Zoo hoorde Wim, dat de meeningen erg verdeeld waren, en dat er, evenals bij alle Holland-België-matches, niets van den uitslag te zeggen viel. Maar over het algemeen had het Nederlandsche elftal toch wel een goede critiek en in zijn hart hoopte hij op een mooien wedstrijd en een Hollandsche zege.
Opmerkelijk vlug was de treinreis voorbij. De vele gesprekken, die Wim's volle belangstelling hadden, deden den tijd voorbij vliegen. Voor ze het wisten stopte de trein aan het Centraal Station.
Het was half twaalf, toen ze op het stationsplein stonden. De zon stond hoog aan den hemel, het was een stralende voetbaldag.
‘We zullen op ons gemak het Damrak opstappen, Wim,’ zei vader, die in Amsterdam bekend was. ‘Tegen half één gaan we dan ergens een stukje eten, en dan zorgen we om een uur of twee in het Stadion te zijn.’
Wim vond alles best. Hij keek z'n oogen uit, want een dergelijke drukte had hij nog nooit meegemaakt. Van alle kanten schenen de menschen het station uit te stroomen, het was, alsof heel Holland naar Amsterdam was gekomen om den wedstrijd te zien. Op het Damrak waren alle café-terrassen bezet, je hoorde alle dialecten door elkaar en hier en daar zag je troepjes Belgische supporters met hun vlaggen. Telkens hoorden ze namen: De Natris, Baar, Demol, Braine, Bastin, Gielens, Buitenweg...... Vooral deze laatste verheugde zich in de algemeene sympathie.
Bij Krasnapolski in de Warmoesstraat, waar ze gingen eten, was het ook vol. Wim zat met een stralend gezicht tegenover zijn vader en ditmaal deed hij de tafel meer eer aan, dan vanmorgen thuis. Veel sprak