| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
Holland-België.
De Hollanders ondernemen een stormloop, de Belgen doen het hun direct na. Wim heeft geen oog van den bal af. Hij heeft een programma met de namen der spelers en nu en dan roept hij zoo'n naam, als hij ziet, dat de bal in het bezit van een Hollander is.
Van der Meulen trapt den bal uit, Buitenweg vangt op. ‘Woutje!’ klinkt het langs de lijnen. Handig dribbelt die uitstekende speler tusschen de Belgen door, hij lost een hard schot, Debie doet een wanhopigen uitval, hij raakt den bal aan, maar het schot was te hard...... het is 1-0 voor Holland.
Na anderhalve minuut spelen!
Een donderend gejuich stijgt op, Wim springt van zijn plaats en staat te dansen op de teenen van z'n buurman, die er niets van merkt! Holland leidt immers!!!
En het gaat als gesmeerd. Dat eerste doelpunt geeft den Hollanders vertrouwen, ze vechten als leeuwen. Weer heeft Buitenweg den bal en keurig plaatst hij
| |
| |
naar Gielens, die op zijn beurt hoog voorzet, voor het doel der Belgen. Het leer komt in een groep spelers terecht, Debie loopt uit zijn doel om het weg te slaan, maar weer is het de kleine, handige Buitenweg, die uit het groepje opduikt en zijn hoofd onder den bal zet. En over Debie heen huppelt de bal voor de tweede maal in het Belgische doel!!!
2-0 voor Holland!!!
‘Hup Holland, hup Holland!’ klinkt het langs de lijnen.
Wim schreeuwt zich de keel schor, 't is bijna te veel voor hem! De aanmoedigingen van de Belgische supporters verzwakken en één voor één zie je de vlaggetjes verdwijnen. Ze zijn teleurgesteld. Zoo graag hadden ze hun landgenooten zien winnen. En na 6 minuten spelen is het al 2-0 in hun nadeel!
Maar Wim denkt niet aan de Belgische supporters, hij leeft mee met het spel, hij geniet! Kijk nou die duivelsche Lefèvre eens goochelen, die zit als een terrier achter den bal aan, die doet er mee wat hij wil. En van Daalen, de spil, houdt den gevaarlijken Larnoe geducht in de gaten. Nòch hij, nòch Grimmonprez, nòch Thys kunnen hun zoo gevreesde spel ontplooien.
En als ze bij het Hollandsche doel komen, dan staan daar Denis en Tetzner, die Bastin of Raymond Braine de baas blijven, of anders klemt Van der Meulen het bruine monster in zijn veilige armen!
Van Heel, de eenige Rotterdammer, zal zijn stadgenooten uit den trein wel plezier bezorgen, denkt Wim, want die kopt, dat het een lust is en soms kronkelt hij om drie, vier Belgen heen. De Natris huppelt als een hinde langs het lijntje en de kreet ‘Hup Jèn!’
| |
| |
van zijn Amsterdamsche stadgenooten, inspireert hem tot snelle rennen.
En de Belgen kunnen maar niet op adem komen. Pelsmaekers, Fierens en Pierre Braine in de middenlinie worden van 't kastje naar den muur gestuurd door den tacticus Buitenweg, die met lange schoten het spel verdeelt. Swartebroecks en Demol werken als paarden, maar worden toch telkens zwaar op de proef gesteld! En Debie in het doel doet zoo onzeker! Hij heeft respect voor de kanjers van Baar van Slangenburgh en Buitenweg, die hem geducht aan den tand voelen! Alleen Küchlin in de Hollandsche voerhoede is nog niet erg opgevallen, maar toch doet hij vaak aardige dingen.
Telkens als er een gevaarlijk moment voor het Belgische doel ontstaat, zit Wim op zijn plaats te draaien en zijn vingers omklemmen dan vader's knie. Nog geen woord heeft Wim tot zijn vader gezegd, hij heeft er gewoon geen tijd voor, hij heeft alleen oog voor het spel.
Ai, daar heeft Grimmonprez den bal en hij staat alleen voor Van der Meulen! Wim houdt zijn hart vast, de zenuwen doen hem trillen. Onze keeper loopt een eindje uit, Grimmonprez schiet, en een zucht stijgt op: het schot ging naast! Was me dàt een opluchting!
En direct gaan de Hollandsche jongens er weer op los. De bal gaat van voet tot voet, van Tetzner naar Woutje Buitenweg, van hem naar Baar, naar De Natris en weer naar Baar, maar diens harde schot gaat over.
Denis grijpt nu een paar maal op zijn bekende cordate wijze in en dat bezorgt hem herhaaldelijk ovaties. De stemming bij het publiek is opgewekt en onze jongens worden hartelijk toegejuicht. Weer volgen een paar aanvallen op het doel van Debie, ééns ligt deze
| |
| |
keeper te zwemmen, maar hij kan het leer nog net wegslaan.
Dan fluit de scheidsrechter voor de rust.
Verwonderd kijkt Wim zijn vader aan.
‘Nou al rust?’ vraagt hij verwonderd, op zijn horloge kijkend. Het was bijna tien voor half vier. ‘Warempel, wat is dàt vlug voorbij!’
‘Ja, Wim, je bent zóó in den strijd opgegaan, dat je niet op den tijd hebt gelet. Overigens zullen we morgen je schoenen wel naar den schoenmaker mogen brengen, denk ik, want je hebt mee zitten schoppen, dat het een lieve lust was. Ik denk, dat je neuzen er wel bij zullen hangen.’
Wim kreeg een kleur. ‘'t Was eenig, vader! Fijn, dat Holland wint.’
‘Hoho, boy. 't Is nog geen tijd. Er kan nog zooveel gebeuren. 't Kan nog best 4-2 voor België worden.’
Maar Wim schudde het hoofd. ‘Nee hoor,’ zei hij overtuigend, ‘Holland speelt veel beter! Woutje is enorm!’
Vader lachte. ‘Je spreekt net over Woutje, of je er mee geknikkerd hebt! Maar goed is-ie, dat is waar.’
En overal hoorde je opgewonden gesprekken, iedereen voelde zich gelukkig bij zoo'n aardigen voorsprong.
Hier en daar tingelde een mandoline-speler afgezaagde wijsjes, maar als ze met hun pet rondgingen, werd er niettemin gul gegeven: Holland stond immers voor!
‘Ha!’ zei Wim, want hij zag de spelers het veld weer opkomen. En opnieuw werden zij met gejuich begroet. De Hollanders maakten vreemde bokkesprongen achter den bal aan, je kon zoo zien, dat de jongens blij waren met hun twee doelpunten.
| |
| |
Toen het scheidsrechtersfluitje weer snerpte voor het begin van de tweede helft, was het even stil in het Stadion. Er zat spanning in de lucht. Zouden de Hollandsche jongens het houden, of zouden de Belgen hun naam ‘Roode Duivels’ eer aandoen en den achterstand inhalen?
‘HAI’ ZEI WIM, WANT HIJ ZAG DE SPELERS HET VELD WEER OPKOMEN. (Blz. 70.)
Het antwoord werd vrij vlug gegeven. Al direct bleek, dat de Oranje-mannen het er niet bij lieten zitten, maar met man en macht hun voorsprong zouden verdedigen en.... trachten te vergrooten.
Buitenweg is weer de man. De Belgen hebben geen vat op dat duivelsche kereltje, hij goochelt als een Indische fakir met den bal en steeds plaatst hij het leer precies daar, waar de Belgen het niet verwach- | |
| |
ten. Als een wervelwind suist hij soms over het groene veld heen en dan lijkt het wel, of hij den bal aan zijn schoen vast heeft zitten, zoo blijft het ding bij hem.
Maar ook de anderen weren zich kranig. Baar van Slangenburgh heeft met zijn schoten nog niet veel succes gehad, maar als de tweede helft een minuut of tien oud is, krijgt hij den bal mooi voor zijn voeten. Een knal.... en hoog suist het leer in de touwen!!
Wim weet van vreugde niet meer, wat hij doet. Met den meneer naast hem, is hij al lang goeie maatjes en samen doen ze een uitgelaten vreugdedansje. 3-0 voor Holland, het is een ongekende weelde.
Maar wat is dàt? Wim wrijft zich de oogen uit. Warempel, het is zoo! Hij was nog niet eens uitgedanst wegens het derde doelpunt, of Baar, die zijn schade blijkbaar in wil halen, heeft Debie alweer doen visschen!
De vreugderoes onder het publiek is onbeschrijfelijk. Zelfs vader, die anders niet zoo vlug in beweging is te brengen, kan niet meer blijven zitten en hij doet mee met de rest. Dertigduizend menschen deinen als een golvende zee op en neer, de kelen, die al schor geschreeuwd zijn, stooten nog ongearticuleerde klanken uit. Nù is immers de overwinning zeker! Holland heeft vier doelpunten voorsprong, dat is zelfs voor de Roode Duivels niet meer in te halen!
Amechtig zinkt Wim weer op zijn plaats neer: hij kan niet meer! Hij kijkt eens rond zich en ziet alleen nog maar gezichten van menschen, die met half-open-gezakte monden het spel observeeren en waarop de glundere uitdrukking is achtergebleven, maar die de eerste tien minuten, evenmin als hij, in staat zijn een
| |
| |
klank uit te brengen, want van hun longen is het uiterste al gevergd.
Een oogenblik grijpt Wim angstig vader's arm beet. Zouden de bordjes tòch nog verhangen worden? De Belgen doen een gevaarlijken aanval, Van der Meulen is in het nauw gebracht en raakt den bal kwijt, Larnoe is er als de kippen bij en schiet keihard op het doel.... Maar daar staat Harry Denis, die de plaats van den keeper heeft ingenomen en redt!!! Dat was een dubbeltje op z'n kant!
Het loopt nu langzamerhand naar het einde. Nog een minuut of tien moet er gespeeld worden, als Jan de Natris een ren langs het lijntje onderneemt, zoo één, als uit zijn beste jaren. Swartebroecks treedt hem in den weg, maar Jan is niet te houden. Keurig plaatst hij naar Buitenweg, die weer één van zijn felle kanonskogels lost en vlak langs de paal vliegt de bal ten vijfden male in het Belgische net. Het is 5-0 voor Holland!
Een donderend gejuich breekt opnieuw los, want de supporters hebben twintig minuten tijd gehad om weer wat op adem te komen. Op de staantribune wordt het ‘verheven’ lied: ‘Van je hela, hola, houdt er den moed maar in’, aangeheven en het heele Stadion wordt er warempel door aangestoken. De onoverdekte neemt het over, en zelfs de deftige heeren op de ‘overdekte’ zingen bescheiden mee...... Nooit tevoren was er zoo'n eensgezindheid, voelden de menschen zich zóó jolig!
En steeds maar weer ondernemen de Oranjehemden stormaanvallen, slechts een enkele maal onderbroken door een uitval van de roodbaadjes.
Dan klinkt het fluitje voor de laatste maal en als een
| |
| |
donderslag golft een minutenlange ovatie door het Stadion.
Zingend en dansend verlaat het publiek het sportterrein.
Wim heeft een hoogroode kleur en zijn oogen glinsteren als pasgewreven spiegels.
‘Hè, wat was dàt een fijne wedstrijd, vader,’ zuchtte hij, ‘wat heb ik genoten. Fijn, niet, dat Holland gewonnen heeft?’
‘Nou!’ zei vader, ‘ik had vannacht beslist niet geslapen, als we 't verloren hadden! Want ik geloof, dat ik dan een heelen nacht met kouwe compressen voor een zeker iemand had moeten rondloopen!’
Wim was op het oogenblik immuun voor spot; het is zelfs zeer de vraag, of hij wel goed gehoord had, wat vader zei.
‘Vijf-nul,’ droomde hij hardop, ‘wat een prachtig resultaat.’
En toen werd hij even werkelijk boos, zoodat vader hem verwonderd aankeek.
‘Wat een stommelingen toch!’ kwam hij nijdig.
‘Wàt zeg je?’ vroeg vader, ‘ben je aan het ijlen? Zou ik nou waarachtig tòch met compressen....’
‘Wat een ezels,’ ging Wim onverstoorbaar en op nijdigen toon verder, ‘die elftalcommissie kan wel op het dak gaan zitten!’
Nu was vader toch werkelijk verwonderd.
‘Wat vertel je toch allemaal? Is dit geen keurig elftal, hebben alle jongens niet gespeeld als duivels, hebben ze geen kranig figuur geslagen? Mij dunkt, de commissie heeft eer van haar werk....’
‘Ezels zijn het,’ hield Wim koppig vol. ‘Zeg nou
| |
| |
zelf! Is Buitenweg geen rasvoetballer, is er één speler, die met hem te vergelijken was, is dat iemand, die het spel in de wieg al onder den duim had? En zoo'n kanon hebben ze jarenlang buiten het Nederlandsch elftal gelaten, zoo'n ster hebben ze pas kortgeleden weer mee laten spelen! 't Is een schandaal!’
Toen vader hartelijk lachte, deed Wim echter mee. De vreugde borrelde weer in hem op en joeg alle andere gedachten uit hem! Wat zou hij kunnen vertellen op school, wat zouden de jongens mee genieten, als hij het had over de kogels, die Debie warme handen hadden bezorgd. Hij genoot al bij het vooruitzicht!
En overal in de stad heerschte vreugde om de overwinning. Steeds maar weer hoorde je ‘5-0’, hier en daar deden er nog een paar een rondedansje.
En in den trein was het al precies eender. In het Centraalstation reden treinen zingende reizigers weg en toen ze eindelijk in Roozendaal waren aangekomen en een troepje Belgische supporters uitstapte, scheen de stemming zich óók van hen te hebben meester gemaakt. Belgen zijn een vroolijk volk en ze treuren niet lang. Deze Belgen zongen zelfs, al was het dan een spotliedje. Wim verstond:
‘En Debie die kost ze niet “ouwe'”,
Debie die kost er niet an!’
Heel laat in den avond waren ze weer in Vlissingen. Moeder was nog op en direct begon Wim een enthousiast verhaal, dat moeder glimlachend aanhoorde. Maar toen hij een volledige beschrijving van den wedstrijd wilde geven, joeg vader hem naar bed.
‘Bewaar maar wat voor morgen, hoor! En als je nou al alles vertelt, ben je morgen, als je op school komt,
| |
| |
uitgepraat! Vooruit, naar bed! Die voetballerij heeft me toch al een flink stuk nachtrust ontroofd, ik wil nou eens lekker slapen!’
Zoodat Wim den afmarsch blies en insliep met een gevoel, of hij de honderdduizend getrokken had!!
|
|