Peter verschoof van zitplaats. Zijn been sliep. De man tegenover hem knoopte zijn jas los en bracht raven te voorschijn: een donker kostuum.
- Ik kom onderdak vragen.
- Bij mij? Hij liet zich van verbazing van tafel glijden. - Au!
Een raaf staarde hem verschrikt aan.
- Mijn been, verduidelijkte hij en liet de schielijk opgetrokken voet langzaam zakken, - slaapt!
Oom rouwde. Het witte pierrotgezicht lag gestorven op het kostuum.
- Waarom...? Wat is er gebeurd!
Hij bracht een hand voor zijn ogen. De hand stierf.
- Dodewaard is mijn vriend... mompelde hij.
- Wat is er met de heer Dodewaard! Peter greep met kracht de stoelleuning vast.
- Ik... ik kan het niet meer uithouden! Oom viel in de stoel uiteen: grijs, zwart, wit.
- Maar waarom...?!
Hij hijgde overeind.
- ... Hij achtervolgt me... bespiedt me... begeert me...!
Peter stond stijf. Zijn haren kleefden tegen het plafond. Stoel en hij waren éen! Een wit-zwart-grijze bal rolde onder zijn ogen; een dode zwarte hond sprong op en scheurde de bal uiteen: een wit heuvellandschap.
- ... oom Jean...
Deze richtte zich in de stoel op. Raven vlogen hem uit.
- Ik ga niet meer terug.
- ... U kunt hier natuurlijk blijven, weekte Peter los. Zijn haren, zijn handen, zijn kleren kleefden. Zijn lichaam trok met kleefdraden aan de stoel.