze het ridderkruis in de Orde van Oranje-Nassau ontvangen: Hélène Mercier, schrijfster over de sociale taak van vrouwen van ‘de betere standen’. Zij zouden de vrouwelijke deugden moeten ontwikkelen, die zo onmisbaar waren voor de oplossing van de sociale kwestie.Ga naar eind27 In 1881 had Mercier de belemmeringen besproken voor een ‘zuivere karakterontwikkeling’ van jonkvrouwen. Ze plachten zich niet op een beroep voor te bereiden en leerden bijgevolg niet voor hun eigen daden aansprakelijk te zijn of van eigen krachten afhankelijk. Arbeid immers, ‘de zegen van de vloek van Eden’, werd hun ontzegd. Daarbij kwam de zucht - en de ‘noodzaak’ - om te behagen en om getrouwd te raken. ‘Wat al bloesems moet zij terwille van haar vrouwelijkheid niet van haar levensboom rukken’, riep Mercier uit. ‘Hoe menigen wensch niet smoren, hoe menige vraag niet onderdrukken, hoeveel kracht niet breken, hoeveel levensgenot niet derven, hoeveel gemis aan belangstelling niet veinzen!’Ga naar eind28 Omwille van de morele verheffing van de maatschappij wenste Mercier samen te werken met de andere sekse. Maar deze voorvechtster van maatschappelijke hervormingen volgens een vooruitstrevend liberaal recept liet zich, als dat nodig was, scherp en afkeurend uit over recht en wet die de vrouw vernederden tot ‘een wezen, dat lager staande dan en afhankelijk van den man, niet gelijk in rechten met den man hoeft te zijn’.Ga naar eind29 De invloed van Hélène Mercier was merkbaar in de ontwikkeling van het karakter van Hilda van Suylenburg en van haar tegenspeelsters maar ook in de stelling dat de emanci- | |
[pagina 510]
| |
patie van de vrouw een noodzakelijke voorwaarde was voor de oplossing van de sociale kwestie. In de geest van Mercier werd een vraag gesteld als: ‘Hoe wil je de menscheid vooruit laten gaan als de eene helft, de vrouwen, kunstmatig achter wordt gehouden?’ Traditionele ideeën over ‘de’ vrouw en haar roeping werden begeleid met een verzuchting: ‘Wat een kapitaal van liefde en gaven moest daardoor voor de maatschappij verloren gaan!’Ga naar eind30 Aletta Jacobs had Mercier de levensomstandigheden van de volksklasse in de Jordaan laten zien.Ga naar eind31 In Hilda van Suylenburg speelde het op een na belangrijkste personage Corona van Oven deze rol. Zij is arts en onderhoudt een relatie met een kunstenaar. ‘Hun relatie symboliseert de hervormende kracht die Cecile toeschrijft aan de combinatie van kunst en wetenschap.’Ga naar eind32 De romanfiguur Van Oven is in verband gebracht met Catharine van Tussenbroek, een goede kennis van de dames De Jong van Beek en Donk. Interessanter is dat de vrouwelijke arts als een ideaaltype werd gezien van de geëmancipeerde vrouw en van haar waarde voor de nieuwe en sociaal rechtvaardige maatschappij. In 1862 had Nikolai Tsjernysjevski deze ‘nieuwe vrouw’ al opgevoerd in zijn in tsaristisch Rusland populaire en hervormingsgezinde tendensroman Wat te doen?Ga naar eind33 Het beroep van arts gaf twee dimensies aan de vrouw: vrijheid en dienstbaarheid. Deze combinatie was ook de kern van de boodschap van Hilda van Suylenburg. Vrouwen hadden niet alleen recht op de rechten en vrijheden die mannen genoten, maar ook de gemeenschap was met deze gelijkwaardigheid gediend. Daarover was men het eens in de vrouwenbeweging. Het lag aan het temperament of aan politieke factoren of het eerste of het tweede wat meer nadruk kreeg. Wie vaker op het eerste argument terugviel dan op het tweede, werd radicaal of overdreven genoemd.Ga naar eind34 Hélène Mercier, die het accent legde op de dimensie van dienstbaarheid, was op haar beurt beïnvloed door de Engelse pionierster van het maatschappelijk werk, Octavia Hill, die op haar beurt in Hilda werd genoemd. In 1894, terwijl Hilda van Suylenburg in Sorghvliet gestalte kreeg, werden er politieke pressiegroepen opgericht zoals het Comité tot Verbeetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw of de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. De stellingen in de strijd tussen feminisme en socialisme waren eveneens betrokken. Een belangrijke kwartiermaakster achter dit front was Cornélie Huygens, die anders dan de feministe en sociaal-democrate Marie Rutgers-Hoitsema in de doctrine van de klassenstrijd de mogelijkheid zag om te kunnen bepalen wanneer er sprake was van een seksekwestie en hoe deze moest worden opgelost. Huygens had over ‘het vrouwenvraagstuk’ ook een roman en essays geschreven en was een opzienbarende discussie aangegaan met de Vrije Vrouwenvereeniging. Zij was van mening dat het geroep van ‘de zich noemende feministen’ om gelijke rechten voorbarig was, zolang de vrouw niet had bewezen intellectueel de gelijke van de man te zijn.Ga naar eind35 De opvatting van Cecile de Jong van Beek en Donk, dat vrouwen uit de grote wereld hun tijd niet moesten verdoen met lege bezigheden, ging haar niet ver genoeg. Het is vrij waarschijnlijk dat de auteur van Hilda de discussie over feminisme en socialisme met méér dan gewone nieuwsgierigheid had gevolgd. Temeer omdat zij Cornélie Huygens, zij het in een ander verband, waardeerde als een oprecht verdedigster van haar idealen.Ga naar eind36 | |
[pagina 511]
| |
De vormHet feminisme was er, de kranten stonden er vol van, Cecile Goekoop zou het alleen maar hoeven ‘uit te leggen’ in een aantrekkelijke vorm. Het genre van de roman leende zich er voor want het was in het fin de siècle een gefrequenteerde vorm van literatuur. De feministe Wilhelmina Drucker had in 1895 geschreven dat de vrouwenbeweging een didactische roman nodig had. De massa verdiepte zich nu eenmaal niet graag in zware kost.Ga naar eind37 Wenselijk was volgens een rechtsgeleerde die met de vrouwenbeweging sympathiseerde een ‘doordacht, flink boek, liefst een roman, waarin het vraagstuk van alle kanten bekeken en met smaak behandeld wordt’. En waarom, zo vroeg het feministische blad Belang en Recht zich af, een roman? ‘Omdat dit de eenige kans was om gelezen te worden, door wie het lezen moeten.’Ga naar eind38 De radicale Drucker zei het even anders: het boek kon, juist omdat het een roman was, doordringen ‘in kringen waar andere feministische lectuur de toegang is ontzegd’.Ga naar eind39 Nederlandse feministes haalden uit Engeland George Eliot en uit Frankrijk George Sand aan als voorbeeld en als bron van bewustwording. Ook in Scandinavië was er een belangrijke productie van ware en ernstige lectuur voor vrouwen die zich beknot voelden in hun vrijheid en ontwikkeling. Daar leefden en werkten de Zweedse romanschrijfster en ‘wegbereidster’ van de vrouwenbeweging in haar land, Frederika Bremer, en de inmiddels beroemd geworden Noorse toneelschrijver Henrik Ibsen, die in Et Dukkehjem het speelpopje Nora liet uitgroeien tot een zelfstandige vrouw en daarmee eind 1889 in heel Europa de pennen in beweging zette. Een vroege bron van identificatie en inspiratie was ook het vierhonderd pagina's lange en melancholieke gedicht Aurora Leigh van Elisabeth Barrett Browning uit 1856. Zij werd in Hilda van Suylenburg met respect genoemd. Hélène Mercier had in 1883 een vertaling in proza gepubliceerd en er een van haar essays aan gewijd.Ga naar eind40 In Aurora Leigh werd de aloude pijnlijke onverenigbaarheid tussen kunst en leven vervlochten met dezelfde pijnlijke onverenigbaarheid tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid. De persoonlijke geschiedenis van Hilda leek sterk op die van de heldin Aurora. Haar moeder was ook al vroeg gestorven en zij was met enkel haar vader opgegroeid, die haar niet als een meisje maar als een reeds ontwikkeld mens had behandeld. De tante bij wie zij na zijn dood in huis kwam, vertegenwoordigde de maatschappelijke norm en etiquette. De man in Aurora's leven, haar neef Romney Leigh, verbeeldde de Fourier-socialist van voorname afkomst. Aurora Leigh was een verhaal over adel versus zielenadel; over de opdracht alleen de ware liefde ‘na te jagen’. Aurora wees twee keer een huwelijksaanzoek af, zelfs dat van Romney. Want anders dan het paar Van Hervoren en Suylenburg, dat in kwesties van sekse twee zielen was en één gedachte, had Aurora te maken met Romney's ‘verkeerde denkbeelden’ over de aard en de roeping van de vrouw in dienst van de man. In Nederland waren in de jaren zeventig en tachtig enkele romans verschenen over vrouwen die in opstand kwamen tegen wat hun omgeving van hen verwachtte. Waren de auteurs vaak bekende voorvechtsters van de vrouwenzaak, het ongenoegen over het vrouwelijke levensperspectief kwam ook uit onverdachte letterkundige bron: A.L.G. Bosboom Toussaint, die niet van het feminisme hield, liet in Majoor Frans (1874) haar opstandige gedachten gaan over het feit dat vrouwen geacht werden op een man te wachten om hem vervolgens te dienen en te gehoorzamen.Ga naar eind41 Het eenzame lijden en strijden van de heldin die | |
[pagina 512]
| |
haar eigen brood wilde verdienen, werd verbeeld in een roman als Eigen meester blijven van Elise van Calcar (1878), die eindigde met de aanbeveling om de wereld te verbeteren door bij zichzelf te beginnen. Later ontstond er, in het voetspoor van de feministische mobilisering, een ware emancipatiebellettrie. Een voorbeeld bood Verwoest Leven van Catharina Alberdingk Thijm (1892); een roman waarin een jonge vrouw al het geld in het gezin ziet opgaan aan de opvoeding van haar losbollige broer (wiens karakter overigens geënt was op haar eigen broer, Karel, alias Lodewijk van Deijssel). Er waren meer overeenkomsten met Hilda van Suylenburg. Verwoest leven gaat over een adellijke jonge vrouw uit Den Haag, die slechts uit liefde wil trouwen. Zij begint een tijdschrift, Vrouwenrecht, waarin ze over het benarde bestaan van ongehuwde vrouwen schrijft. De steun die zij van een andere gedepriveerde vrouw ondervindt, maakt zowel haar ‘verwoest leven’ draaglijk als het einde van het boek betrekkelijk gelukkig. De kracht van vrouwenvriendschappen waarin het politieke en het persoonlijke in elkaar overliepen, werd ook in Hilda van Suylenburg op soms onstuimige wijze gedemonstreerd.Ga naar eind42 Hilda van Suylenburg was in één opzicht uniek: als zorgvuldige enscenering van zo ongeveer alle gevallen waarin de vrouwenemancipatie uitkomst moest brengen en als leergang voor beide geslachten in de kunst van het samenleven; in het klein en in het groot. Er waren evenwel in Nederland meer gevallen van politieke verbeeldingskunst waarin met succes aandacht werd gevraagd voor sociaal onrecht en voor een hervorming van de rechtsorde. Multatuli staat in elke opsomming voorop. Ook kan de schrijver van dorpsnovellen J.J. Cremer worden genoemd, die een textielfabriek in Leiden van binnen had gezien en zijn verontwaardiging had omgezet in Fabriekskinderen, met de ondertitel Een bede, doch niet om geld. Om de juiste snaren te raken had Cremer in deze hartbrekende Dickensiaanse vertelling in het individuele geval de algemene problematiek aanschouwelijk kunnen maken zonder levenloze poppen te schetsen. Zo'n schrijftalent had ook Cecile Goekoop. Het publiek in de Verenigde Staten en daarbuiten had Uncle Toms Cabin or Life among the Lowly van Harriet Beecher Stowe uit de jaren vijftig om dezelfde reden gewaardeerd. Er was nog een andere roman met een missie die diepe indruk had gemaakt op een algemeen publiek: Die Waffen nieder van de Oostenrijkse Bertha von Suttner (1889). Beide auteurs werden in Hilda van Suylenburg wederom met respect genoemd. | |
De tendensZoals de meeste tendensromans in deze tijd bevatte Hilda veel van, zoals de neerlandica Jacqueline Bel het uitdrukt, de ‘afgesleten conventies van het oudere idealistische proza’.Ga naar eind43 Het publiek werd niet bij de hand genomen door een vertelster die alles kon voorzien. Hilda en de andere figuren deden dat zelf, als evidente draagsters en dragers van ideeën die wel of juist niet tot voorbeeld konden strekken. Naast Hilda stonden veertien zware bijrollen, die in eigen verhalen moesten aantonen hoe het seksevraagstuk tot een oplossing moest komen. Het verhaal eindigde voor de heldin gelukkig. Bovendien vielen uiterlijk en innerlijk van de personen op een geruststellende wijze samen. Wie slecht was, zag er ook zo uit; niet andersom overigens. Zoals bij Moisette, een gefrustreerde jonge predikant, die anders dan vele andere mannen in het boek zich niet uit gemakzucht of egoïsme tegen het feminisme keerde, maar op grond van een strakke, van God gegeven plaatsbepaling van de | |
[pagina 513]
| |
vrouw. Tragisch genoeg was hij bovendien verlegen en heimelijk verliefd op Hilda. ‘Zijn donkere, kleine oogen, het dikke, sluikzwarte haar, en het boven de oogen sterk gewelfde voorhoofd der fanatieken gaven hem iets terugstootends, alleen de mond was week en treurig en om de gladgeschoren kin rondden zich lijnen van goedheid.’ Hilda was de blanke lelie. Zij ‘behoorde tot die zeldzame, volkomen geëquilibreerde reine gemoederen, waarlangs het kwade heenglijdt als modderspatten langs zwaneveeren’. Ze was dan ook van een natuurlijke schoonheid en charme, die de ‘leege, banale rijkdom’ van haar omgeving des te smakelozer moest maken. Een belangrijk kenmerk van realistische auteurs was onvrede met de maatschappij en indien het realisme het inzicht moest bevorderen in de realiteit van de verschijnselen, zoals M.H. Schenkeveld het met Flaubert uitdrukt, was Hilda van Suylenburg ook een realistische roman.Ga naar eind44 In een van de nichtjes van Hilda was de patiënte getekend die dokter Catharine van Tussenbroek in een voordracht op de Nationale Tentoonstelling zou beschrijven, toen ze sprak over ‘het tekort aan levensenergie bij onze jonge vrouwen en meisjes’ in de hoge en middenklassen. Dat werd veroorzaakt door hun ‘in de tot leugen en economische afhankelijkheid voerende opleiding voor het huwelijk’.Ga naar eind45 Van Tussenbroek zou zich zelfs wel eens hebben kunnen laten inspireren door de romanpersoon van Eugenie van Starren, die uiteindelijk zenuwziek zou worden opgenomen in een gesticht. De beschrijving van Eugenies lotgevallen bracht een onversneden naturalistisch element in het verhaal. De inzet daarvan was evenwel dat de mens niet machteloos was; de geschiedenis bleef ook onder slechte maatschappelijke condities ‘maakbaar’.Ga naar eind46 In zekere zin paste Hilda van Suylenburg in het genre van de maatschappelijke literatuur, waarin een utopisch experiment van de nieuwe, betere wereld werd beschreven. Daarvoor was het vertrouwen nodig dat de mens in wezen goed is en door de omstandigheden wordt gevormd. Vooruitgangsgeloof en gemeenschapszin bepaalden ook in Hilda van Suylenburg de toon. De verschillen tussen deze emancipatieroman en bijvoorbeeld de eerder besproken ‘staatsroman’ Looking Backward van de Amerikaan Edward Bellamy uit 1887 waren groot genoeg.Ga naar eind47 Bellamy's nieuwe wereld was gerealiseerd en zo volmaakt, dat ze wel een machine leek die in één handomdraai was geprogrammeerd; die van Cecile Goekoop moest met hart en ziel, ‘in worsteling’, worden veroverd. Bellamy liet veel anders en beter worden, maar de man en zijn arbeid bleven de maat der dingen. De nieuwe wereld volgens Cecile Goekoop zou ook verlost zijn van juist dit, volgens haar fundamentele, deel van het probleem met de oude wereld. Hilda van Suylenburg was vol weerleggingen van alle soorten van argumenten tegen de emancipatie van de vrouw. Maar deze moralistische roman leek wel in hoofdzaak te zijn geschreven uit verdriet en verontwaardiging over het geloof in de morele minderwaardigheid van de vrouw; een aantijging die haar zelfs de mogelijkheid ontzegde een integer en rechtschapen mens en burger te worden. Wanneer in de roman sprake was van lelijke vrouwelijke eigenschappen zoals ‘minder strijden met open vizier’ en ‘meer baat zoeken langs geheime wegen’, waren deze maatschappelijk of historisch bepaald. Op het moment dat Hilda zeker was van de schone maatschappelijke taak die aan het vrouwelijke burgerschap was verbonden, realiseerde ze zich naar aanleiding van een preek van de dominee bij een geldhuwelijk dat ‘dienende liefde’ inderdaad het wezen van de vrouw was. ‘Maar niet in de laffe, domme, belachelijke beteekenis’, waarin de dominee het had laten zien. ‘Nee, niet den | |
[pagina 514]
| |
man, haar medeschepsel, haar gelijke, haar broeder zal ze dienen, de toekomstvrouw! Maar met hem, naast hem dienen, in mooie liefde vereenigd, de eeuwige idealen van barmhartigheid en waarheid, schoonheid en gerechtigheid!’ Vele bladzijden in deze literaire encyclopedie van het feminisme waren gewijd aan de gevolgen van de bestaande rechtsorde in de praktijk van het vrouwenleven. Zoals in dat van de jonge moeder Gladys van Praege. Haar echtgenoot, een non-valeur die elke avond aan de speeltafel zijn vertier zocht, dreigde hun tweeling naar de kostschool te doen als zij hem het geld niet gaf dat volgens een van de huwelijkse voorwaarden op haar naam stond. De vader had de wet aan zijn zijde want de Nederlandse wetgever had toen in het Burgerlijk Wetboek moederlijke zeggenschap uitgesloten. Het was ‘de vader alleen’ die de macht over de kinderen uitoefende. Gladys ging door de knieën, maar dat was niet alles. Terwijl haar man van zijn paard was gevallen en in levensgevaar verkeerde, voelde Gladys dat ze ging sterven bij de bevalling van haar derde kind. Zij wist dat haar zuster, die zich daartoe aanbood, geen voogd over haar kinderen kon zijn want alleen mannen waren daartoe gerechtigd. In dit geval zou de zo mogelijk nog slechtere broer van haar echtgenoot voogd worden. Op haar doodsbed - een bed waarop zij zou bevallen (de symboliek!) - vervloekte Gladys de vrouwen die onverschillig bleven en niet als één vrouw opstonden tegen dit soort ‘schandewetten’. Nadat zij een dood kindje had gebaard stierven beide ouders. En Cecile Goekoop schreef: ‘En een oogenblik hield de wereld op met haar lichtzinnig gesnater.’ Dat Gladys presidente was geweest van ‘de vereeniging voor vrouwenkiesrecht’, was een van de schaarse verwijzingen naar de politieke dimensie van de vrouwenbeweging. Gladys' oproerige woorden over de huwelijkswetgeving werden dan ook niet uit een feministisch programma overgeschreven maar, zo ervoer de lezeres, persoonlijk ‘in tranen doorworsteld’. Vrouwenemancipatie was een gevecht tegen de buitenwereld, maar ook tegen het luie of gemakzuchtige ik. Het tweede spoor in de morele politiek van Hilda van Suylenburg was de opgave om de wereld te verbeteren door bij de eigen persoon te beginnen. Vrouwen mochten dan slachtoffer zijn, ze waren ook verantwoordelijk. De moeder van Isabelle Pankaert had haar dochter moeten steunen in haar zangcarrière in plaats van haar zoon, een waardeloze en plezier makende student, te verwennen. De intelligente, mooie Ottilie had zichzelf met behulp van haar arts Corona van Oven kunnen optillen uit haar luie onvoldaanheid.Ga naar eind48 Het waren de dames van stand die er het meest van langs kregen. Ofschoon zij geld en gelegenheid hadden iets beters te doen, waren ze met wuft en leeg vertier, met uiterlijk fatsoen en een abominabele opvoeding van hun kinderen, even schuldig als de mannen die de wetten hadden gemaakt. Het ‘laffe comediespel’ tussen de seksen moest plaats maken voor de ware vrouwelijkheid, die zich gaf met hart en ziel. Deze moralistische interpretatie van het feminisme had overigens ook een artistieke component. Cecile Goekoop rekende nadrukkelijk de ‘hogeschool van de schoonheid’ tot de normen van verheffing. | |
Couperus, Emerson en WagnerHilda van Suylenburg was ook een ‘fysiologie’ van de Haagse wereld. Mevrouw Goekoop had haar netwerk van ‘kleine zielen’ met evenveel mildheid en genegenheid geportretteerd als die andere kroniekschrijver van Haagse families en coterieën dat zo'n vier jaar later zou | |
[pagina 515]
| |
doen. Zij had er trouwens ook nogal wat weemoed en lijdensstemming in gelegd. Vermeide Louis Couperus zich in het zwakke of niet gezonde, ook in de roman van mevrouw Goekoop hadden de nerveuze Eugenie, de decadente Ottilie en de negentienjarige en al vermoeide, ‘bijna fatterige’ neef Edward eigenlijk méér kleur gekregen dan de voorbeeldige Maarten van Hervoren.Ga naar eind49 De Haagse roman mag een genre worden genoemd dankzij Couperus, die de geschiedenis is ingegaan als de meesterschilder van de ‘verfijnde en verslappende beschaving in aristocratische kringen’.Ga naar eind50 Hilda van Suylenburg was zo Haags als Eline Vere. Een Haagsche roman. Beide titelheldinnen woonden zelfs op het Nassauplein. Ook Hilda had Eline Vere gelezen. Naar aanleiding van al dat gepraat over ‘de’ vrouw en haar roeping somde ze mijmerend een groot aantal heel verschillende vrouwen op. Zoals Sarah Bernard, Florence Nightingale, de heilige Theresia en ‘de Madame Bovary's, de Eline Veres van de geheele wereld, die in haar zinnelijke romantisch egoisme te gronde gaan’. Over het hoofd van Eline en van Hilda heen streden de oude en de nieuwe wereld. De aristocratie ging het verliezen van de energieke krachten die het noodlot overmeesterden door iets van hun leven te maken. Die tegenstelling liet zich destijds uitdrukken in concrete wereldbeelden. De vitale Lawrence St. Claire, tegenover Eline een en al wilskracht, kwam uit Noord-Amerika. Ook Gladys van Praege en haar zuster waren uit dit land van de vooruitgang ‘geïmporteerd’. Voor tijdgenoten in West-Europa had Amerika toen de glans van de jeugd. Niet alleen Couperus had de essays van de representant van dit Noord-Amerikaanse idealisme, de dichter en filosoof Ralph Waldo Emerson, gelezen en verwerkt.Ga naar eind51 Ook in Hilda van Suylenburg werd verwezen naar ‘het land van Emerson’.Ga naar eind52 Verwijzingen naar de emancipatie van de vrouw die aan de andere kant van de oceaan tot geluk van iedereen grotendeels was gerealiseerd, moesten Europa tot lichtend voorbeeld strekken.Ga naar eind53 In het verlengde hiervan introduceerde Cecile Goekoop het feminisme als een van de nieuwe krachten tegenover - in de formulering van Jan Romein - ‘de teloorgang van de innerlijke zekerheden van de Europese bourgeoisie’. In de liaison tussen Hilda en de sterke en frisse socialist Maarten van Hervoren, die trouwens eveneens in Amerika was geweest (en in Engeland het geloof in de vooruitgang had gezien), was het feminisme een verbinding aangegaan met het socialisme. Het was geen partijsocialisme zoals ook het feminisme van Hilda van Suylenburg was ontstegen aan de alledaagse werkelijkheid van de politiek. Daarom kon de liaison zo veilig zijn en zo betrouwbaar. Daarom waren in deze verhouding de partners gelijkwaardig; daarom stond sekse niet in de schaduw van klasse. Zo droeg deze alternatieve Eline Vere-roman, die zoveel verwantschap toonde met de echte Eline Vere, op een eigen wijze bij aan het nieuwe idealisme van die jaren negentig ten dienste van een grondige hervorming van de samenleving.Ga naar eind54 Op haar feministische missie nam mevrouw Goekoop Richard Wagner mee van wie zij als kind van haar tijd en bezoekster van Bayreuth veel had willen leren. Als het om de receptie van Wagner in de Nederlandse literatuur gaat, kan haar Hilda van Suylenburg als een van de meest wagneriaanse romans in Nederland naar voren worden geschoven. Vijf keer maakte Cecile Goekoop, die van huis uit met Wagners opera's bekend was geraakt, expliciet gebruik van Wagners figuren en ideeën. Voor de ware liefde zonder huwelijk tussen Corona van Oven en haar vriend beriep de laatste zich op Wagners onvoltooide tekst Jezus van Nazareth. Hilda vergeleek Ottilie, zelf een bewonderaarster van Wagner, met de tovenares Kundry, die in de Parsifal geroepen werd tot het ‘rampzalig werk’ van de mondaine | |
[pagina 516]
| |
wereld: behagen. Gladys vond ‘durch Mitleid wissend’, dat ‘mooie woord van Wagner’ eveneens uit de Parsifal, zo toepasbaar op het bij uitstek vrouwelijke beroep van arts. Toen Hilda dreigde te besluiten haar jawoord te geven aan de man van wie zij niet hield, werd zij gered door de gedachte dat haar moeder haar ooit Brünnhilde had genoemd. Ten slotte zei Maarten van Hervoren het (‘met die weeke emotie die een krachtige man zoo boeiend kan maken in de ogen eener vrouw’) met een scène uit Tannhäuser, nadat hem was gebleken dat Hilda om serieuze, feministische redenen advocaat wilde worden. Elisabeth, aldus Maarten, was de enige vrouw die niet ‘fatsoenlijk’ was weggevlucht toen Tannhäuser zijn zonde bekende. Zij zal wel onvrouwelijk gevonden zijn, want ze was de enige geëmancipeerde; de enige die in plaats van de traditionele braafheid haar geweten en hart volgde. ‘Maar zij was dan ook de eenige van wie redding en loutering uitging!’ Oefende Wagners muziek in andere romans een fatale werking uit op jonge vrouwen, in Hilda van Suylenburg stak Wagner haar juist een hart onder de riem.Ga naar eind55 Was Brünnhilde, hoe tragisch ook, niet de belichaming van een ‘recht van opstand’ tegen degene die je lief is? Corona van Oven verbeeldde de ‘reine’ kracht van het feminisme. Als toppunt van zelfopoffering hield zij ook nog eens haar seksuele lust voor haar getrouwde vriend in bedwang. Zij meende als leidsvrouw dit goede voorbeeld te moeten geven tegen de vele misverstanden over vrouwenemancipatie in. Dit ‘hooge, rijke leven van studie en barmhartigheid’ was een rechtvaardiging van de vrouwenbeweging en haar schrikwekkende ‘onvrouwelijke’ eisen, die zo verkeerd werden beoordeeld. Ook in de avonturen van de titelheldin van dit spannende grote meisjesboek waren zoals gezegd motieven uit het Bühnenweihfestspiel Parsifal te herkennen. Hilda had de onschuld van een Parsifal, wist evenals hem de aantrekkingskracht (maar ook niets meer dan aantrekkingskracht) van de andere sekse te weerstaan en had een hoge, verantwoordelijke taak te volbrengen. Zij moest als feministe eraan meewerken de mensheid te redden. In dit geval was dat nadrukkelijk de gehele mensheid, en niet alleen de mannelijke helft, waardoor dan ook de vrouwelijke ‘aanhang’ vanzelf was mee bevrijd. Sterker, zonder de bevrijding van de vrouw zou de mensheid niet te redden zijn. | |
Drie freules en de liefdeIn hetzelfde jaar als Hilda van Suylenburg verschenen er twee andere spraakmakende romans van vrouwen uit de adelstand. Het ééne noodige was van Anna de Savornin Lohman, telg uit een protestants adelsgeslacht.Ga naar eind56 In dit boek keerde een jonge vrouw zich tegen de hypocrisie en het lege uitgaansleven in haar - eveneens Haagse - kringen. Ook zij weigerde de huwelijksmarkt af te lopen om een goede partij te vangen. Daarna hield de overeenkomst met Hilda van Suylenburg op. Dit meisje had maar één verlangen: een liefdeshuwelijk waarin de vrouw altijd méér gaf dan de man en in een totale dienstbaarheid aan zijn persoon kon opgaan. Vrouwen die op zoek waren naar emancipatie loochenden die drang van elke ware vrouw: dat ‘eene noodige’. De heldin kon de persoon van haar liefde niet krijgen en pleegde ten slotte zelfmoord. Barthold Meryan was van Cornélie Huygens.Ga naar eind57 Het boek is de geschiedenis ingegaan als een socialistische sleutelroman, waarmee Huygens haar bekering tot de sdap wilde verklaren. Barthold Meryan ging over de inwijding van een jonge man in het socialisme, maar niet | |
[pagina 517]
| |
minder over zijn inwijding in de ware liefde. Huygens keerde zich eveneens tegen de huwelijken om geld, naam en positie. Barthold, kind uit de kleine klasse van ‘erfelijke parasieten der maatschappij’ was een speelbal in de handen van een berekenende jonge vrouw. De onschuldige jongeman had geen verweer tegen het acteertalent en de seksuele aantrekkingskracht van dit vrouwentype. Na een huwelijk vol schade en schande vond hij eindelijk de ware; een intelligente vrouw-kameraad, die zich samen met hem aan de strijd voor een socialistische maatschappij wilde wijden. Hilda van Suylenburg had meer gemeen met Bartold Meryan dan met Het ééne noodige. In beide tendensromans werd een politiek traktaat gecombineerd met een meisjesboekachtige beschrijving van het wel en wee van een aristocratische familie, met zijn feestjes, verlovingen en breed uitgemeten vrouwelijke verleidingskunsten. In Barthold Meryan was zelfs een integrale politieke redevoering opgenomen, met debat na. Ook in het verheven proza van beide romans, dat in de socialistische tot extase opliep, vertoonden zich dezelfde ijveraarsters voor ‘zedelijke schoonheid’. Op het kruispunt van het sociaal-liberalisme van de eerste en het sociaal-democratische ideeëngoed van de tweede auteur verschilden zelfs de sleutelwoorden niet van elkaar. De mensheid maakte een ‘overgangstijd’ door, een ‘worsteltijdperk’, dat tot sociale rechtvaardigheid zou leiden indien men het verdrukte volk hielp zich te bevrijden. Hilda van Suylenburg en Barthold Meryan waren beiden geboren in een klasse die haar ogen sloot voor de ernstige maatschappelijke spanningen. Ze stapten uit dat aristocratische milieu de gistende maatschappij in, om zich helemaal aan de goede zaak te geven. Gaf Hilda van Suylenburg nog enkele levendige taferelen van het dagelijks bestaan in de lagere volksklassen, de auteur van Barthold Meryan had zich daaraan niet gewaagd. Veel meer nog dan mevrouw Goekoop had Cornélie Huygens moeite met deze ‘verdierlijkte’ mensenexemplaren. Maar haar offer was dan ook moeilijker: zij moest geheel uit haar milieu stappen, terwijl mevrouw Goekoop de strijd had aangebonden tegen het onrecht dat de vrouw in alle klassen werd aangedaan. Drie freules, drie zinnen. In hun aanklachten tegen huwelijken die niet uit liefde werden gesloten, waren drie zienswijzen op de vrouwelijke sekse in haar relatie tot de mannelijke te lezen. Die van Het ééne noodige leek het meest uit de toon te vallen. Lohmans absolute overgave was zelfs mannen teveel. In Het Vaderland schreef A. Stellwagen: ‘Haar heilige, maar ziekelijke vereering van den man als meerder-mensch wordt nog wel gezonde liefde, als zij zal durven belijden, dat de vrouw bij alle liefde-geven onvoldaan blijft zonder liefde-ontvangen.’Ga naar eind58 Cornélie Huygens zag alle heil in de socialistische strijd. Het ‘vrouwenvraagstuk’ was immers een afgeleide of onderdeel van het grote ‘sociale vraagstuk’, waarin arbeid en kapitaal tegenover elkaar stonden. Wilhelmina Drucker was dan ook van mening dat Huygens in haar roman weer alles van de mannen van de arbeidersbeweging bleek te verwachten. Zij had zich eraan gestoord dat het prototype van de verleidster in Barthold Meryan zo scherp afstak tegen de bleekheid van haar andere vrouwenfiguren enerzijds en de volmaaktheid van die mannen anderzijds. Het leek erop alsof de vrouw volgens Huygens slechts ‘leerlinge van de man’ kon zijn, ‘nooit meesteresse’.Ga naar eind59 Anna de Savornin Lohman vond dat vrouwen niets betekenden zonder man; de man was eeuwig ‘de meerdere’. Cornélie Huygens meende dat vrouwen hier en nu de mindere van mannen waren en dat zij daarom die zogenaamde feministische rechten niet verdien- | |
[pagina 518]
| |
den (behalve dan de arbeidersvrouwen, die ze weer niet nodig hadden). Maar dat kon en moest veranderen. Cecile Goekoop daarentegen nam de man en het mannelijke niet als maatstaf. Hoewel zij vrouwen uit haar klasse er stevig van langs gaf, beschouwde ze het seksevraagstuk als óók een mannenvraagstuk, dat het leven van vrouwen in alle lagen moeilijk maakte. Vrouwen konden in Hilda lezen dat zij evenzeer konden leren van andere vrouwen als van zichzelf. Er moest een einde komen aan het ‘dwaze onmondig houden van wie feitelijk mondig zijn’, zoals een feministische publiciste van de oude generatie, F.J. van Uildriks, het in het democratische idioom uitdrukte in haar bespreking van Cecile Goekoops (niet dor of saai, maar alleraardigst fris) ‘handboek over de vrouwenquaestie’.Ga naar eind60 Van Uildriks, die over Barthold Meryam zuinig was geweest, had er zelfs een register bij gemaakt.Ga naar eind61 Haar bijdrage was exemplarisch voor de ontvangst van Hilda van Suylenburg door de vrouwenbeweging. Zij had kritiek op de propagandaspeeches van de titelheldin, ‘maar aangezien veler sympathie en ook de onze is met de denkbeelden van deze schrijfster, luisteren wij gaarne, aan de kant zettend de eischen der letterkundige kunst voor den roman als geheel, en dankbaar de mooie beelden en brokjes aanvaardend, waaraan dit boek rijk is’. Cecile sprak een taal die de vele echte Eugenies, Isabelles en Bertha's begrepen.Ga naar eind62 In Aletta Jacobs' martiale formulering: Hilda van Suylenburg had ‘vele zwakke volgelingen de kracht gegeven tot voortschrijden, den moed tot volharden, den noodigen steun om den tegenstand, die er voor hen nog mocht opdoemen, te weerstaan’.Ga naar eind63 Wilhelmina Drucker zag in Hilda méér dan een feministische tendensroman. ‘Voor het oogenblik propaganda-middel, zal het werk zijn in later jaren voor den historicus een eenig beeld van het leven der 19e eeuwsche grooten. Geschreven voor het Feminisme, is dit boek geworden een levensvolle schets van het uitkwijnen der aristocratie, het opleven der democratie.’Ga naar eind64 Toen gooide Anna de Savornin Lohman haar brochure De liefde in de vrouwenquaestie in de ring.Ga naar eind65 Zij had zich teruggetrokken uit de voorbereidingen van de Nationale Tentoonstelling en wilde haar persoonlijk standpunt over de vrouwenkwestie kenbaar maken. Welnu, de vrouw werd achtergesteld. Het ging haar echter om wat het hoofdbestuur en de presidente in haar boek propageerden, dat vrouwen net als mannen hun geluk in een zelfstandige werkkring konden vinden. Met enkele mannelijke commentatoren beriep Lohman zich op het geschrift van Laura Marholm, een schrijfster van Duitse en Zweedse herkomst die in zes portretten van bekende en succesvolle vrouwen bewezen dat arbeid in de maatschappij alleen maar een middel was om een mislukt leven draaglijk te maken. Mislukt was een vrouwenleven, als het de gevende liefde voor een man moest ontberen; een man, ‘die sterker is dan zij, wiens meerderheid over haar zelve zij erkent en begeert’. Zo hoorde men het ook eens van een echte vrouw: als een vrouw geen liefde had gekend bleef zij ‘leeg’. ‘Hij bezit van zichzelven. Zij ontvangt van buiten-af, dóór hem.’ De zelfstandige en geëmancipeerde vrouw was in werkelijkheid tragisch en misdeeld. Ook bij gehuwde vrouwen kon dat gebeuren. Er waren leidsters van de vrouwenbeweging, aldus Lohman, die door een ongelukkig huwelijk waren gedesillusioneerd en daarom maar het hele mannelijke geslacht verguisden. Zij gewaagde van ‘een van het oorspronkelijk door de natuur bedoelde soort treurig afwijkend derde geslacht’ van ‘man-vrouwen’, die ‘de kiem der vrouwelijkheid in hen’ hadden gedood. ‘Wat eigenaardige innerlijke dorheid en matheid, wat verkillendheid kenmerkt hun optreden nochtans, maakt henzelven onsympathiek, hun werk onvolkomen!’ | |
[pagina 519]
| |
Had de schrijfster van Hilda van Suylenburg zich keer op keer beroepen op de ware vrouwelijkheid en de ware liefde, Lohman liep er niet in. Cecile Goekoop wilde het sekseverschil laten verdwijnen. Zij loochende het echt vrouwelijke gevoel en haar gevaarlijke theorieën over de vrouwelijke levensvulling konden alleen maar tot desillusies leiden bij jonge vrouwen. Hilda van Suylenburg was ‘dóór en dóór onwaar’. Dit alles lieten de aangesprokenen zich niet gezeggen. Ze verdedigden Hilda tegenover De liefde in de vrouwenquaestie en Het eene noodige. Deze geschriften waren gevaarlijk, overdreven en hysterie bevorderend; Hilda van Suylenburg was gezond, levenwekkend en wakker schuddend.Ga naar eind66 De kern van het weerwoord was dat de liefde van een vrouw voor een man onafhankelijkheid geenszins uitsloot. Ook Cecile Goekoop zelf reageerde op de ‘onware’ bespreking van haar boek. Zij verzuchtte: ‘Freule, waar hebt u ze toch ontmoet die vrouwen der nieuwen beweging die zouden willen ontkennen het geluk van een liefdeshuwelijk? Ik heb ze nooit ontmoet!’Ga naar eind67 Bij deze gelegenheid steunde Cornélie Huygens het kamp van de vrouwenbeweging. De met elkaar strijdende dames uit de burgerklasse hadden weliswaar geen grotere vijand dan zichzelf en Hilda mocht dan een ‘pijnlijk-oppervlakkig’ boek zijn, het kwam op voor het ware en het eerlijke. Het huwelijk werd er tenminste niet voorgesteld als ‘een nederige slingerplantliefde’. De schrijfster vertolkte zuiver ‘de heftige revolte van een ziel tegen wat er in eene klasse der maatschappij omgaat’.Ga naar eind68 Haar partijgenote Henriëtte Roland Holst verschafte in een bespreking van deze brochure nog eens de broodnodige sociaal-democratische helderheid in de strijd. Het ging tussen de socialistische opvatting van de liefde en de ‘ouderwetsch absolute’ van Anna de Savornin Lohman. Huygens' brochure bewees ‘weer eens de voorrang van onze wereldbeschouwing zoowel boven de hysterische opvatting die voor de vrouw geen ander geluk denken kan buiten een eeuwige verliefdheid als 't antipatieke en bespottelijke wegmoffelen der vrouw als geslachtswezen door de feministen’.Ga naar eind69 In een weerwoord nam Anna de Savornin Lohman haar betoog niet terug. De feministische kritiek op haar ideeën was voor haar ‘gekakel en geschreeuw en geschetter van geëmancipeerde, van de liefde verstoken en daardoor verbitterd geworden vrouwtjes’. Wie de man ‘naäapte’, wás eenvoudig geen vrouw. Dat was een ‘onding’ van het derde geslacht, dat ‘prat is op de onvruchtbaarheid van haar verdord en verkild gemoed; waarin alleen het verstand wil groeien en het gevoel is verstikt’.Ga naar eind70 Zo was geen van de vrouwen af te brengen van haar politieke filosofieën en filosofietjes inzake de liefde in het vrouwenleven en de maatschappij. | |
Kritiek van herenIn zijn overzicht van vijftig jaar Nederlandse letteren en taal ter ere van de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 noemde de Amsterdamse hoogleraar J. te Winkel Hilda van Suylenburg een feministische strekkingsroman. Het boek werd veel gelezen, ofschoon het, ‘behalve misschien in de typeering van enkele personen, geen eigenlijk kunstwerk is, maar een goede bloemlezing van aanteekeningen uit of naar aanleiding van studiën over de vrouwenbeweging, die door een mager verhaal als met een ik-en-een-jijtje aaneengeregen zijn’.Ga naar eind71 Zo ongeveer dachten ook de meeste mannelijke recensenten erover. Ze ontvingen Hilda in het algemeen niet gunstig, maar met opvallend veel krediet. Aan dit tendenswerk kleefden de typische fouten en ergerlijkheden. Volgens Frans Netscher in De Hollandsche | |
[pagina 520]
| |
Revue was het slecht geschreven, traden er ‘marionetten’ in op en leed het aan ‘clichéachtige emotiezinnetjes’.Ga naar eind72 F.M. Jaeger was in De Tijdspiegel nochtans te spreken over de vorm van dit niet letterkundige werk. De stijl was goed verzorgd en de taal zuiver, ‘waardoor de vele langdradige redeneeringen bijna aangenaam te lezen worden’.Ga naar eind73 In De Nederlandsche Spectator wenste de recensent zich niet uit te laten over de letterkundige waarde of vorm van deze ‘beeldengalerij van onrecht’. Hij was alleen niet onder de indruk van Maarten van Hervoren als romantische figuur, ‘hoezeer de schrijfster er ook in is geslaagd reliëf te geven aan de personen, die door wat ze moeten voorstellen en door al wat ze moeten zeggen allicht in abstracties hadden kunnen ontaarden’.Ga naar eind74 ‘Zonder zelf in een debat te treden dat buiten het gebied ligt van de letterkundige critiek’, sprak men graag een woordje mee. Dat ging over het verkeerde gebruik van statistieken, de te strenge beoordeling van de onzedelijke levenswandel van Catharina de Grote of het gemak waarmee gelijk loon voor vrouwen en mannen was bepleit. Netscher eindigde met een sociaal-democratische uitsmijter. Mevrouw Goekoop had ‘de Hollandsche dames de oogen willen openen’. De ‘werkelijke vrouwen-kwestie’ vereiste echter veel diepgaander, socialistische hervormingen. Dit was een boek ‘dat slechts kapitalistische wijzigingen in onze dames-maatschappij wil en geen stap verder gaat’.Ga naar eind75 De mannenwereld van politiek en recht had eveneens nota genomen van de feministische strekkingsroman. Cecile Goekoop was erin geslaagd haar feministische toetsing van het recht een bron te laten zijn van rechtsvinding in juridische discussies. Wie naar een praktijkvoorbeeld zocht om zijn juridisch betoog te illustreren, kon het in de fictieve wereld van Hilda van Suylenburg vinden. Zo beriepen een notaris op de jaarvergadering van de Broederschap der Notarissen en een - antifeministische - preadviseur op die van de Nederlandse Juristen-Vereeniging zich respectievelijk op de casus van Gladys en vrouw Zwalve, in hun uiteenzettingen over de gebreken in de huwelijkswetgeving.Ga naar eind76 Wie opkwam voor de benoeming van vrouwen in het notarisambt, zoals het latere Tweede-Kamerlid voor de sdap J.E.W. Duys, bewees het goede recht en de opportuniteit daarvan door te citeren wat Hilda van Suylenburg tegen Bertha Wendelings had gezegd.Ga naar eind77 In de Tweede Kamer liet de vrije anti-revolutionair A.F. de Savornin Lohman zich verleiden tot een reactie op Hilda. In een debat over de Kinderwetten werd het recht van de vrouw om voogd te zijn ter sprake gebracht. De Savornin Lohman sprak over de ‘romannetjes’ van tegenwoordig, waarin men kon lezen dat de wetgever de vrouw onrecht had aangedaan. ‘Men heeft zelfs in den laatsten tijd ons voor oogen gehouden vrouwen met gebalde vuist, wijzende naar het Binnenhof.’ Lohman meldde dat hij het daarom ‘voorzichtig’ achtte, een amendement van de linkerzijde te steunen. Hetgeen hij deed.Ga naar eind78 Ook schrijvers lazen Hilda van Suylenburg. Louis Couperus verwerkte in Langs lijnen van geleidelijkheid de politieke actualiteit van het feminisme. De hoofdfiguur Cornélie de Retz van Loo is naar Cécile de Jong van Beek en Donk gemodelleerd. De roman bevatte ook tal van verwijzingen naar de vrouwenbeweging en Hilda, haar huwelijksproblemen en naar de levens- en liefdesbeschouwing van haar antagoniste Anna de Savornin Lohman.Ga naar eind79 De moraal: de seksuele lust van de vrouwelijke hoofdpersoon voor een man sloot, anders dan in Hilda en in zekere overeenstemming met De Savornin Lohman, een feministische levenswijze uit. Zo keerde Hilda van Suylenburg, die ook Eline Vere ter sprake bracht, op haar beurt terug in een nieuwe roman. | |
[pagina 521]
| |
Cécile de Jong van Beek en Donk heeft een boek nagelaten dat niet om zijn literaire kwaliteit maar om zijn overtuigingskracht een grote factor is geworden in de publieke opinie en in het feminisme rond de eeuwwisseling. Ze was de leidende kracht in de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in 1898. Voor de volgende, de expositie over De Vrouw 1813-1913, is ze uit Frankrijk overgekomen om er te spreken over het Franse feminisme. Toen was ze eigenlijk al een oud-strijdster. In haar Nederlandse jaren heeft zij meer dan welke feministe ook de culturele dimensie van de vrouwenbeweging in Nederland rondom 1900 gerepresenteerd. |
|