| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Het groote plan.
Opnieuw zaten de jongens in het overgangsexamen, opnieuw werd er geblokt, middagen en avonden lang, doch ten slotte smaakten ze weer alle drie het genoegen, te worden bevorderd naar de derde klasse van de H.B.S.
Toen kwam de kermis en weer genoten ze volop. Vooral Wim en Charles, die beide een meisje hadden, vonden het een heerlijk weekje. De stoomcaroussel vooral had Wim's sympathie. Het aantal keeren, dat hij daarin met Miesje was geweest, was bijna niet meer te berekenen. Toch moesten ze ook oppassen, want Miesje had, nu het kermis was, wel wat meer vrijheid gekregen van haar ouders, maar ze wilde toch niet te dikwijls met Wim gezien worden.
Vrij vlug was op deze manier de kermisweek om. Het was Zaterdag voor ze er erg in hadden, en nu Wim en Charles dezen dag door de meisjes niet ‘gebruikt’ konden worden, liepen ze met hun vriend Arie verveeld langs de kramen.
| |
| |
‘Zeg, jongens,’ zei Arie, die zich in die week niet zoo erg geamuseerd had, ‘de vacantie is pas begonnen en ik verveel me nu al! Kunnen we niet iets echt avontuurlijks verzinnen, iets, dat een beetje kleur geeft aan de vacantie? Dit jaar gaan we niet uit de stad, en om
TOEN KWAM DE KERMIS.... (Bk. 119.)
hier zeven of acht weken te zitten, dat is niet uit te houden!’
‘Wat wil je dan?’ vroegen Wim en Charles tegelijk.
Arie glimlachte geheimzinnig.
‘Een groote fietstocht!’ zei hij.
Charles en Wim haalden de schouders op.
| |
| |
‘Niks aan!’ verwierpen ze het plan.
‘Jullie begrijpt me verkeerd, geloof ik,’ ging Arie verder. ‘Ik bedoel niet zoo'n tochtje om het eiland Walcheren en dan denzelfden dag weer thuis, maar een verre tocht, Holland in! Naar Rotterdam bijvoorbeeld! En een dag of vier, vijf weg!’
Charles en Wim keken Arie aan. ‘Dàt zou wat zijn,’ vonden zij ook. ‘Maar jij hebt geen fiets, en of wij wel zullen mogen? Bovendien.... ik heb bijna geen geld meer!’ was Wim's verzuchting.
‘Een fiets huur ik!’ zei Arie beslist, ‘en mogen? Wel, Charles mag beslist! En wij zeggen thuis, dat we bij familie van Charles in Rotterdam logeeren. Wat het geld betreft, ja, jullie ook met die malle wichten.... Maar als je je vader eens afzet en je kijkt je moeder eens lief aan, dan komt het best in orde. Trouwens, zóóveel geld hebben we niet noodig. Als we ergens in het Leger des Heils maffen, kost dat niet veel.’
In gedachten verzonken, liepen de vrienden verder. Arie zag aan de gezichten van Wim en Charles, dat ze er hoe langer hoe meer voor begonnen te voelen.
Plotseling bleef Wim stilstaan.
‘Laten we het direct gaan vragen!’ stelde hij voor, daar hij van handelen hield en weinig geduld had. ‘Vanavond zien we elkaar weer en dan vertellen we het resultaat. Wat mij betreft, ik zal m'n best doen, want ik heb er reuze trek in gekregen.
Toen Wim thuis kwam, vond hij alleen z'n moeder.
‘Zeg, moe!’ viel hij maar meteen met de deur in huis, ‘we willen een grooten fietstocht gaan maken naar
| |
| |
Rotterdam of zoo. Vindt u het goed? Enne.... zou ik dan nog een beetje geld kunnen krijgen?’
Moeder hield op met het handwerkje, waaraan ze bezig was, en keek Wim aan.
‘Goeien avond, Wim!’ zei ze met nadruk.
Wim kreeg een kleur en er kwam een verveeld trekje om z'n mond. Hij hield niet van dit soort terechtwijzingen.
‘Goeien avond, moe!’ zei hij toch maar; en dan liet hij er direct op volgen: ‘mag ik?’
Moeder glimlachte fijntjes, ze kende zijn voortvarendheid.
‘Een eigenaardige vraag, Wim. In de eerste plaats weet ik van het plan nog niets af, behalve dan, dat je naar Rotterdam wilt fietsen, en.... dat je geld noodig hebt. Ten tweede weet je best, dat in zulke dingen je vader beslist.’
‘Ja,’ zei Wim, ‘maar als u het goed vindt, enne.... u doet een goed woordje, dan mag het van vader ook altijd.’
Ze hoorde de voordeur open gaan en moeder maakte een hoofdbeweging in de richting van de deur.
‘Daar is vader juist. Vraag het hem maar. Als hij het goed vindt, dan.... nou, dan zal ik eens kijken, of ik ergens in een verborgen laadje nog een paar rijksdaalders vind.’
Wim's gezicht glansde van genoegen. Moeder was al gewonnen, dat wist hij nu. Nou vader nog, die was altijd zoo bang voor ongelukken.
Toen vader binnen kwam, keek hij verwonderd naar Wim.
‘Nu al thuis?’ vroeg hij. ‘Is de kermis gesloten?
| |
| |
Of....’ Hij maakte een veelzeggende beweging met vinger en duim.
Moeder lachte. ‘Er broeit weer wat in z'n hoofd,’ zei ze. ‘Hij heeft grootsche plannen. Een fietstocht naar Rotterdam!’
‘Aha....’ Vader keek ernstig. ‘Vertel me daar eens wat meer van, Wim.’
‘Nou,’ zei Wim, ‘Charles en Arie en ik, we wilden naar Rotterdam gaan fietsen. De vacantie is nog zoo lang en we gaan van 't jaar geen van drieën op reis, en anders gaan we ons zoo vervelen, en nou willen we voor een dag of vijf weg. We kunnen bij familie van Charles slapen....’
Hij ratelde alles achter elkaar af, alleen de laatste zin zei hij onduidelijk. Vol verwachting keek hij nu naar zijn vader.
‘Zoo, zoo!’ zei vader op een langgerekt toontje. ‘Eigenlijk zijn jullie wel wat te jong voor zoo'n tocht, Wim!’
‘Ik ben al vijftien!’ protesteerde Wim, een beetje verontwaardigd, dat hij voor een kleine jongen gehouden werd. ‘Charles en Arie zijn al zestien. U doet net of we kinderen zijn!’
Vader lachte hartelijk. ‘Naar Rotterdam fietsen!’ smaalde hij. ‘Als ze in Goes zijn, kruipen ze vlug in den trein, terug naar huis. Jij fietst zoowat nooit, en Arie heeft niet eens een fiets, als ik het goed heb.’
‘Arie huurt een fiets en we houden het wèl vol!’ verdedigde Wim het plan, en hij voelde een opkomende pijn in de keel, net alsof hij zou gaan huilen. Nu hij zich eenmaal warm had gemaakt voor het avontuur, zou hij het vreeselijk vinden als hij niet zou mogen.
| |
| |
Maar vader zag Wim's gemoedsstemming en daarom spotte hij niet meer.
‘Kom eens hier, boy. Zoo Beloof je me, goed te zullen oppassen? Niet onvoorzichtig te rijden en goed uit te kijken?’
Wim's stemming sloeg direct om. Hij had het gewonnen. Zijn oogen glansden. ‘Natuurlijk!’ beloofde hij ernstig.
‘Nou, ga dan maar,’ stemde vader toe. ‘En vertel me eens, hoeveel geld heb je nog?’
‘Een gulden of vier,’ zei Wim.
‘Niet erg veel, hè? Je hebt geducht kermis gehouden, geloof ik. Nou, je hebt dit jaar goed gewerkt, en dan mag je ook wel wat hebben. Ik zal je nog tien gulden geven, maar denk er aan, dan hoef je de heele verdere vacantie niet meer op extra'tjes te rekenen, hoor!’
Wim bedankte vader enthousiast. Hij voelde nu toch de tranen in z'n oogen komen, maar ditmaal van vreugde. Een goeie, beste vader had ie toch! En een lieve moeder. Want die knikte zoo echt vertrouwelijk naar 'm, je kon zien, dat ze het fijn vond, dat hij nu weer een pretje had.
's Avonds werd het plan de campagne gemaakt, want ook Charles en Arie hadden toestemming gekregen.
‘Ik zal een gulden of achttien hebben!’ zei Wim. ‘Wat hebben jullie?’
‘Ook zoo iets,’ zei Arie, maar Charles keek sip.
‘De ouwe had het niet naar z'n zin; ik heb niks van hem kunnen loskrijgen. 'k Heb hoogstens een gulden of zeven.’
| |
| |
‘Da's niet veel!’ vond Wim. ‘Maar enfin, alles bij elkaar moeten we er maar mee rondkomen. Zuinigjes eten, goedkoop slapen, en dan wat overhouden, om in Rotterdam eens fijn naar een theater of bioscoop te gaan.’
‘Wanneer gaan we weg?’ vroeg Arie.
‘Maandagmorgen lijkt mij het beste,’ dacht Wim, die van opschieten hield. ‘Als je te lang met zoo'n plan rondloopt, komt er op het laatste oogenblik nog wat in den weg. En dan vroeg vertrekken, om een uur of zes.’
De beide anderen gingen er direct mee accoord.
‘Den eersten dag zullen we wel niet tot Rotterdam kunnen komen!’ meende Charles. ‘Ik ken een boer in de Klundert, daar ben ik eens een keer met m'n vader geweest. Een heel aardige kerel. Daar kunnen we best in de schuur maffen. Dat kost ook niks!’
‘Een fijn idee! Dan kunnen we den tweeden dag vroeg in Rotterdam zijn.’
‘Ik ben er nog nooit geweest!’ zei Wim, en ook Arie kende Rotterdam niet. Charles daarentegen was er geboren, en had er tot zijn zesde jaar gewoond. Later had hij er nog een paar maal gelogeerd, zoodat hij gidsendiensten kon verleenen.
‘Hè, ik wou, dat het al Maandagmorgen was,’ zuchtte Wim. ‘De kermis kan me nu gestolen worden!’
‘Omdat je Mies vandaag niet gezien hebt,’ zei Arie schamper. ‘Maar je zal haar volgende week een dag of vijf moeten missen, jongetje! Als je dàt maar uithoudt!’
‘Ja, dat kan jij met je visschennatuur niet begrijpen!’ kaatste Wim terug. ‘Dat gaat jou boven je verstand. Als jij nog eens een meisje krijgt - wat me erg onwaar- | |
| |
schijnlijk lijkt - dan ben je misschien zóó verliefd, dat je 's morgens om zes uur al bij haar voor de deur ligt, als ze om kwart voor negen pas verschijnt.’
Arie lachte. ‘Ik begrijp niet, wat je aan die nufjes vindt!’ zei hij schouderophalend. ‘Aanstellerige nesten. Ik heb een zuster, Wim, en daar ben jij voor gespaard gebleven! Anders sprak je misschien ook anders.’
‘Zeg, jongens,’ viel Charles hen in de rede, ‘ik ga naar huis, hoor. Ik ga m'n vader nog eens bewerken, je kan nooit weten, of hij ten slotte toch nog wat loslaat. Tot morgen!’
‘Saluut!’ zeiden Wim en Arie, die dicht bij elkaar woonden en denzelfden weg gingen.
‘Arme kerel!’ vond Wim, toen Charles weg was. ‘Ik geloof, dat hij het thuis niet zoo prettig heeft.’
‘Stom van me,’ zei Arie, ‘om over zusters te spreken. Charles heeft er drie, allemaal ouder dan hij. Die kosten veel geld aan kleeren, heeft ie me eens verteld. Zoo breed hebben ze het niet.’
‘Enfin, we zullen er best komen met wat we hebben. Nou, Arie, ik ben er, tot morgen!’
‘Bonjour!’ zei Arie. ‘Droom niet van Mies!’
|
|