het eerst fluisterend durfde uitspreken.
‘Een moord?’ opperde Arie flauwtjes, terwijl hij merkbaar huiverde.
‘Misschien verbeelden wij ons, dat het een schot was,’ zei Wim, ‘misschien kwam het geluid van die boerderij ginds, een plank die omviel, of....’
Maar ook hij brak zijn zin af, want wéér en nu nog dichter bij, klonk opnieuw een schot....
Ze durfden nu zelfs niet meer te praten en zaten zeker een minuut doodstil. Toen wenkte Charles de anderen hem te volgen.
Angstig stonden de jongens op en omzichtig begonnen ze het duin af te dalen.
Maar plotseling uitten ze alle drie een gil van schrik, want onverwachts bescheen hen een fel licht uit een lantaarn. Verblind bleven zij staan, bevend over al hun leden.
‘Daar staan blijven!’ zei een ruwe stem, ‘verroer je niet.’
Het licht doofde, de man had hen blijkbaar voldoende opgenomen.
‘Wat doen jullie hier midden in den nacht?’ hoorden zij weer dezelfde schorre stem. ‘Vertel op!’
‘Wandelen....,’ bracht Charles met moeite uit.
Een lach weerklonk. Het was een akelige, vreugdelooze lach, die angst aanjoeg.
‘Wandelen!’ spotte de man, ‘dat zal wel!’
‘Heusch!’ zei Wim, die nu weer wat meer begon te zien, ‘we.... we.... wilden bij avond de duinen eens in.... zoo maar, omdat het dan heerlijk is hier....’
‘Hm!’ kwam de kerel. Ze zagen, dat hij er ongunstig uitzag, haveloos gekleed, een stoppelige baard en voor