| |
| |
| |
X
1
Er werd gebeld. Rena deed open.
- Komt u binnen.
Voor hem, Peter, bezoek? Zijn vader stond op de drempel. Het was de heer Dodewaard. Hij droeg pak en ketting.
Of hij Peter even alleen kon spreken.
Peter ging hem voor naar boven. Hij maakte licht, stak de petroleumkachel aan en bood de heer Dodewaard een stoel. Een sigaar? Hij gaf de heer in het donkere pak vuur. Het pak pafte.
De reden van zijn bezoek betrof oom Jean. Herinnerde hij zich dokter Aaldertsen, de psychiater?
- Die de schilderijen heeft gekocht?
- Weg! Allemaal weg!
- Naar de doolhof?
- Om precies te zijn, naar de kippenren!
- De kippenren...?
Om bij het begin te beginnen. De volgende morgen - nadat hij, Peter, dokter Aaldertsen had gezien - was een grote verhuisauto aan komen rijden, met vlak daarachter de zwarte cadillac van de psychiater. Aaldertsen stapte uit en klom naar boven, de verhuizers vooruit. De in het grijs geüniformeerde chauffeur bleef stram achter het stuur: hij had bevel gekregen streng toe te zien op het inladen der schilderijen. Touw en blok had de heer Aaldertsen verboden. Alles moest worden gedragen.
De heer Dodewaard kwam kijken, op straat. Het ge- | |
| |
zicht van de chauffeur was onder de pet nauwelijks te zien. Zijn schedel leek ingeslagen. Een weinig spraakzaam persoon. Het kwam de heer Dodewaard voor dat zijn nek tussen zijn schouders was verdwenen. Wat deed hij hier in die lijkwagen? Kwam er niet een litteken onder die pet vandaan?
- Eins, zwei, drei, Feuer!
- Duitser?
- Hollander! Vier littekens! Kop, borst, rug, been! Vuur!
- Oostfront?
- Jawohl! Herr Obersturmführer! Die Russen kommen bald!
Zo een begrafenis zou de heer Dodewaard nooit meer meemaken! Daar kwamen ze de trap af. Geen enkele overlevende in de lijsten. Minsk, Leningrad, Moskou... Op de onafzienbare steppen der schilderijen zwartgeblakerde dorpen, rokende puinhopen, massagraven... Winter in Stalingrad... Verpakt in dekens als deze schilderstukken lagen de gewonden dood te vriezen.
- Eins, zwei, drei! Hij streepte de doden tot turven, twee lijsten, honderden lijsten! - Feuer! De stuurknuppel van pantserwagen of tank lag in zijn bloedgehandschoeide hand geklemd. - Da kommen die Stalinorgels!
Het ene macabere landschap na het andere werd veroverd en heroverd. De taktiek van de verschroeide aarde en de sabotagedaden der partizanen legden de russen geen windeieren. Russen, russen, rode rossen! De fronten werden uit strategische oogmerken verkort.
- Na de grote, de kleine! kommandeerde boven de kapitein.
| |
| |
- Jawohl, Herr Kapitein. Aaldertsen!
Hij was kapitein geweest bij het knil. Als goed vriend van de aziatische volkeren had hij met de jappen onderhandeld. Maar kapitein Aaldertsen was in een kamp ziek geworden, malaria. Tropenkolder werd er gefluisterd. Na de oorlog kwam hij terug naar Holland, werd geridderd en kreeg vervroegd pensioen. Hij kocht een buiten en begon psychiatrie te studeren. Als psychiater vestigde hij zich in het Gooi, waar hij zich een drukke praktijk verwierf. Zijn eerste kliënte werd zijn vrouw.
Het was een jonge freule, psychopate. Ze had niets anders om handen, dan zichzelf en een hond. Door haar te trouwen en de drukte die de feesten na het huwelijk meebrachten, had hij haar aardig genezen. Ze zong - weinig stem als ze had - door het huis, van het ene feest naar het volgende.
Op een van die feesten was ook een danser geweest, oom Jean. Via een Parijse kennis - oom Jean was toen pas in Holland - was hij in kennis gebracht met de familie Aaldertsen. Op aandringen van de jonge freule Hielinga, had oom Jean gedanst. Tante was niet meegekomen. De kapitein - pardon, de psychiater - had belangstellend geïnformeerd naar de produkten van de menselijke ziel van tante. In het Gooi struikelde je over de schilders, beginnende psychopaten: een geklodder dat niets om het lijf had. Hij zag graag iemand die op zijn handen liep, die door zijn schilderijen roste of er in te pletter viel.
- Geef me een borrel!
Peter schonk de heer Dodewaard een cognac.
Vanaf die tijd dateerden de bezoeken van dokter Aal- | |
| |
dertsen. Hij bewonderde haar zeer. Zij was een vrouw die met haar tanden schilderde! Hij kocht de eerste stukken. Toen zijn huis vol hing, liet hij de doolhof bouwen. Overdekte stenen gangen met schijnbaar geen uitgang.
- De ingang is de uitgang?
- Juist!
Maar de freule wist na de feesten geen uitweg. Ze verviel weer tot de oude psychose. Ze was bang voor de schilderijen, bang voor de doolhof, bang voor zichzelf, bang voor haar man, de psychiater, die maar doorpsychiaterde! Ze moest zich een bezigheid zoeken, die haar beviel en haar geheel kon bevredigen, luidde zijn therapie. Wat wilde ze? Wat deed ze het liefst? Ze hoefde het maar te zeggen en ze kreeg haar zin. Ze had van kippen en hanen en kuikens gedroomd? Die wilde ze hebben?
- Aha! een gezin, stelde de psychiater vast. - Wilde ze een kind?
Ze wilde geen kind. Ze wilde kippen, hanen en kuikens!
- Dan moet de hond worden afgemaakt! Hij zou al die kakelaars en kraaiers doodbijten!
Dat wilde ze niet. - De hond is mijn man.
- En ik?
- U bent de psychiater.
- Dan moet de hond aan de ketting, besliste dokter Aaldertsen.
- De vogels gaan in de rennen! wierp de freule hoog tegen.
- We hebben geen rennen.
- Ik wil ze in de doolhof! Ze zullen nooit buiten komen.
De psychiater dacht dat hij gek werd. Die beesten in
| |
| |
zijn doolhof. De rust, de woeste rust die hij vond bij de donkere schilderijen, zouden ze wegkakelen!
- Uw schilderijen kakelen mij doof en dood! De schilderstukken in de rennen en de vogels in de doolhof, dat was de enige oplossing!
Dokter Aaldertsen moest het inzien. Een psychiater kwam niets te dol voor. Misschien verdroegen gevogelte en schilderijen elkaar. Hondecoeter was er een meester in. Ze was tenslotte zijn vrouw en hij haar psychiater.
Maar de hond, haar man, was er ook nog. Toen een honderdtal hanen en hennen en hun veeltallige gele nazaten kraaiend rondstoven in de elektrisch verlichte rennen en elkaar kakelend narenden in de schilderachtige doolhof, toen was het met de woeste rust gedaan, zowel van dokter Aaldertsen als van de hond.
De hond had zich op een nacht van zijn ketting losgerukt en wist in de doolhof door te dringen, waarvan de deur aan stond. Hij verraste slapers en wakers met zijn woeste aanwezigheid en begon een slachting - het gevogelte vloog tegen de schilderijen op en vocht elkaar van de lijsten - welke haar weerga niet had in de annalen van de psychiater-kapitein.
- Geef acht! Presenteer geweer!
Hij greep zijn pistool vanonder het hoofdkussen - een oude gewoonte uit de tropen - en holde in nachtgewaad de doolhof binnen. De slachting was in volle gang. Overal lagen ze te sterven, de barnevelders en leghorns, hollanders en atjehers, javanen en jappen! Er kon maar een overwinnaar zijn! Hij overzag in een oogopslag het slagveld en schoot zijn schiettuig leeg. De hond viel doorzeefd neer!
| |
| |
- U heeft mijn man gedood, zei de volgende morgen de freule effen.
De kapitein had zijn chauffeur opdracht gegeven de kadavers te verwijderen en de kunstwerken schoon te maken. Een beste jongen. Een soldaat die wist wat oorlogvoeren was. Vier keer gewond! Aan welk front deed er niet toe. Elk front was goed. Oorlog was oorlog! Hij was blij hem aangenomen te hebben, toen hij solliciteerde. Over zijn kamptijd wilde Holdert niet praten. Hij was geen spraakzaam man. Maar die bs'ers waren evengrote schoften als de russen, engelsen en amerikanen! Leve Hitler! Die wist van tucht en orde! De kapitein dacht: hij had heel wat goed te maken!
- Jawohl, Herr Kapitein!
Psychiater Aaldertsen had freule Hielinga haar zin gelaten, al moest Holdert dagelijks de schilderstukken reinigen. Die verdomde beesten gebruikten de lijsten als nacht- en schijtstok!
De pluimveestapel groeide echter gestadig. De gaanderijen lagen besmeurd met struif en versierd met eieren, want freule Hielinga raapte geen ei. Het gele dons trippelde bij tientallen voor haar uit, wanneer ze zaad strooide en rende naar het eind van een doodlopende gang, waar de meeste broedplaatsen waren en dokter Aaldertsen nooit kwam. Daar ging freule Hielinga dan zitten op wat oude nesten en neuriede kinderwijsjes.
De toestand werd met de dag ondraaglijker. Er was geen schoonhouden meer aan. Het kakelen echode door de gangen en werd overtroffen door het gelui der hanen, die niet meer ophielden elkaar te antwoorden. Freule Hielinga blafte erdoorheen om haar man. Het blaffen
| |
| |
scheen de vogels nerveus te maken. Eindelijk hield psychiater Aaldertsen het niet meer uit. Hij greep zijn klewang van de muur - boven het bed - en stampte de doolhof in. Links en rechts haalde hij uit, attaqueerde en retireerde, sloeg koppen af, vlerken en poten, waar hij maar raken kon. Hij had in Atjeh niet voor niets koppen gesneld! De hele bliksemse boel moest in de soep! Freule Hielinga, die luid kakelend voor hem uit liep, ontsnapte in het labyrint van gangen en zonk bewusteloos op de oude nesten.
Toen psychiater Aaldertsen uitgeraasd was, kwam hij naar buiten en sloot de doolhof met een sleutel. Bloed droop hem uit de binnenlanden, veren staken hem aan alle kanten uit! Hij had genoeg hanengevechten in de kampongs meegemaakt om te weten wat hem te doen stond!
Na vijf dagen ontsloot hij zijn kunstverzameling. De boel moest grondig gerakkerd worden! Hij riep Holdert er bij. Samen liepen ze de gangen door. Stank sloeg hun tegen! Ze bespraken de plannen. De hele rotzooi eruit!
- Jawohl, Herr Kapitein!
- De verzameling weer op orde brengen!
- Jawohl, Herr Kapitein!
Ze gingen de gehele doolhof door. Op een paar nesten vonden ze de freule. Ze zat verwezen op een kippepoot te bijten. In de namiddag brachten ze haar in de zwarte cadillac naar een inrichting. Het was herfst.
- Willen de heren koffie? Rena vroeg het. De heer Dodewaard wilde nog een borrel. Hij moest eens opstappen. Peter kwam dadelijk beneden, zei hij.
| |
| |
- En oom Jean?
- Dat is waar! Een jaar geleden stierf freule Hielinga. Dokter Aaldertsen stuurde een rouwkaart naar Jean en Angeline. Jean vroeg of ik wilde gaan.
- Als bij vader!
De heer Dodewaard sloeg de borrel achterover. - Ik ontmoette de chauffeur. Hij handelde op bevel van de kapitein en vertegenwoordigde dokter Aaldertsen, die wegens drukke werkzaamheden niet aanwezig kon zijn. Hij bracht me in de cadillac naar Amsterdam. Onderweg sprak hij enige keren.
- Eins, zwei, drei, Feuer!
De heer Dodewaard herkende hem. Hij telde de doeken in opdracht van Herr Psychiater. Toen de verhuisauto geladen was vertrokken ze. Ongeveer tweehonderd grote en kleine begraafplaatsen werden vervoerd. Holdert schakelde de amerikaan in. Even later kwam dokter Aaldertsen naar buiten. Achter hem Angeline. Ze droeg een donkere mantel. Haar lippen waren aangezet met bloed. Aaldertsen hielp haar instappen; de chauffeur vlijde het portier achter de psychiater dicht. Ze zoemden weg.
Oom Jean doolde in een ontstellende ruimte. Wat de heer Dodewaard ook tegen hem zei, hij kwam niet op aarde. In de leegte wachtte hem een doodkist in de vorm van een piano.
- Wat heeft ze gezegd, Jean!
- ...alles is weg...
- Waarom ging ze mee!
- ...alles is weg...
| |
| |
- Wanneer komt ze terug!
- ... ... ...
De heer Dodewaard liet hem. Hij moest op zijn verhaal komen.
- Het tiende hoofdstuk, zei Peter zwak. - Gaat u astublieft verder. Hij schonk het donkere pak nog eenmaal in.
- Vijf dagen duurde het. Hij wilde eten noch drinken. Hij doolde voort waar geen gangen waren. Vanmorgen vond ik hem. Hij zat wezenloos in het atelier op het oude nest van Angeline en hij beet op zijn nagels.
De heer Dodewaard teugde zijn glas leeg. Stond toen bruusk op.
- Ik heb hem naar beneden gehaald! Hij weigert eten; slaapt nu op mijn bed.
Peter rees en daalde in een ruimte. Hij hield zich aan de tafel vast.
- Ik dank u... stamelde hij, en gaf de stuurman een hand.
- Ik dacht dat je het weten moest.
De heer Dodewaard knoopte zijn jas dicht, terwijl hij naar de deur liep.
- Morgenochtend zal ik komen.
De heer Dodewaard stommelde de trappen af. Peter ging bij de dames Vasnunes binnen. Hij duizelde in het licht.
- Voel je je niet goed? (Rena)
- Een kop koffie! (mevrouw)
Hij dronk gal.
| |
2
De volgende morgen voelde hij zich koortsig. Hij moest in ieder geval thuisblijven, vond Rena.
| |
| |
- Ik moet naar oom Jean!
- Peter zal zelf het beste weten wat goed voor hem is, zei mevrouw Vasnunes.
Haar dochter antwoordde, dat hij eigenwijs was. Ze liep balsturig door de kamer en groette hem met een vluchtige kus.
Even later klom hij op zijn fiets, ellendig. Hij peddelde de gracht af en de straten door. Een meisje fietste voor hem uit. Ze droeg een rood wollen mutsje. Ternauwernood kon hij voor een auto langs. De chauffeur schold hem een aubade!
In de Rapenburgerstraat zette hij zijn fiets tegen de gevel en besteeg de trappen. De heer Dodewaard deed open. Oom Jean lag op de divan en sliep. Hij beduidde hem stil te zijn. Hij droeg zijn donkere kostuum, als moest hij naar een uitvaart.
In zijn witte tricot lag oom Jean als een gestorven pierrot. Het dek was gedeeltelijk van hem afgegleden. Hij stond op en wilde het over hem heen trekken, maar de heer Dodewaard gebaarde niets aan te raken wat oom Jean wakker zou kunnen maken. Deze ademde licht en snel. Soms zuchtte hij en draaide zich om. De donkergeklede heer sloop door de kamer en hield zich onledig met schelpen.
Achter de stapels dozen was gerucht hoorbaar. Geschuifel en gebonk groeiden. Doden schenen op te staan. Stemmen klonken en vielen weg. Peter rilde. De stemmen vingen opnieuw aan te klinken, een dodenritus. Een klaagzang die hoger en hoger steeg. Vijfde etage. Oom Jean bewoog weer. De zang ging over in tumult, alsof de zangers in de hel waren terechtgekomen. De stemmen
| |
| |
sloegen over en weer in ruzie. Na de begrafenis werd de buit verdeeld...
- De toneelspelers, fluisterde de dood achter hem. Het was de heer Dodewaard.
- En die ruzie...?
- Ze repeteren altijd 's morgens.
Peter staarde voor zich op het houten blad van de tafel. De stemmen zonken weg; de rol was uit.
Een klop op de deur. Hij herkende het en wendde zich vol verwachting om. De donkergeklede heer deed Corrie open.
- Een brief...
- Voor mij?
Als bij toverslag rees oom Jean overeind en wierp het dek af. Zijn benen schoten als witte wortelstokken naar de grond: - De brief! Het was een kreet, die hij vijf dagen en nachten had ingehouden. Hij strekte een magere hand uit naar het kind. Zijn ogen bloeiden grijs licht. De dood reikte oom Jean de brief, die de envelop openritste en de vlinder ontvouwde tot een duif. Oom vloog door de regels. Het leek geen vredesduif. Corrie wachtte in de open deur.
- Hoe wist je dat meneer Jean hier was?
Het kind kuchte. - Meneer Jean is een vriend van u.
- Dank je voor het brengen, bromde de heer Dodewaard.
Het kind kuchte nogmaals en glimlachte. Het leek in de deuropening te groeien: een lang smal jongetje.
- Waar wacht je op?
- De postzegel...
De heer Dodewaard pakte de envelop van de divan,
| |
| |
scheurde er een hoek uit en gaf de zegel. Het kind kromp hoestend in de deurspleet. Het volgende ogenblik was het verdwenen.
Oom Jean zat met de duif op zijn knie. Hij keek in een rood oog, het oog van tante.
- Wat schrijft ze? gromde de heer Dodewaard.
Oom Jean lichtte op. Hij keek verstrooid om zich heen, alsof hij alles nieuw ontdekte. Hij stond langzaam op en ging trillend aan tafel zitten.
- ...Ik moet me niet ongerust maken... Ze gaan samen de schilderijen plaatsen...
...er wordt een nieuwe vleugel gebouwd... Het atelier wordt er in ondergebracht... Ze zal geld sturen... en schrijven... Oom brak. Het hoofd op zijn handen, huilde hij. De duif fladderde gewond naar de grond.
De heer vloekte zwart. Peter trachtte oom Jean te troosten met woorden, die hij zelf niet begreep. Ze beurden hem op en hielpen hem op de divan.
- Een sekreet is het! Ze schildert ze bij tientallen!
Peter beefde over zijn hele lichaam. Ze konden niets doen. Een dokter halen? De heer Dodewaard zei, dat hij het alleen wel afkon. Hij had hem nu hier en zou hem verzorgen. Boven stond het komfoor. Hij kon koken als de beste!
Oom Jean was zacht huilend als een kind in slaap gesnikt. Peter nam afscheid. De trappen leken eindeloos naar beneden te gaan. Hij voelde zich geradbraakt toen hij op zijn fiets stapte.
|
|