2
Ze wilde oom Jean bezoeken.
- Hij kent je niet! wierp Peter tegen.
Ze fronste haar voorhoofd in fijne rimpels. - Des te eerder moet hij weten wie ik ben.
- We kunnen hem toch niet overvallen? Zijn vrouw, begrijp wat het voor hem betekent.
Ze stond rood en recht in de kamer.
- Ik ben geen indiaan! Zoveel opvoeding heb ik wel genoten, dat ik weet waar mijn plaats is!
- Wat wil je dan!
- Ik ga met je mee. Jij kijkt hoe oom Jean het maakt en ik wacht bij Izaak en Chaim.
- Waarom bij hen. Waarom niet hier!
- Wanneer het goed is met je oom en hij me ontvangen kan, wil ik meteen naar hem toe.
- Waarom zo'n haast! Hij stond bij het buro en frommelde een vel papier tot een prop.
- Wie stelde voor oom Jean samen te bezoeken?!
- Ik moet hem eerst voorbereiden.
- Nou, en?
- En...? Wanneer Chaim niet thuis is... of Izaak?
- Dan wacht ik op de gang!
Hij gaf zich gewonnen, smeet de prop in de papierbak.
- Goed, zei hij. - We gaan!
Parterre troffen ze de direkteur van het fabriekje. Hij kwam uit het zijportaal aanlopen.
- De bovenverdieping wordt niet meer verhuurd!
- Wij kwamen voor de heer...
- Ach, ik zie het! Hoe maakt u het? Dag juffrouw! We