Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw
(1938)–D.J. Balfoort– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
XIV. Felix MeritisHoe belangwekkend het verblijf van Mozart in ons midden ook op zichzelf geweest is, groote beteekenis voor de ontwikkeling van ons muziekleven heeft het niet gehad, daarvoor is hij niet lang genoeg gebleven. Had hij zich voorgoed in ons land gevestigd, of was hij er desnoods maar enkele jaren gebleven, hoe geheel anders zou het er dan misschien bij ons uitgezien hebben! Zijn groot genie zou ongetwijfeld een geweldige constructieve kracht zijn geweest, door hem zouden wij een muzikaal centrum hebben gekregen, wat wij nu sinds Sweelinck helaas ten eenenmale hadden moeten ontberen, want geen der buitenlanders noch een onzer eigen meesters was er in geslaagd dit te vormen. Toch is er ten slotte een gunstige wending in het Hollandsche muziekleven gekomen en merkwaardigerwijze niet door toedoen van een musicus maar door het initiatief van een eenvoudigen horlogemaker, die blijkbaar begrepen had dat slechts door samenwerking en doeltreffende organisatie iets bereikt kon worden. Willem Writs is de man geweest, die door het oprichten van een genootschap leiding aan het muziekleven heeft weten te geven en de basis heeft gelegd voor het 19de eeuwsche concertleven in Amsterdam. 3 November 1777 noodigde hij een veertigtal Amsterdammers uit tot het bijwonen van een vergadering in een huis op de Leliegracht om hen op de hoogte van zijn plannen te brengen, waaraan hij een zevental jaren had gewerktGa naar eind103). Hij wilde een maatschappij stichten die de beoefening van verschillende wetenschap- | |
[pagina 141]
| |
pen en kunsten beoogde onder den naam Felix Meritis (Gelukkig door Verdiensten). Na uitvoerige besprekingen werd tot de oprichting ervan besloten, maar aangezien de stichters van meening waren, dat men over het algemeen niet voor alle onderwerpen die in de verschillende bijeenkomsten zouden worden behandeld, belangstelling zou hebben, werd besloten verschillende afdeelingen - departementen - op te richten, die ieder een of meer verschillende takken van wetenschap of kunst zouden vertegenwoordigen. Zoo ontstonden de departementen voor Koophandel - waarbij ook de Zeevaart, Landbouw, Fabrieken en Trafieken werden ondergebracht - voor Natuurkunde, voor Teekenkunde en voor Muziek. In 1779 werd hier nog een departement voor Letterkunde aan toegevoegd, terwijl ook aan de Sterrekunde een plaatsje werd ingeruimd, al stichtte men hiervoor dan ook geen speciaal departement. Tot blazoen werd een bijenkorf gekozen. De maatschappij telde honoraire, effectieve en algemeen titulaire leden voor alle departementen; bijzondere titulaire voor een enkel departement, en buitengewoon titulaire leden. De werkzaamheden van de departementen werden over de geheele week verdeeld. Maandag en Dinsdag werden bestemd voor de teekenen natuurkunde, Donderdag voor koophandel en Vrijdag voor de muziek. Het departement voor letterkunde vergaderde 's Woensdags. Weldra bleek dat de maatschappij in een behoefte voorzag, want het duurde niet lang of de beschikbare ruimte in het huis op de Leliegracht werd te klein; reeds in 1783 verhuisde men naar den Fluweelen Burgwal, naar een paar vertrekken in de woning van Hendrik Spille, lid van het departement voor natuurkunde, waar de bijeenkomsten de eerstvolgende vijf jaren gehouden zijn. Het ledental bleef echter dermate toenemen, dat men al gauw wederom genoodzaakt werd naar een grooter gebouw om te zien. Omdat men geen geschikte gelegenheid kon vinden, werd tot het oprichten van een eigen gebouw | |
[pagina 142]
| |
besloten op een terrein aan de Keizersgracht bij de Beerenstraat. Met de uitvoering werd Jacob Otten Husley belast, als winnaar van een prijsvraag voor het beste ontwerp. Het nieuwe gebouw, waarvan de eerste steen in 1787 is gelegd, kreeg niet alleen afzonderlijke vertrekken voor de verschillende departementen, maar ook een groote concertzaal waarin ruimte was voor een orkest van 80 man. Voor de pauken en de trompetters was een afzonderlijke verhevenheid gebouwd in het midden, met een balustrade waarover bij plechtige gelegenheden een blauw satijnen kleed met gouden franje en het blazoen van de maatschappij, mede in goud, afhingen. De toehoorders zaten in 17 halfronde, met blauw laken bekleede banken, een doorgang in het midden. Er was plaats voor 600 personen. Het geheel maakte een fraaien indruk; niet ten onrechte werd deze zaal dan ook als de mooiste in ons land beschouwd. In 1788 had de openingsplechtigheid plaats, die bijgewoond werd door leden van de Regeering, professoren enz. Begonnen werd met een Ouverture van den dirigent Joseph Schmitt door een orkest van 82 man en 30 zangeressen en zangersGa naar eind104). Daarna hield de hoogleeraar Van Swinden een toespraak, en tot slot volgde een feestcantate. 7 Januari 1789 werd het departement van letterkunde ingewijd, wederom met muziek van Schmitt ter opluistering, 20 December van dat zelfde jaar het departement voor natuurkunde, ter eere waarvan Schmitt speciaal muziek voor blaasinstrumenten en pauken had gecomponeerd. Bij de inwijding van het departement voor muziek, den 29sten October 1790, werd een cantate van hem uitgevoerd. De Prins van Oranje had den wensch te kennen gegeven het gebouw met zijn familie te bezichtigen en het inwijdingsconcert bij te wonen, maar hij verzocht den datum te verzetten op Donderdag. Aan dit verzoek kon geen gevolg worden gegeven, maar men besloot dan maar op dien dag een ‘extra ordinair Concert’ te geven. Er werd o.a. besloten ‘De Vorstelyke | |
[pagina 143]
| |
familie te plaatsen op behoorlijken afstand van de balie van het Orchestre’ en ‘de 7 banken ter wederzyde van de zaal weg te nemen’. Voorts werd den leden die het concert bijwoonden, verzocht zich ‘op de Corridor te plaatsen, en in de groote Entrekamer geen tabak te rooken, en den doorgang onbelemmerd te laten’Ga naar eind105). Schmitt heeft dezen avond nog aan het hoofd van het orkest gestaan, maar lang heeft hij die eer niet overleefd, want 23 Mei 1791 is hij gestorven. Zijn opvolger was Bartholomeus Ruloffs. Deze Amsterdammer, geboren in 1735, '37 of '40 en gestorven 13 Mei 1801, heeft lange jaren aan het hoofd gestaan van het Amsterdamsche muziekleven. Hij was, om te beginnen, tot 1791 organist aan de Westerkerk, van '91 tot 93' aan de Nieuwe Kerk en ten slotte aan de Oude Kerk; bovendien was hij van 1773 af directeur van het Schouwburgorkest. Toen hij in 1791 ook nog de leiding der Felix Meritis Concerten kreeg, beheerschte hij het geheele muziekleven in Amsterdam, temeer waar hij zich tevens als componist van opera's, balletten en zuivere instrumentaalwerken zeer deed gelden. Zijn grootste verdienste ligt evenwel op het terrein van de dramatische muziek (zie blz. 163). Hier willen wij slechts de aandacht vestigen op zijn compositorische verdiensten voor Felix Meritis. Van de werken die hij speciaal voor die maatschappij heeft geschreven en daar heeft uitgevoerd, noemen wij hier: ‘De Muzijk aan de leden van de Maatschappij Felix Meritis’, een in 1792 door hem gecomponeerd Tooneelmatig zangstuk, ‘De Kersnacht’, voor de eerste maal opgevoerd op het laatste concert van het voorjaar 1794, een cantate aan de Vrijheid: ‘De gelukkige Maatschappij’ en ‘De Morgenstond en Groote Veldslag’. Deze laatste compositie was een merkwaardig muziekstuk, dat weer eens een kostelijk inzicht geeft in de mentaliteit van zeker slag concertbezoekers uit die dagen. Had Schmitt reeds in 1789 een door hem gecomponeerde cantate ‘La Tempête’, uitgevoerd, waarbij hij bliksem en donder liet na- | |
[pagina 144]
| |
bootsen door ontbranding van buskruit, ook Ruloffs ging met grof geschut tewerk, al liet hij zijn effecten dan ook alle door het orkest te weeg brengen. Het stuk bestaat uit 20 nummers, waarvan een Largo den morgenstond schildert. Na een stilte begint men te schieten, te trommelen en te trompetten, waarop de opmarsch geschiedt met paardengetrappel, om in den veldslag over te gaan, waarin vooral de wanorde uitgebeeld wordt. Een tiental marschen van de verschillende troepen, klaagmuziek voor de gekwetsten, treurmuziek bij het begraven van de dooden, en triomfmuziek wegens de overwinning, alles haarfijn geschilderd: grof geschut, peletonvuur, geklikklak van de zijgeweren, draf en galop van de paardenGa naar eind106). Ruloffs en Schmitt waren niet de eenige Nederlanders die dergelijke stukken componeerden. Ook de Utrechtsche organist Nieuwenhuzen (zie blz. 114) heeft een ‘Bataille’ geschreven voor twee orkesten, voorstellende 37 verschillende episoden van een groot gevecht. De kroon in dit opzicht spant misschien wel de ‘Oorlogs-Cantate’, gecomponeerd door M.J. von Böhm en 16 Oct. 1795 in de Domkerk te Utrecht uitgevoerd ter gelegenheid van het feest van de Alliantie met de Fransche RepubliekGa naar eind107). Na een proloog ‘welke de vreugdevolle Aankondiging der getroffen Alliantie tusschen de Fransche en Bataafsche Republieken daarsteld’ - zoo luidt het aanplakbiljet voor dit concert - ‘zal de Dapperheid der Franschen en Bataven in de laatste Veldtogt, de Overtogt over den Rhyn, het inneemen van Dusseldorp en Nieuwied, door verscheide Chorus, Arias, Marschgezangen, Rondgezangen; het gesprek der Voorposten door Recitatieven, het Alarmslaan door Tambours, het Canon van Bataille door Militairen, voorgesteld worden’. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk werk een groot aantal executanten vereischt. Voor een uitvoering in Den Haag werden dan ook liefhebbers opgeroepen om aan de opvoering mede te werken. De oproep luidde aldus: ‘Aan de Burgers Musicq- | |
[pagina t.o. 144]
| |
Muziekzaal in het gebouw ‘Felix Meritis’, Amsterdam, door Pieter Barbiers (1717-1780) en Jacques Kuyper (1761-1808). - Museum Fodor, Amsterdam
| |
[pagina 145]
| |
Meesters, Zangers en Zangeressen! Medeburgers! Daar de onkosten te hoog komen, en het Orchester zo pragtig is, hebbende 140 voet in de lengte en 40 in de breedte, nevens twee Gallerijen elk van 40 voeten hoog, zo is mijn verzoek, dat Gijlieden ten opzichte van uwe Kunst en medewerking even zo Vaderlandslievend als ik gelieve te denken, en de reeds gemelde en verzogte Burgers, Muziekmeesters, Zangers en Zangeressen buiten den Haag, als van Amsterdam, Utrecht Haarlem, wegens den afstand voor elke uitvoering met zes guldens, en die van Rotterdam, Delft en Leyden met vier guldens zig te vreeden houden zullen; ook worden de Burgers, Muziekmeesters en Liefhebbers verzogt, aan den bovengemelde Directeur M.J. von Böhm direct op te geven, tot welke Instrumenten en Zangstemmen zij zich in staat bevinden. N.B. Er komen veele Tutti stemmen te pas, wijl het Musicq en Zangstuk ongemeen prachtig en feestelyk ingerigt is. - - Het Muziek zal bestaan in de volgende Instrumenten: 2 Forte-Piano; 36 Eerste Vioolen, 36 Tweede dito; 12 Eerste Alt, 12 Tweede dito; 12 Violoncelle; 10 Fagott; 10 Contre-Bassen, 3 Soprano, 2 Alto, 3 Tenore, 3 Bas, Solo-Zangers; 24 Soprano, 24 Alto, 24 Tenore, 24 Basso, Choor-Zangers; 4 Travers, 4 Oboën, 4 Clarinets, 4 Piccoli, 4 Fagotti, 6 Cornu, 8 Serpens, 6 Trombons, 8 Pijpers, 8 Tambours-Infanterie, 8 Trompetters, 2 Timpaniers Cavallerie, 8 Pelottons, 8 Tambourins, Musketten-Vuur, 8 Machines, 8 Groote Trommels en Canon-Vuur. Te Zamen 333 Muzikanten....’. Doch keeren wij tot de concerten van Felix Meritis terug. Het orkest bestond uit een dertigtal vaste muzikanten - waarvan het meerendeel ook aan den Schouwburg verbonden was - aangevuld met een groot aantal liefhebbers. Er werden 20 concerten per winterseizoen gegeven, om 4 uur 's namiddags. Behalve het orkest was er nog een zangkoor, en natuurlijk traden er ook solisten op. Van de muziek die de eerste jaren van het be- | |
[pagina 146]
| |
staan van de Maatschappij werd uitgevoerd, zijn wij slecht op de hoogte, doordat er toen nog geen afzonderlijke programma's werden gedrukt. Men vergenoegde zich met een nadruk of afdruk van een op het concert betrekking hebbende advertentie of een aanplakbiljet, waarop de uit te voeren werken echter doorgaans nauwelijks worden vermeld. Pas veel later, in Utrecht bijv. eerst in 1830Ga naar eind108), is men speciale programma's gaan drukken. Wij zouden dan ook van de concerten die in den tijd van 1795 tot 1801 gegeven zijn waarschijnlijk niets weten, ware het niet dat een bezoeker ervan de programma's geregeld had genoteerd in een notitieboekje, dat gelukkig voor ons bewaard is geblevenGa naar eind109). Uit dit handschriftje blijkt o.a. dat er in die dagen nog raar met de samenstelling van de programma's werd omgesprongen. Men leze slechts het hier volgende programma van het concert dat gehouden is op 13 November 1795, en oordeele zelf. | |
Eerste Deel.Groote Ouverture van Pleyel. ouvr. 38. | |
Tweede Deel.Eerste Musieckstuk van eene Ouverture van Mosart. De naam van Mozart komt een paar maal voor. Dat is ook het geval op de andere programma's; telkens vinden wij zijn ouvertures en zijn symphonieën vermeld. Mozart | |
[pagina 147]
| |
was blijkbaar zeer populair. Ook wekt ons programma de veronderstelling dat soli op blaasinstrumenten in de mode waren. De overige programma's bevestigen dit, want inderdaad treft men ook daar herhaaldelijk soli aan voor fagot, fluit, hobo en andere blaasinstrumenten. Ook werden er dikwijls kamermuziekwerken, als trio's en kwartetten uitgevoerd, en natuurlijk ontbraken de orkeststukken en de cantates evenmin. Van de solisten die er optraden kwam de vrouw van Ruloffs, die tevens als zangeres aan den Schouwburg verbonden was, misschien wel het meest aan bod. Zoo is zij bijv. in het seizoen 1795-1796 om het andere concert opgetreden. Ook andere solisten vinden wij herhaaldelijk in hetzelfde jaar op de programma's vermeld. Bloeiend en welgemoed ging het muziekdepartement het einde der eeuw tegemoet. Het verkeerde wel eens in zorgelijke financieele omstandigheden, daar het ledental door gebrek aan plaatsruimte niet kon worden uitgebreid, maar de leden dekten met groote blijmoedigheid door een extra bijdrage het tekortGa naar eind110). Toch school in die beperktheid van het ledental en in de hooge contributie de oorzaak van de mededinging die het departement zou krijgen. Reeds in 1796 staken enkele autoriteiten op muzikaal gebied de hoofden bij elkaar om te trachten een concertinstituut op te richtenGa naar eind111). Aan het hoofd van de beweging stond de directeur van den Hoogduitschen Schouwburg C.J. Schmidt. Tezamen met J.P. Corbière, A. Dahmen, Giglio, Thieme en Wilms richtte hij de concertvereeniging Eruditio Musica op, die weldra meer dan 400 leden telde. Evenals bij Felix zouden er 20 concerten per seizoen worden gegeven, maar dan in den Hoogduitschen Schouwburg en alleen op Zondagen. Het orkest, onder leiding van Schmidt, bestond uit 75 man, vakmusici en dilettanten. Aanvankelijk ging alles naar wensch; de orkestopvoeringen en ook de vokale prestaties moeten aan redelijke eischen hebben voldaan, maar misschien juist doordat het zoo goed ging, ontstonden er | |
[pagina 148]
| |
moeilijkheden. De Overheid was namelijk over Eruditio niet bijster gesticht, voornamelijk omdat zij er een gevaarlijke concurrente in zag van den Schouwburg. Eruditio moest tenslotte de concerten staken, en hoewel men nog gepoogd heeft onder een anderen vorm de voortzetting mogelijk te maken, moest men toch reeds na één seizoen ook deze poging opgeven. In 1800 herleefde Eruditio evenwel en ditmaal met betere perspectieven. Men pakte de zaak dadelijk flink aan, 26 Februari 1801 gaf men reeds een uitvoering, ditmaal in de Nieuwe Kerk, van de Schepping van Haydn, met 300 medewerkenden. Zoo zou er nog veel lofwaardigs te vertellen zijn over deze instelling, die zich ook in de 19de eeuw heeft weten te handhaven, maar dit zou buiten den opzet van dit werkje vallen. Ook de Felix Meritis concerten hebben zich nog tot diep in de 19de eeuw staande kunnen houden en zijn tot het einde toe een sieraad van Amsterdam gebleven. |
|