- Heerlijk! riep ze en wuifde naar hem.
Hij sprintte op haar toe, sloot haar in zijn armen. Haar wang voelde koud, haar mond was warm.
- Koud?
Ze lachte haar tanden bloot: kleine witte schelpen.
- Helemaal niet! Ze nam zijn arm en dartelde naast hem voort, zich af en toe nestelend.
Hij vertelde van Chaim en Izaak.
- Je bent mee uitgenodigd.
- Moet ik Chaim nog feliciteren?
- Waarom, schat?
- Hij is toch jarig geweest.
- Dat is al een week geleden. Misschien kun je ze feliciteren met hun auditie.
- Dat is waar! stelde ze blij vast.
Het brede strand verliep in de verte in wazig zonnestof, alsof een zandstorm opstak. Zeeslangen schoven naar een bleek schijnsel op zee. Zon? Een schip? Een fata morgana? Israël? Wind sneed de woestijn aan stukken.
Rena had hem losgelaten en zocht schelpen. Voornamelijk grote soorten waren van de zeebodem losgeslagen: boormosselen, wulken, strandgapers. Oom Jean dronk er uit.
- We moeten oom Jean eens bezoeken.
- Na zaterdag, zei ze.
Enige tijd later kleumde ze tegen hem aan. Ze snoepte drop. - We hebben nog koeken. Kunnen we niet door de duinen naar de trein?
Ze vonden een pad. Het slingerde omhoog en daalde naar blauwe valleien. De druiven leken voor het plukken. Ze aten koek.