| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Een goede Verjaardag.
Een paar dagen later was Wim jarig. 's Morgens om half zeven werd hij wakker met het gevoel, dat er dien dag iets heerlijks was, zonder nog direct te weten, wat.
Maar nadat hij zich de oogen had uitgewreven, wist hij het meteen:
‘Vandaag ben ik jarig!’
Het gaf hem een fellere hartklopping en even lag hij in zijn bed te genieten. Wat zou hij vandaag krijgen? Het was zijn vijftiende verjaardag en hij had heel wat op zijn verlanglijstje gezet, een lange rij met allerlei heerlijkheden, zoodat vader met een meewarig gezicht het hoofd geschud had en met een zucht had gezegd:
‘Nou Wim, ik geloof warempel, dat je ons voor millionairs aanziet. Als ik al die dure en kostbare dingen hier zie staan, dan durf ik met m'n bescheiden cadeautjes niet aankomen en ik geloof, dat we dit jaar je verjaardag maar eens zullen vergeten, wat jij, moeder?’
Moeder had eens hartelijk gelachen en Wim had een knipoogje van d'r gekregen. Zoo'n vaart zou het
| |
| |
wel niet loopen, dacht ze en weer had vader eens diep gezucht en Wim zijn platte portemonnaie getoond.
‘Zoo plat als een cent, Wim!’ had hij geplaagd, ‘onze Amsterdamsche reis heeft me heelemaal failliet gemaakt.’
Zoo was vader nou altijd. Die hield van verrassingen en datgene, wat je het allerminst verwachtte, gebeurde bij hem heel vaak.
Met een sprongetje was Wim uit bed en hij was juist van plan, zich het gezicht te gaan wasschen, toen hij met de handdoek in z'n hand stokstijf bleef stilstaan. Hij spitste de ooren.
Hoorde hij hier in huis nu een hond blaffen? Tweemaal meende hij een geblaf te hooren, maar dat was toch onmogelijk, ze hadden geen hond en hoewel Wim er al eens om had gevraagd, hoewel hij had beloofd, zelf altijd voor het beest te zullen zorgen, hadden zijn ouders er nooit ooren naar gehad.
‘Veel te lastig,’ vonden ze beiden, ‘zoo'n beest bindt je de handen. Je kan niet op reis en je moet op de meest ongelegen oogenblikken de straat op, om hem uit te laten.’
Zoodoende was er nooit wat van gekomen. En Wim doopte zijn handdoek in het water en begon resoluut z'n gezicht te wasschen. Hij had zich natuurlijk vergist, het was zeker buiten geweest of anders Bello van hiernaast.
Weer hoorde hij een onduidelijk geblaf en het was net, of dat plotseling gesmoord werd. Ditmaal was hij er bijna zeker van, dat het in het benedenhuis moest zijn en met van opwinding roode wangen begon hij zich snel aan te kleeden.
| |
| |
De haast was echter niet bevorderlijk voor de snelheid, want eerst stapte hij met z'n linkerbeen in zijn rechterbroekspijp en daarna trok hij zijn overhemd achterste voren aan. Maar tenslotte was hij dan toch aangekleed en als een hazewind stormde hij toen de trap af.
Vader ving hem in de gang op.
‘Wel gefeliciteerd, jongen,’ zei hij hartelijk en zijn handdruk was zoo stevig, dat Wim's vingers pijn deden. Vader kon soms ‘verbazend’ hartelijk zijn!!
Met z'n tweeën gingen ze naar de voorkamer, waar Wim een verjaardagszoen van moeder in ontvangst te nemen had.
Wim's oogen gingen door de kamer, maar hij zag niets.
‘Zoek je misschien iets, Wim?’ vroeg vader.
Wim kreeg een kleur en lachte. Dan schudde hij het hoofd. Hij zou zich groot houden en zich van vader's plagerij niets aantrekken.
‘Je weet,’ ging vader verder, ‘ik had geen geld, hoor. Maar ik weet, dat je met onze gelukwenschen alléén al even blij bent. Dat is voor ons tenminste een troost. 't Is altijd jammer, als je je jongen geen verjaardagscadeautje kan geven.’
Vader zuchtte eens, maar Wim liet zich ditmaal niet ‘nemen’.
‘Ja,’ zei hij, moeite doende om kalm te spreken, ‘ja, dat is niet prettig voor u.’
‘Maar!’ vond vader, die het nog niet opgaf, ‘ik ben nu aan het sparen. Misschien, dat ik over een paar weken genoeg heb, om je toch nog een kleinigheid te kunnen geven.’
| |
| |
‘O ja, dat zou prettig zijn,’ gaf Wim toe en zijn oogen glinsterden oolijk.
Moeder lachte en schudde het hoofd.
‘Nou, vader,’ zei ze, ‘vandaag heb je geen kans met je geplaag hoor. En laat hem nou maar eens zien..’
Direct zat Wim recht op z'n stoel.
‘Wel,’ deed vader geheimzinnig, ‘als ik jou was, zou ik maar eens in de keuken gaan kijken, Wim!’
In de keuken? Even keek Wim verbaasd. Maar niet lang, want met een paar sprongen was hij bij de deur, de gang door en rukte hij de keukendeur open.
Toen gaf hij een uitgelaten schreeuw.
‘Een hond!’ riep hij blij, ‘een fijne, Hollandsche herder!’
Direct lag hij op z'n knieën naast het beest, dat een stapje achteruit deed en hem wantrouwig besnuffelde. Dat vreemde jochie pakte hem maar direct beet, daar moest hij niets van hebben.
Maar Wim stoorde zich er niet aan. Hij streelde hem over het ruige haar en klopte hem liefkoozend op den rug, zoodat het beest zich al spoedig op z'n gemak scheen te voelen. De spontane jongensliefde scheen hem tenslotte toch niet heelemaal onwelgevallig en even blafte hij vroolijk.
Vader en moeder waren Wim achterna gekomen en keken lachend toe.
‘En.... hoe vind je Max?’
‘Fijn!’ zei Wim alleen. Voor hem was dat kleine woordje vol inhoud. Het beteekende meer dan ellenlange zinnen.
‘Ik zal zelf een hok voor hem timmeren,’ begon hij al plannen te maken, ‘en ik laat hem altijd uit, hoor,
| |
| |
daar hoeft u nooit voor te zorgen. En dan Worden Max en ik de dikste vrienden, niet, lekker beest?’
HIJ STREELDE HEM OVER HET RUIGE HAAR.... (Blz. 98.)
‘Woef!’ zei Max en hij drukte nu al vertrouwelijk
| |
| |
zijn kop tegen Wim's hand, wat hem weer op een paar flinke aaien te staan kwam.
‘Er is ook nog een pakje voor je gekomen, Wim!’ zei moeder nu.
Direct was Wim weer op de been. Heerlijk was het toch, om jarig te zijn. En toen ze weer naar de kamer gingen, vond hij, dat vader en moeder veel te langzaam liepen. Hij kon hen niet voorbij komen en hij popelde van ongeduld, om te weten, van wie dat pakje was, en wat er in zat.
Moeder gaf het hem.
‘Een boek!’ begreep hij direct aan den vorm.
Zenuwachtig peuterde hij de touwtjes los en het papier, dat er nog om zat, scheurde hij er maar af.
‘De A.F.C.-ers van Schuil. Fijn! Dat had ik al zoo lang willen hebben. Daar zal wel veel van voetbal in staan.’
Hij keek naar het korte briefje, dat er bij was.
‘Leuk,’ vond hij, ‘het is van Arie en Charles.’
En toen bleek er nog meer te zijn. Nog een boek van een tante, een postwisseltje van een andere tante en een prachtig zakmes van een oom. Ze hadden hem goed bedacht.
‘En hier,’ zei vader, terwijl hij met een verwonderd gezicht het hoofd schudde, ‘hier heb ik nog een klein pakje. Maar Joost mag weten, van wie dat zijn kan. Je naam staat er op geschreven, enne.... het is een meisjeshand. 't Kan toch niet van een nichtje zijn, Wim?’
Wim kreeg een hoogroode kleur en zijn hart dreigde een oogenblik stil te staan. Hij beefde op z'n beenen. Zou.... zou.... dat van Mies zijn? Het was maar
| |
| |
een heel klein pakje, waarschijnlijk een aardigheidje. Als het van haar was, dein zou hij het vast niet zeggen.
Heel, heel langzaam maakte Wim het pakje open. Er zou eens een briefje in kunnen zitten en dan moest hij dat beslist wegmoffelen. Maar er zat geen briefje in. Er kwam een mooi zijden pochette te voorschijn en in een hoek was sierlijk een W geborduurd. 't Kon niet anders, het móést van Mies zijn. Gelukkig, dat ze er niets bij had geschreven. Ze had natuurlijk gedacht, dat ze zoo'n anoniem pakje best kon sturen. En die letter had ze natuurlijk zelf geborduurd. Echt....
Onwillekeurig was er een glimlach om Wim's mond gekomen en even was hij de tegenwoordigheid van zijn ouders vergeten.
‘Nou?’ hoorde hij vader opeens vragen, ‘van welk nichtje zou het wel kunnen zijn?’
Snel herstelde Wim zich en hij zette z'n gezicht in een peinzende plooi. Dan schudde hij het hoofd.
‘'k Heb er geen flauw idee van. Eh.... zullen we nu maar gaan eten?’ trachtte hij de aandacht af te leiden.
Moeder hielp hem. Zij wilde Wim met z'n kalverliefde, die vanzelf wel weer over zou gaan, niet te veel plagen, dus zei ze:
‘'t Ontbijt staat gereed, we kunnen zoo beginnen.’
Maar hoewel Wim zelf had voorgesteld om te gaan eten, liet zijn anders zoo gezonde eetlust hem vanmorgen toch in den steek. Hij had zóóveel om over te denken, dat zijn boterham hem, zonderling genoeg, niet smaakte en hij met lange tanden at. Max stond naast zijn stoel en het goeie beest scheen het wat heerlijk te vinden, dat Wim hem telkens toesprak en zoo nu
| |
| |
en dan z'n kop streelde. Die twee hadden elkaar al heel gauw gevonden!
Het was Woensdag en Wim hoefde dus maar een halven dag naar school. Daar werd hij ook van alle kanten gefeliciteerd. Zijn mes werd bewonderd en vooral het feit, dat er een schroevendraaier, een schaartje en.... een kurketrekker in zaten, maakte het tot een begeerd voorwerp. Al was het nut van den kurketrekker dan ook niet recht duidelijk, want flesschen had Wim nog niet open te maken!
Miesje kreeg een kleur van plezier, toen Wim haar zoo hartelijk bedankte en zei, dat de letter zoo prachtig geborduurd was. Maar ze deed net of ze nergens van wist.
‘Een pochette?’ vroeg ze quasi-verwonderd. ‘En was er een letter in geborduurd? Nou, jongetje, dan moet je mij toch eens vertellen, van welk meisje je dat gekregen hebt. Ik geloof, dat ik reden heb om jaloersch te worden.’
Wim lachte eens. ‘Jawel, praat jij maar,’ zei hij, ‘in ieder geval hartelijk bedankt! Ik had anders een benauwd oogenblikje zeg, want ze waren zoo nieuwsgierig.’
‘Maar ik had er toch niets bij gedaan!’ kwam Mies verschrikt.
‘Zie je wel, dat het van jou is! Je verspreekt je, meisje,’ lachte Wim. En dan: ‘Nee, je had er niets bij gedaan, maar vader zag direct, dat het een meisjeshand was en hij informeerde zoo belangstellend, van welk “nichtje” het was! Ze hebben wel iets gemerkt, vrees
| |
| |
ik. Maar 't doet er niks toe,’ vervolgde hij, toen hij zag, dat Miesje bedrukt keek, ‘jij bent mijn eigen meisje hoor en ik geloof, dat vader en moeder er niet zoo heel boos om zijn.’
Toen de schoolbel ging, namen ze haastig afscheid. Maar Wim liep nog even terug:
‘Zeg, Miesje, vanmiddag kan ik niet komen, hoor. De jongens komen op bezoek, je begrijpt, hè....?’
Ja, dat begreep Miesje best en ze wenschte hem een prettig dagje.
Om half één stapte Wim vlug naar huis. Nu hij 's morgens zoo weinig gegeten had, had hij trek en hij wist uit ervaring, dat moeder op z'n verjaardag altijd zijn lievelingskostje klaar maakte. En pannekoeken na! Er zou wat te smullen zijn......
Maar dat hem nog een andere verrassing wachtte, nee, daar had hij toch heelemaal niet van kunnen droomen.
Argeloos stapte hij de kamer binnen en toen.... toen viel zijn oog direct op een fonkelnieuwe fiets, die tegen den wand stond. Hij vergat zelfs te groeten en zijn mond stond open van verbazing.
‘Een.... een.... fiets’ stotterde hij. ‘Een nieuwe fiets?’
Vader, die het ochtendblad las, keek op. Zijn gezicht stond heel gewoon.
‘Ja,’ zei hij terloops. ‘M'n ouwe fiets is niet veel meer waard en daarom heb ik me maar een nieuwe aangeschaft.’
‘Ooooh.....’ gaapte Wim teleurgesteld. Maar direct opende zich een einder perspectief. ‘Mag ik dan de oude hebben, vader?’ vroeg hij.
| |
| |
Vader, die alweer in zijn krant verdiept scheen, deed, of hij de vraag niet heelemaal verstaan had.
‘Wat zeg je.... de oude.... wat wou je....?’
‘Mag ik dan de oude hebben?’ herhaalde Wim.
‘De oude? Die heb ik ingeruild, jongen. Tegenwoordig is dat zoo het systeem, hè, je koopt een nieuwe en je ruilt de oude in.’
Wim was er even stil van. 't Leek ook zoo mooi, toen hij zooeven die fiets zag staan en een oogenblik gedacht had, dat die voor hem zou zijn. Maar dat zou toch te mooi geweest zijn.
Hij zette zich aan tafel en zijn eetlust bleek nu heel wat grooter dan díen morgen. Moeder had zich echt uitgesloofd en Wim smulde. Vooral de pannekoeken... daar had hij een heel groot gaatje voor opengelaten en met een verbazingwekkende snelheid verdwenen die één voor één in Wim's maag. Toen hij eindelijk ophield, zuchtte hij voldaan.
Vader lachte eens tegen hem en Wim zag aan zijn oogen, dat hij wat op het hart had. 't Was iets leuks, want die rimpeltjes naast vader's oogen verraadden het.
‘Ik heb m'n oude fiets nog niet naar den fietsenhandelaar gebracht,’ zei vader langzaam, terwijl hij zijn blik naar de straat wendde, alsof daar heel wat te zien was, ‘en zoo onder het eten dacht ik, dat......’
Hij hield op en Wim, die zat te popelen, wilde de woorden wel uit z'n mond trekken.
‘Wat dacht u?’ vroeg hij gretig.
‘Wel, als jij er zoo erg op gesteld bent, dan wil ik er nog wel over nadenken....’
Wim's oogen glinsterden. Dàt zou wat wezen!
| |
| |
‘Ja,’ ging vader voort, ‘eigenlijk is die fiets nog goed bruikbaar en ik ben aan het karretje gewend. Die nieuwe moest jij dan maar nemen!’
Vader had het zóó gewoon en zóó onverschillig gezegd, dat Wim het eerste oogenblik de beteekenis van zijn woorden niet direct vatte. Toen sprong hij echter op en hij deed zoo'n rondedans door de kamer, dat moeder, die aan het afnemen was, zich haastig in veiligheid moest brengen met een paar dekschaaltjes.
‘Meent u het vader, is.... is.... dat nieuwe karretje ècht voor mij?’
Vader knikte. ‘'t Is een rib uit mijn lichaam,’ klaagde hij vroolijk, ‘maar ik weet, dat het je vurigste verlangen was, boy, en je wordt maar éénmaal vijftien!’
Wim kon heel weinig zeggen, maar aan zijn heele gezicht zag vader wel, hoe gelukkig hij was.
En toen werd het nieuwe karretje eerst recht bewonderd.
‘Een freewheel,’ zei Wim vakkundig, ‘en nikkelen velgen. Wat een prachtfiets, vader. 't Is een “Rover”, hè, da's een prima merk, hoor. En met dubbele remmen. Heerlijk!’
Hij moest natuurlijk ook de bel probeeren, die helder door de kamer schrilde. Maar dat was niet naar Max zin.
‘Woef-woef-woef!’ protesteerde hij.
Van louter opgewondenheid volgde toen weer een hevig gevecht met den hond, zoodat ze beiden over den grond tolden. Totdat moeder er een eind aan maakte, met de opmerking, dat het nu welletjes w!as geweest en dat Wim de boel boven wat in orde moest maken, tegen dat de vrienden kwamen.
| |
| |
Toen Charles en Arie kwamen, hadden ze geen woorden genoeg, om den lof van de nieuwe fiets te zingen. De voortreffelijke eigenschappen werden van alle zijden belicht en Wim glom van trots. Graag zouden ze het karretje eens geprobeerd hebben, maar er viel buiten een druilerig regentje, zoodat Wim daar heelemaal geen ooren naar had. En daarom verhuisden ze naar Wim's kamertje.
Voor de bijzondere gelegenheid mochten ze een klein glaasje lichten wijn hebben, wat de feestelijkheid verhoogde. Ze voelden zich al heele kerels!
Maar toen ze hun glaasje hadden leeggedronken, een paar cigaretten hadden opgerookt en ze zich tenslotte een beetje gingen vervelen - drie jongens, opgesloten in een kamertje, kunnen zich nu eenmaal niet erg lang amuseeren - kreeg Wim een lumineus idée.
‘Jongens,’ stelde hij voor, ‘we gaan naar het rommelkamertje hiernaast. Daar staat een groote, oude kist vol met allerlei afgedankte spullen van vader en er ligt een heel stel oude boeken. Als we daar eens in gingen snuffelen.’
Het denkbeeld viel in goede aarde en de drie jongens, vergezeld van Max, die zich nu al een onafscheidelijk kameraad van Wim toonde, verhuisden.
En wat ze daar allemaal in vonden! Een oude soldatenkepi werd een welkome buit verklaard. Die kon hun goed van dienst zijn. En zoo vonden ze heel wat oude rommel, welke een sterken indruk maakte op hun rijke fantasie.
De boekenvoorraad had evenwel hun grootste belangstelling. Papa de Haas scheen in zijn jongenstijd een bijzondere voorliefde te hebben gehad voor rooverge- | |
| |
schiedenissen, en één boek ontdekten ze, waaruit Arie heele hoofdstukken voorlas. Het heette ‘De zwarte Bende’, en de griezeligheden, die er in voorkwamen, deden de jongens rillen van genot.
Zooals ze daar zaten op dat rommelige kamertje, Wim en Charles als een paar Oosterlingen met gekruiste beenen op den grond, Arie op den koffer zittend, vormden ze een eigenaardig groepje. Daar tusschendoor scharrelde Max, die het hier heerlijk vond en overal met zijn natte neus even snuffelde.
Toen Arie, moe van het voorlezen, eindelijk het boek dichtsloeg, was er even een stilte.
Wim zat met een lachje op het gezicht voor zich uit te staren en plotseling sloeg hij Charles van plezier op den schouder, zoodat Max, die moeilijkheden vermoedde, luid begon te blaffen, wat hem op een standje van zijn jongen baas kwam te staan.
‘Ik heb een reuze idéé, jongens,’ verklaarde Wim. ‘Dat boek heeft me er op gebracht. Luister eens.’
Met z'n drieën hurkten ze dicht bij elkaar en als samenzweerders fluisterden ze.
‘Jullie weet,’ begon Wim, ‘dat het den laatsten tijd in de duinen niet zoo prettig meer is, aangezien die onveilig gemaakt worden door een troepje jongens, die zich, net als in dat boek, “De zwarte Bende” noemen?’
Charles en Arie knikten. Dat wisten ze maar al te goed. Het was een baldadig troepje; jongens, wier brein blijkbaar verhit was door prikkellectuur en een ware terreur in de duinen hielden. Charles had eens, toen hij was gaan zwemmen, een half uur langs het strand moeten loopen, vóór hij zijn kleeren had teruggevon- | |
| |
den, die door die bende waren weggestopt en toen bleek nog, dat er één kous spoorloos was verdwenen. Andere jongens hadden nog slechtere ervaringen met ‘De zwarte Bende’ opgedaan, één had zelfs een flink pak slaag gehad zonder eenige reden. Nee, die ‘Zwarte Bende’ stond in een zeer slechten reuk.
‘Wel,’ zei Wim, ‘die “Zwarte Bende” dient eens een flink lesje te hebben. En nu wilde ik jullie dit voorstellen....’
Nog zachter werd Wim's stem en dichter kwamen de hoofden van de drie jongens bij elkaar. Charles en Arie kregen een kleur van pret en opwinding en hun oogen schitterden. Tenslotte moest Max weer een waarschuwend geblaf laten hooren, want zijn jonge meester kreeg een paar goedaardige opstoppers, zoo'n plezier hadden de vrienden.
‘En dat plan voeren we Zaterdagmiddag uit!’ zei Wim. ‘Toevallig hoorde ik deze week, dat ze er Zaterdag altijd zijn. We wachten dan het gunstige moment af, en dan.... wee “De Zwarte Bende”!’
Waarop de samenzweerders elkaar een stevige hand gaven en even later naar lagere regionen afdaalden, daar het zoo langzamerhand etenstijd werd.
Ook 's avonds was het feest voor Wim. Er kwam visite, er kwamen zelfs nog een paar cadeautjes - natuurlijk boeken, want iedereen wist, dat Wim daar dol op was - en het feestvarken zelf voelde zich al bijna man, nu hij alwéér een glaasje wijn mee mocht drinken.
Vader nam hem natuurlijk weer in het ootje, ditmaal
| |
| |
met het glaasje wijn; maar vandaag was Wim ontoegankelijk voor alle spot. Hij lachte alleen maar, en toen hij eindelijk in bed lag, droomde hij van fel-glimmende, nieuwe fietsen, met dubbele remmen, van stapels heerlijke boeken en.... van een kleine zijden pochette....
|
|