XX
1
Hij had een andere kamer, dichter bij het centrum. Oom Jean was bij Ger en Ger ingetrokken: hij ging mee naar Frankrijk! Hij danste! Marcel zou hij schrijven en met hem spreken. Er zou te werken zijn, eindelijk! De wijn zou stromen: de geur van la France!
Peter Walravens ging afscheid nemen. Morgenvroeg zou hij ze naar de trein brengen. Hij was vanavond te eten genodigd. Het zou feest worden!
De stad zong, piepte, krijste en raasde in alle toonaarden. In de stegen blies het donker als een kat. Op rukwinden schommelden lampen als scheepsseinen boven de straten. Het begon te regenen uit een duister, dat boven de stad kookte.
Overal vormden zich plassen en pleinen. Straten liepen vol en werden herschapen in verlichte akwaria, waardoorheen vreemdsoortige vissen zwommen. Wier droop langs de huizen en zwalpte gierend onder lantaarnlichten. Golven begonnen over trottoirs te spoelen en rolden tegen gevels op. Even later beukten ze tegen winkelpuien: er dreven schoenen in de etalages, lijfgoed en een portret... De stad werd herschapen in een gigantisch bassin, waarin Peter Walravens zich over de bodem voortbewoog, een zeestraat in - het water proefde zout - een octopuszwart plein over, door tweemanshoog wier. De vissen, die hij passeerde en soms inhaalde, groeiden tot monsters, welke hij niet vermoedde te kunnen bestaan: onderwaterheksen en zeemormonen, groenlichten-