| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
De onvergetelijke wedstrijd.
De drie strafdagen - die Wim intusschen niet al te zwaar opnam, want het was prachtig weer - waren vlug om. Het spreekt vanzelf, dat hij op den eersten morgen vóór schooltijd de algemeene belangstelling genoot, dat ‘Grootje’ heel wat verwenschingen, die hij gelukkig niet kon hooren, incasseeren moest, en dat Wim algemeen geprezen werd om zijn flink gedrag.
Maar al spoedig moest die belangstelling wijken voor gewichtiger dingen. Immers, Woensdag aanstaande was de groote voetbalwedstrijd tegen Middelburg, en dat hield nu de gemoederen warm! Vooral in het gymnastiekuurtje werd de wedstrijd druk besproken. Want het toeval wilde, dat meneer Engels, de gymnastiekleeraar, die een groot voetballiefhebber was, ook les gaf op de Middelburgsche H.B.S. Geen wonder, dat alle jongens hem met vragen bestormden, die deze met een glimlachje, om hun enthousiasme, welwillend beantwoordde.
‘Jullie zult je best moeten doen, jongens,’ zei hij,
| |
| |
‘want de Middelburgers zijn niet voor de poes. Je weet, Gerrit van Doornik speelt in de zuidelijke eerste klasse, en verder zit het elftal werkelijk goed in elkaar. Ik heb de jongens een paar maal zien spelen en er zitten goede krachten onder. Hoe is jullie elftal eigenlijk opgesteld?’
De jongens noemden de namen der elf spelers en nu en dan knikte meneer Engels goedkeurend.
‘Hm,’ zei hij, ‘ook lang niet kwaad. Ik wensch jullie veel succes. En denk er aan, Wim de Haas, dat de bal een grooter gaatje noodig heeft dan.... eh.... nou, bijvoorbeeld.... een muis!’ Hij knipoogde vertrouwelijk.
Deze toespeling op de kwajongensstreek werd met gelach ontvangen. De jongens wisten het wel, meneer Engels hield van een grapje, hij kon wat door de vingers zien, en was daarom ook buitengewoon populair. Voor hèm zouden ze door een vuur gaan. En zijn mededeeling aan het einde van de les, dat hij Woensdag misschien een kijkje kwam nemen, droeg er niet weinig toe bij, zijn populariteit bij de jongens te vergrooten.
Eindelijk was de met ongeduld verwachte dag aangebroken. Het grootste gedeelte van het elftal en een aantal supporters zou met de tram van half twee van de remise vertrekken. Wim en zijn beide vrienden, Arie Jonkers en Charles Vermeer, behoorden tot de eersten, die op de tram stonden te wachten. En allengs kwamen de anderen opdagen. Vlug werd er inspectie gehouden. Vijf, zes, zeven man.... drie gingen er op de fiets, dat was tien! Er ontbrak er dus nog één. Jan Dirks, Arie Terhorst en Han van Donk waren de
| |
| |
fietsers, dus.... de ‘Lange’ ontbrak! Algemeene ontsteltenis! Over een minuut kwam de tram. Wat moesten ze zonder Gerrit Buisman, hun lange keeper, in Middelburg beginnen? Hij vooral was de hoop, de kracht van het elftal. Met zijn lange armen kon hij goed bij de lat en ranselde hij de ballen er uit! Zie, daar in de verte kwam de tram al. En nog geen ‘Lange’. Ze wisten, dat hij beslist niet op de fiets was gegaan.... Enfin, er was niets aan te doen. Ze moesten met deze tram mee, misschien kwam hij wat later, dan zouden ze maar vragen, of de Middelburgers even wilden wachten, en anders alvast maar met tien man beginnen!
Toch was de stemming in de tram er minder opgewekt door. Het zou al zoo'n zware strijd worden, en als dan hun keeper hen nog in den steek liet....
Maar.... toen ze op de Middelburgsche Markt aankwamen, wachtte hun een verrassing. Want het eerste, wat ze zagen, toen ze uitstapten, was.... het glundere gezicht van den langen Buisman, die doodleuk verklaarde, dat hij een trammetje vroeger gegaan was, en waarom ze zich eigenlijk zoo dik gemaakt hadden?
Het spreekt vanzelf, dat de stemming direct honderd procent steeg en vroolijk marcheerden de jongens naar het ‘Middelburg’-terrein, waar ze zich vlug verkleedden en hun voetbalrappertjes aantrokken.
De Middelburgsche H.B.S.-ers waren al op het veld en ontvingen hun Vlissingsche collega's met een hoeratje. Even trapten de jongens zich los, dan floot de scheidsrechter - warempel, dáár was ook voor gezorgd - en er moest getosst worden.
De ‘Lange’ raadde verkeerd, en Vlissingen moest tegen wind in beginnen. En er stond een stevig windje
| |
| |
schuin over het veld, in de richting van.... het kanaal, dat op niet zoo'n grooten afstand van het voetbalveld liep! Men verzocht den supporters, aan dien kant van het veld plaats te nemen, om den bal zooveel mogelijk tegen te houden, als die soms neigingen mocht krijgen, een bad te nemen.
En toen begon men. Arie Jonkers was middenvoor, Wim de Haas rechtsbinnen, Charles Vermeer linksbinnen. De drie vrienden begonnen al direct met een aanval op het Middelburgsche doel, maar de backs gaven ‘niet thuis’. Toen bleek ook al vlug, hoe krachtig de wind was, want de bal verhuisde meteen naar het Vlissingsche doelgebied, waar de ‘Lange’ zijn capaciteiten moest toonen.
Het spel was van beide kanten nog een beetje zenuwachtig, maar toch bleek, dat Vlissingen lang niet de mindere was. Gerrit van Doornik, de ‘eerste-klasser’, werd goed in de gaten gehouden en flink op zijn huid gezeten, zoodat hij voorloopig niet veel kon uitrichten.
Charles Vermeer, die ontzettend hard kon schieten, maar dikwijls erg lui was, scheen er vandaag zin in te hebben, want hij liep veel harder dan anders, en ondanks den tegenwind loste hij een paar flinke kanjers, die den keeper warme handen bezorgden! Het Vlissingsche elftal speelde zóó vurig, dat de jongens warempel in de meerderheid waren.
Toen er een kwartiertje gespeeld was, vond de bal het welletjes en huppelde vroolijk naar en.... in het zilte nat! Twee Middelburgers wipten als hazen zoo snel in een bootje, dat klaar lag, en de drenkeling was gered. Gemoedelijk stonden de anderen te wachten, tot weer met het spel begonnen kon worden. Dat ge- | |
| |
beurde dien wedstrijd zeker wel tien, twaalf keer!
Intusschen begonnen Wim de Haas en zijn mannetjes zelfvertrouwen te krijgen. Vurig zaten zij op den bal. Zie, daar had Arie Jonkers het leder weer te pakken, gaf een klein trapje naar Charles Vermeer. Even liep deze door, dan loste hij een formidabelen kanjer juist in het linker hoekje; de Middelburgsche keeper liet zich vallen, maar kon er niet bij: Vlissingen stond met 1-0 voor! Aan het lijntje stonden de supporters te juichen, alsof ze de honderdduizend getrokken hadden! Heel het elftal sprong van vreugde! tegen wind in en toch met 1-0 vóór! Dat gaf moed!
En met verdubbelde energie trokken de jongens ten strijde. Wim de Haas goochelde met den bal, dat het een lust was, Charles loste schot op schot, en de verdediging hield zich kranig tegen den aalvluggen Gerrit van Doornik, die met zijn geroutineerde trucjes wel een enkele maal succes had, maar dan stond nog in het doel, als een rots in de branding.... de ‘Lange’, die met zijn grijparmen de ballen naar zich toe scheen te trekken! Hij leek wel een duizendpoot!
Wat de Middelburgers ook probeerden, er was geen doorkomen aan, en met 1-0 voor Vlissingen kwam de rust.
In het Vlissingsche kamp was de stemming buitengewoon opgewekt. Na de rust immers kreeg men den wind schuin mee, wat een groot voordeel beteekende. Meneer Engels, die even voor de rust op het veld gekomen was, prees de jongens zeer en gaf hen een prachtkans.
Met vertrouwen begonnen ze de tweede helft. Het tempo zat er al direct in, en spoedig moest de Middel- | |
| |
burgsche keeper een venijnigen schuiver van Charles Vermeer uit zijn doel grabbelen. Maar vijf minuten later had hij er niet zoo'n goeden kijk op. Weer was het Charles, die een kogel langs den grond loste en voor de tweede maal had de keeper het nakijken! 2-0 voor Vlissingen!
En nog was het niet genoeg. ‘Hup-hup-hup,’ klonk het langs het lijntje. Alles ging nu als gesmeerd, hoe de Middelburgers ook tegen den wind in zwoegden, steeds was er een Vlissingsch been, dat het bruine monster naar den overkant maaide. Nu had Kees Berg den bal. Iedereen dacht, dat hij, die in de middenlinie speelde, en heel ver van het Middelburgsche doel verwijderd was, den bal aan één van zijn partijgenooten zou toespelen. Maar Keesje dacht er anders over. Hij vertrouwde op de hulp van het verraderlijke windje, en in een hoogen boog vloog de bal naar het doel, wanhopig sprong de keeper, die verrast was, er naar, maar over zijn vingertoppen, juist onder de lat, glipte de bal in het doel: 3-0!
Dat was een consternatie in de Middelburgsche gelederen. Verslagen keken velen, hoe de keeper den bal uit zijn doel vischte; Gerrit van Doornik greep zich wanhopig in de haren! Op eigen terrein een 3-0 achterstand....
Maar toch gaven ze het niet op. Enkele spelers, die niet sportief genoeg waren om den achterstand gelaten te accepteeren, gingen forsch spelen. Vooral de Middelburgsche linksmiddenspeler bezondigde zich daaraan. Eenmaal had Wim de Haas hem een eerlijken duw gegeven en daarvoor wilde hij revanche nemen. Toen Wim weer den bal had, zag hij hem onbesuisd op zich
| |
| |
toestuiven. Een oogenblik aarzelde Wim en hield zijn vaart in. Maar op het juiste moment schoot hij snel naar voren, waardoor de linksmidden misduwde! Nu wilde het geval, dat aan dien kant van het terrein een klein greppeltje liep, vermoedelijk voor afvoer van regenwater. De onbesuisde speler, die zijn vaart niet kon
....‘EN HIELD ZIJN VAART IN.’
stuiten, kwam in dat greppeltje terecht en ging kopje over! Langs de lijnen steeg een groot gejuich op, wat er niet bepaald toe bijdroeg, de stemming van den zoo leelijk terecht gekomen speler te verbeteren!
Intusschen was Wim met een snelheid, die zijn naam eer aandeed, op het Middelburgsche doel afgegaan. Zijn kansje ziende, schoot hij hard. Maar de keeper stond op de goede plaats en stopte het schot. Wim liep echter kranig door en maakte het den keeper zoo
| |
| |
lastig, dat deze den bal weer kwijt raakte en het leder vlak voor Wim's voeten liet vallen. Geen oogenblik aarzelde deze. Pang! Voor de vierde maal suisde de bal in het doel!
Dat was me een vreugde bij de Vlissingers, en een voetbalsmart bij hun tegenstanders! Gerrit van Doornik gaf den keeper de schuld! Hij zou hem eens laten zien, wat doelverdedigen was. Hij nam de plaats in van zijn onfortuinlijken partijgenoot. Maar...... dat had een averechtsche uitwerking. Want de aanvallen der Middelburgers, die dank zij van Doornik's werkelijk uitstekend spel toch altijd gevaarlijk waren, konden nu gemakkelijk onderdrukt worden. De Vlissingsche jongens brachten nu bezoek op bezoek aan de vijandelijke veste, en zie: de ‘groote’ van Doornik moest ook nog voor een schot van Arie Jonkers bezwijken! Het was 5-0. Dat overtrof de stoutste verwachtingen! In een roes speelde men verder. Men lette er niet meer op, dat de bal - de eenige, die op het veld aanwezig was - zoo nu en dan verkoeling zocht in de Zeeuwsche wateren: de overwinning was nu zeker, en toen eindelijk het eindsignaal van den scheidsrechter weerklonk, was de vreugde der Vlissingers onbeschrijflijk. Springend en dansend verlieten zij het veld. Nooit, nooit zouden zij dezen fijnen wedstrijd, dit prachtig succes vergeten......
In de tram, die hen naar Vlissingen terugvoerde, was het een heksenketel. Ze troffen het, dat ze in een ouden wagen terecht kwamen, zoodat de conducteur een oogje dicht deed. Ze schreeuwden hun kelen schor en begeleidden hun ‘gezang’ met een voetgetrappel, dat een doode gewekt zou hebben!
| |
| |
En in de kleine, zeer kleine pauzen, die zoo nu en dan ontstonden, werd met algemeene stemmen besloten, een verslag van den wedstrijd in elkaar te draaien en op te zenden aan de krant! Zoodat heel Vlissingen den volgenden avond kon smullen van een sappig verslag, waarin de enorme ‘keien’ van Charles Vermeer en de ‘handigheid’ van den kwieken Wim de Haas niet vergeten werden.
Wim droomde dien nacht van zwarte, donker kijkende linksmiddens, die met een sneltreinvaartje op hem toestormden en steeds maar kopje duikelden in een greppeltje......
|
|