Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw
(1938)–D.J. Balfoort– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |
XIII. Muziek in de openbare concertzaalHebben de muziekcolleges in den loop der 18de eeuw onvervalschte concerten georganiseerd, stelden zij hun zaal en hun orkest ter beschikking van kunstenaars, het karakteristieke van de collegia bleef toch het muziekmaken in besloten kring. De openbare concerten waren als het ware een toevallig uitvloeisel van omstandigheden, maar zij wijzigden het wezen der collegia niet. Dat het openen van de kerkdeuren voor betalend publiek bij bepaalde orgelbespelingen de kerk evenmin tot een openbare concertzaal maakte, ligt in de rede. Er zijn in de 18de eeuw echter nog andere zalen verrezen waar binnen- en buitenlandsche virtuozen zich lieten hooren. Dat waren de echte openbare concertzalen, zooals wij die nog kennen. Zoo had Amsterdam o.a. ‘de zaal boven de Manege’, op het einde van de Leidsche Gracht, en de ‘Oude Doelen’ in de Doelenstraat. Den Haag had o.a. zijn zoogenaamde ‘inschryvingsconcerten’ en zijn ‘Nieuwe Vaux-Hall’, waar muziekuitvoeringen zijn gegeven. In de jaren 1760-1770 werden ook concerten georganiseerd in de Opera in de Casuariestraat en in de zaal van den Ouden DoelenGa naar eind89). Het gehalte van de concerten die in deze zalen werden gegeven, was zeer verschillend. De Nieuwe Vaux-HallGa naar eind90) bijv. was niet meer dan een amusementsgelegenheid. Deze zaal met concerttuin bevond zich in de Zeestraat, daar waar tot voor korten tijd de Kon. Bazar was gevestigd. Kapelmeester van de muziek was Albert Groneman, een in 1710 te Keulen geboren musicus, die in 1732 | |
[pagina 122]
| |
naar Nederland is gekomen. In 1739 is hij te Leiden als violist geroemd, in 1750 werd hij organist aan de Groote Kerk te 's-Gravenhage. Krankzinnigheid heeft in 1760 een eind aan zijn werken gemaakt. Hij heeft ‘12 Sonate a violino solo e Basso. Opera prima’, Amsterdam (1750) en ‘Sei Sonate a due flauti traversieri e Basso o Violono’, Amsterdam, gecomponeerd. De concerten werden alleen in de zomermaanden gegeven en bij mooi weer meestal besloten met een vuurwerk. Merkwaardigerwijze vinden wij in de advertenties der 's-Gravenhaagsche Courant wel uitvoerige berichten over den aard van de vuurwerken enz., maar over de concerten verneemt men in den regel slechts dat het zijn ‘nieuwe concerten, geaccompagneerd met pauken en trompetten’ of concerten, ‘obligaat door verscheyde instrumenten’. Des te meer echter lezen wij over de vermakelijkheden, aan de concerten verbonden, als bals enz. Een enkele maal treffen wij in de advertenties namen van solisten en componisten aan; zoo werd voor het eerste concert, dat plaats had op 9 Mei 1749, aangekondigd dat ‘Mr. Hellendahl’ van Leiden een solo ‘aen de fiool’ zou uitvoeren. Ook wordt melding gemaakt van een ‘nieuw Musicq’, gecomponeerd door den vermaarden Zollnitz. Vermoedelijk hebben wij hier te doen met werken van den Leidschen componist Anton Wilhelm Solnitz die, volgens Gerber, in 1758 op 36-jarigen leeftijd stierf en alleen kon componeeren wanneer hij te veel gedronken had. 30 Mei 1749 werd het nieuwe orgel ingewijd met een Eere-Zang op de Vorstelijke Familie van Oranje, gecomponeerd door Groneman 4 Aug. had een benefice-avond voor Groneman plaats, waarop zich verschillende voorname zangeressen en zangers lieten hooren. Bovendien zijn dien avond een Bas-Cantate, ‘nieuw gecomponeerd door een voornaem Heer’, ‘de nieuwste Concerten van de beroemdste meesters’ o.a. met pauken en trompetten, en een Concert voor orgel uitgevoerd. Voor den 4den Mei 1751 is er een ‘extra ordinaris Vo- | |
[pagina 123]
| |
cael- en Instrumentael-Concert’ aangekondigd ter gelegenheid van den verjaardag van den Stadhouder. Als bijzondere attractie kondigde Sieber - zoo heette de kastelein - aan, dat de avond zou worden opgeluisterd ‘met het spectakel van te zien klimmen op een met Oly en Zeep besmeerde Mast’. De hoogte van de mast werd nauwkeurig aangegeven, de prijzen vermeld, en de matrozen en liefhebbers van klimmen werden uitgenoodigd ‘om hare Kunst, Bequamheyd en Fortuyn tot het behaelen dier Praemie te komen probeeren’. Over de muziek geen woord meer dan noodig was, die was heelemaal bijzaak. Toch zou den bezoekers eenigen tijd later, op 17 Juli, een zeer bijzonder muzikaal gerecht worden voorgezet, dat ditmaal dan ook met het noodige commentaar werd bekend gemaakt. De kastelein adverteerde nu ‘dat op aenstaende Saturdag.... een Nieuw Concert, gecomponeerd door den vermaerden Muziekmeester en Componist Monsr. Zolnitz zal geëxecuteerd worden; hebbende het zelve betrekking op alle de differente stukken van een superbe Vuurwerk, dat gelijk staet afgestoken te worden, verzeld met een Pantomime, genoemt Orpheus en Erodice. Twijffelende niet, alzo hy al zyn devoir staet aen te wenden, om zo wel het vuurwerk als het een en ander plaisirig en aerdig te maeken, of zal het publicq behagen en groot genoegen geeven’. Hij vond hierin dan ook aanleiding den toegangsprijs voor dit concert aanmerkelijk te verhoogen. Dat Solnitz tot goede dingen instaat was, bewijzen zijn ‘Sonate a 2 Violini e Cembalo’, zijn ‘Trio a 2 Violini et Basso’ en zijn twee symphonieën a 2 Violini, Viola e Basso’, waarvan het handschrift bewaard wordt in de Hessische Landesbibliothek te Darmstadt. Niettegenstaande alle ‘attracties’ kon deze concertonderneming het toch niet lang bolwerken: na een concert op 18 September 1751 hooren wij er niet meer van. Hoewel musici als Solnitz, Groneman en Hellendaal | |
[pagina 124]
| |
zich lieten verleiden, in deze voor hen minderwaardige omgeving op te treden, speelden de goede musici in de 18de eeuw over het algemeen in een ernstiger omgeving als de Manege in Amsterdam en den Ouden Doelen in Den Haag. Van de kunstenaars, die in de 18de eeuw in ons land hun kunst hebben uitgeoefend, zijn enkele bijzonderheden voor ons bewaard gebleven. Het zijn voor het meerendeel buitenlanders die zich hier gevestigd hebben. Zoo woonde in 1706 de violist Elias Brönnemuller (1666-1762) te 's-GravenhageGa naar eind91); in 1709 is hij als burger en muziekmeester te Amsterdam ingeschreven. Hij was van Duitschen oorsprong, leerling van Scarlatti, Lunati en Corelli en gold als een der beste virtuozen van zijn tijd. Tot zijn composities behooren o.a. ‘6 Sonate a due Violini e Violoncello con organo. Opera Prima’, een ‘Aria voor mezzo sopraan met begeleiding van Klavier en Hobo’, en ‘Fasciculus musicus sive tabulae varii generis modorum ac concentuum musicorum notis consignatae et compositae....’, 1710. Het laatste werk bevat toccaten voor piano, soli voor hobo, viool en fluit en nog Italiaansche en Duitsche liederen. J.F. van Quiklenberg was een Haagsch violist uit de eerste helft der 18de eeuw. Ook in Rotterdam vinden wij hem vermeld en wel het eerst op 31 Dec. 1715, toen Burgemeesteren aan de vroedschap het voorstel deden Quiklenberg ‘een zeer uytmuntend meester op de fiool en andere Instrumenten.... te encourageren om alhier te blijven wonen tot instructien aan de Jeugt’; 7 Jan. 1716 is hij op een salaris van twee honderd gulden 's jaars in stadsdienst aangesteldGa naar eind92). In het buitenland heeft hij eveneens van zich doen spreken; het schijnt dat hij zich in Oostenrijk, Italië, Frankrijk en Duitschland heeft doen hooren. Poot heeft zijn lof als violist gezongen. Petrus Albertus van Hagen (1708-na 1778), Rotterdammer van geboorte, moet een der voortreffelijkste musici van zijn tijd zijn geweest. Hij was viool- en luit- | |
[pagina 125]
| |
virtuoos en tevens meester op het orgel. Van 1764 tot 1778 heeft hij het ambt van organist aan de Groote Kerk te Rotterdam vervuld. ‘Van Hagen’, zoo verhaalt Burney in 1772, ‘is hier de voornaamste orgelist, en van zijn uitstekend vioolspel overtuigde hij mij door de voordracht van een zijner eigen solostukken. Hij speelt niet alleen, maar schrijft ook in den stijl van den grooten meester Geminiani’. Wekt deze uitspraak reeds het vermoeden dat Van Hagen leerling van den beroemden Italiaan is geweest, het feit dat Geminiani in 1756 eenigen tijd in Den Haag heeft gewoond, versterkt ons in die veronderstelling. Over het verblijf van Geminiani zelf hier te lande is niet veel bekend. Wij weten dat hij in 1756 te Amsterdam voor eigen rekening heeft uitgegeven ‘Dictionnaire harmonique ou guide sûr pour la vraie modulaison. Dictionnarium harmonicum of zeekere wegwijzer tot de waare modulatie’. Meer gegevens hebben wij over zijn landgenoot en kunstbroeder Pietro Antonio Locatelli, in 1690 of 1693 te Bergamo geboren en in het begin van 1764 te Amsterdam gestorven, waar hij een groot gedeelte van zijn leven gewoond heeft. Zijn sterfhuis stond op de Prinsengracht bij de Leidsche Kruisstraat. Hij gaf in Amsterdam les, maar dirigeerde ook concerten. Op het laatst van zijn leven is hij nog een handel in snaren begonnen. Locatelli is leerling van Corelli geweest en had een groote vermaardheid als violist. Hij wordt algemeen beschouwd als de vader van het moderne virtuozendom. Hij verrichtte halsbrekende toeren op het gebied van meerstemmig spel, maar staarde zich blind op deze richting en zag de hoogere kunsteischen over het hoofd. Zijn geestelijk vaderschap heeft hij vooral te danken aan zijn in 1733 uitgegeven opus 3 ‘L'Arte del Violino, 12 Concerti con 24 Capricci’. De Capricci moeten beschouwd worden als cadenzen aan het slot van een concert; voor ieder concert waren er twee bestemd. Het zijn etudeachtige muziekstukken, die de hoogste technische eischen stellen, kunstwaarde | |
[pagina 126]
| |
hebben ze echter niet. Reeds vóór zijn vestiging in Amsterdam had hij - in 1721 - bij Etienne Roger zijn Opera Prima, 12 Concerti Grossi uitgegeven. In 1732 heeft hij zijn Op. 2, 12 Sonate a Flauto Traversiere Solo e Basso uitgegeven en opgedragen aan Nicolaas Romswinkel. Van zijn nadien verschenen werken noemen wij hier nog: Sei Sonate a Tre, o Due Violini o Due Flauto Traversieri e Basso Per il Cembalo, Opera Quinta (1736), 12 Sonate a Violino Solo e Basso Da Camera, Opera Sesta (1737) en zijn Sonate a Violino Solo e Basso e 4 a tre. Opera Ottave (1744), alle te Amsterdam uitgegeven. Van 1740 tot 1742, dus tezelfder tijd dat Locatelli bij ons was, heeft Jean Marie Leclair, een van de beroemdste Fransche violisten der 18de eeuw, in Den Haag gewoond. Hij was in dienst van een schatrijken Portugeeschen Jood, Jacob Lopez de Liz, die zich in 1725 op het Korte Voorhout No. 7 gevestigd had, waar hij de aanzienlijke Hagenaars in de jaren 1734-1742 op vele concerten heeft onthaaldGa naar eind93). Voorname reizigers waren daarbij, naar het schijnt, altijd welkom, evenals vreemde gezanten. Zelfs de Prins van Oranje is wel onder de gasten geweest. Toen deze na zijn huwelijk met Prinses Anna uit Engeland terugkeerde, gaf De Liz te zijner eere een luisterrijk feest. Het prinselijk paar, met groot gevolg, werd eerst op een tooneelstuk met muziek en dans en daarna op een schitterenden maaltijd onthaald; tot slot was er een bal. I Juli 1740 heeft De Liz een contract gesloten, waarbij o.a. werd bepaald dat Leclair voor 10.000 gulden, te verdeelen over 5 jaar, in Den Haag zou blijven ‘pour diriger mes concerts comme premier de tous les musiciens que j'ai présentement à ma pension’. Helaas is deze overeenkomst reeds na twee jaar geëindigd, want het groote fortuin van De Liz bleek op den duur toch niet bestand tegen de vorstelijke levenswijze die hij voerde, hij ging failliet, werd onder curateele gesteld, en al zijn bezittingen kwamen in handen van de schuldeischers. Hierbij kwam nog dat hij door alle mogelijke banale liefdesavonturen zijn prestige | |
[pagina 127]
| |
volkomen had ondermijnd, wat reeds in 1739 een door hem in den steek gelaten directeur van de Fransche Comedie, Desforges, aanleiding had gegeven een boekje te publiceeren ‘Mémoires Anecdotes pour servir à l'histoire de M. Duliz’. Hierin werd de doopceel van De Liz gelicht, die zich dan ook wijselijk terugtrok in België; Leclair verliet kort daarna ons land om naar Italië te gaan. Zijn einde is tragisch geweest: 22 Oct. 1764 werd hij te Parijs vermoord. Een bekend Nederlandsch violist uit het midden der 18de eeuw is Petrus Hellendaal, in 1721 of 1722 te Rotterdam geboren. In het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage wordt een werk van hem bewaard ‘Sonate a Violino solo e Basso.... Opera prima’, Amsterdam. In het privilege van de uitgave van 1744 wordt gezegd dat hij te Padua zijn kunst en wetenschap beoefend had bij Tartini en dat hij, in Holland teruggekeerd, nog meer van dergelijke stukken wilde uitgeven. Uit het privilege blijkt verder dat hij te Rotterdam geboren was en zich metterwoon in Amsterdam gevestigd had. Het schijnt evenwel dat hij ook in Leiden heeft gewoond (zie blz. 122). Aan zijn belofte nog meer te zullen componeeren heeft hij zich gehouden: er zijn van hem nog verschillende werken voor viool en violoncel verschenen. Vier sonates voor violoncel en becijferde bas zijn in 1926 opnieuw uitgegeven door Julius Röntgen, op initiatief van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis. Een merkwaardige figuur was Karl Michael, ridder von Esser, uit Zweibrücken afkomstig. Wij hebben hem van nabij kunnen gadeslaan, daar hij geruimen tijd in Amsterdam heeft gewoond. Aan een zeldzame techniek en elegantie in zijn persoonlijk spel, dat bewondering bij liefhebbers en verbazing bij kenners wekte, paarde hij een soort charlatanerie die voor een dergelijk kunstenaar onbegrijpelijk is. Allerhande kunststukjes haalde hij uit. Zoo kondigde hij bijv. in de Stads Doele te Delft een Vocaal- en Instrumentaal Concert aan, waarbij hij op de | |
[pagina 128]
| |
viool zou zingen en daarbij met de mond fluiten, iets wat nog nooit in Delft was vertoond. Zulke circusnummers zijn blijkbaar zeer in den smaak gevallen. Wij mogen hem over zijn muzikale excessen echter niet al te hard vallen, want het was nu eenmaal in die dagen gewoonte het publiek op vertooningen van dat kaliber te onthalen; zelfs grootere kunstenaars dan Esser zijn daarvoor niet teruggedeinsd. De beroemde Duitsche componist Gluck bijv. ontzag zich niet, in 1745 te Londen voorstellingen te geven op een ‘verrillon’ (glazenspel), bestaande uit 26 afgestemde drinkglazen, waarvan hij de randen bij het spelen met de vingertoppen bewerkte; een orkest begeleidde zijn kunstig spel. In ons land heeft Sr. SchillGa naar eind94) het publiek vergast op een solo op ‘glaze pocaalen’. Een ander aardig staaltje levert ons een concert van Sieur Rossignol, ‘Maltheeser van geboorte, die met alle zijne verwonderlijke en bovennatuurlyke Exercitiën met de Keel zig zal laeten hooren, welke exercitien bestaan in eene volmaekte nabootsing van alle zingende Vogelen, met welk geluyd hy geheele Musicqstukken, onder het accompagnement van andere instrumenten zal executeeren’Ga naar eind95), zooals de aankondiging luidt.
De tweede helft der 18de eeuw heeft ons verschillende uitstekende violisten gebracht die afzonderlijk vermeld dienen te worden. In de eerste plaats Hendrik de Hey, een der bekendste Amsterdamsche ‘Muziekmeesters’ die tevens, tezamen met andere musici, abonnementsconcerten heeft gegeven. F.A. Berkenhoff (1746-1814), te Leiden geboren, trad reeds zeer jong als soloviolist op in zijn geboortestad. Waarschijnlijk in 1772 ondernam hij een buitenlandsche kunstreis, waarop hij uitbundig toegejuicht werd. In zijn vaderland teruggekeerd, vestigde hij zich wederom te Leiden, waar de Overheid hem als musicus in dienst nam. Ook toen onderscheidde hij zich zeer als violist. Eenige composities voor viool zijn van hem bekend. | |
[pagina 129]
| |
De eenige bijzonderheden die wij van F.J. Wittenberg te weten konden komen, hebben betrekking op zijn composities; hij schreef 6 duetten voor twee violen (Op. 1 Den Haag 1786), 6 trio's voor 2 violen en bas (Op. 2) en 3 concerten voor viool en orkest (Op. 3). Ignazio Raimondi, waarschijnlijk te Napels geboren, is 14 Januari 1813 te Londen gestorven. Van 1762 tot 1780 was hij te Amsterdam werkzaam waar hij o.a. inteeken-concerten heeft georganiseerd. Hij gaf abonnementen uit voor 20 concerten, maar de prijs was zoo laag dat elken winter een paar openbare benefice-concerten noodig waren om hem eenig profijt van zijn onderneming te doen trekkenGa naar eind96). Zelf speelde hij er altijd viool, vaak gecombineerd in duo, trio of kwartet. De grootste vreemde artisten kon men er hooren, zooals Lolly, Rauppe, Stamitz, Dussek e.a. In 1777 heeft Raimondi op een van zijn vele concerten een programma-symphonie ‘Les aventures de Telemaque’ laten uitvoeren. Hij componeerde o.a. zes sonates voor viool en bas, Op. 6, een symphonie, kwartetten en concerten. De revolutie van 1795 dreef hem naar Londen. Een bekend musicus was ook de fluitvirtuoos Antonio Mahaut, die in de jaren 1739 tot 1760 in Amsterdam heeft gewoond. Groot financieel voordeel schijnt hem zijn kunst niet gebracht te hebben, ten minste hij heeft ons land moeten verlaten om zijn schuldeischers te ontloopen. Zijn verdere leven heeft hij in een klooster gesleten. Symphonieën, trio's voor drie fluiten, twee bundels duetten voor twee fluiten en drie boeken met sonaten voor fluit zijn van hem verschenen. Voor ons is zijn naam echter voornamelijk bekend gebleven door de uitgave van een ‘Maendelijks Musikaels Tijdverdrijf, bestaende in Nieuwe Hollandsche Canzonettes of Zangliederen op d'Italiaansche trant in 't Muziek gebragt, met Bass-Continuo, clavecimbael, viool enz’ (1751-1752) en ‘De musikaale lente-somer-herfst- en winter-tijdverdrijf. Bestaande in 72 zang- en speel-ariaas....’ (1757). Mahaut was boven- | |
[pagina 130]
| |
dien een der eersten die een methode voor de dwarsfluit hebben samengesteld. Van deze ‘Nieuwe manier om dwarsfluit te leeren speelen’ bestaat ook een Fransche uitgave. Wanneer wij van een ander fluitist - tevens violist en clavecymbelist - den naam noemen, Friedr. Schwindl, kan het dan nog iemand verbazen, dat ook hij door schulden gedwongen is geweest ons land te verlaten? Hij ging van hier naar Genève, waar hij een muziekschool opende, maar ook daar is hij zijn naam trouw gebleven, en noopten schulden hem de stad te verlaten. Na korten tijd te Karlsruhe te hebben doorgebracht, is hij daar den 11den Aug. 1786 overleden. Schwindl was een voortreffelijk musicus die ook als componist waarde heeft gehad. Van hem zijn 18 symphonieën, 4 trio's voor klavier, viool en bas, en strijkkwartetten gedrukt. Een fortuinlijker loopbaan was beschoren aan Christian Friedrich Ruppe, 22 Augustus 1753 te Salzungen in Thüringen geboren als zoon van een orgel- en pianomaker, 25 Mei 1826 gestorven te Leiden, waar hij zich in 1774 als student aan de Hoogeschool liet inschrijven. Na drie jaar evenwel besloot hij musicus te worden. In 1790 werd hij benoemd tot Universiteitskapelmeester en in 1802 werd hij belast met het geven van colleges in muziektheorie. Op voordracht van Curatoren benoemde Koning Willem I hem in 1816 tot lector in de toonkunst, onder voorwaarde dat hij tevens zijn functie als kapelmeester zou blijven waarnemen. Bovendien was hij organist aan de Luthersche kerk. Ook als componist was hij zeer vruchtbaar; niet minder dan 32 klavierstukken, waarvan er een, ‘La Bataille de Waterloo’, grooten opgang maakte, 48 godsdienstige gezangen voor drie stemmen met begeleiding van orgel, 24 hymnen, de psalmen bij de Gereformeerde Gemeente in gebruik, de zang en klavierbegeleiding bij 12 gedichtjes van Van Alphen, 15 cantates met orkest en vele andere werken heeft hij ons nagelaten. Ook een ‘Theorie der hedendaagsche | |
[pagina 131]
| |
Muzijk’, Amsterdam 1809, in twee deelen, is van zijn hand verschenen. Een uitzonderlijke positie is bij ons ingenomen door Christian Ernst Graf, geboren in 1723 te Rudolfstadt, gestorven in Den Haag na 1802. Eerst is hij dirigent van de Kapel van den Prins van Schwarzburg-Rudolfstadt geweest, daarna muziekmeester te Middelburg, waar hij zich in 1750 had gevestigd. In 1759 was hij blijkbaar in dienst van den stadhouder, want hij noemde zich toen ‘Muziek Compositeur aen het Hof van S.D.H. den Heere Prince van Oranje’Ga naar eind97). Later, waarschijnlijk in 1762, is hij directeur van de stadhouderlijke Kapel geworden. Over zijn eigenschappen als dirigent van de kapel zwijgen zijn tijdgenooten, zoodat wij ons daarover geen oordeel kunnen vormen, des te beter echter kunnen wij hem leeren kennen als componist, want er is een vrij groot aantal werken, meerendeels in het bezit van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis, voor ons bewaard gebleven. Een van zijn beste werken is misschien nog wel zijn cantate ‘Der Tod Jesu’, waarvan de Kon. Bibliotheek het handschrift bezit. Om hun hoog muzikaal gehalte mogen wij anders zijn symphonieën, sonates voor clavecymbel en viool, strijkduetten enz. niet prijzen. Zij hebben voor ons voornamelijk nog slechts historische waarde. Zijn gelegenheidscompositie op de installatie van Prins Willem V, waarop wij later nog terug komen (blz. 139), is uitsluitend van historisch belang. Van zijn theoretischen arbeid kennen wij een in 1782 te Den Haag uitgegeven ‘Proeve over de natuur der harmonie in de Generaal bas benevens een onderricht eener korte en regelmatige becijffering’, een werkje van weinig beteekenis. Over de Stadhouderlijke Kapel weten wij helaas slechts weinig. De eenige authentieke bronnen die ons hierover ter beschikking staan, zijn de rekeningen van de hofhouding en twee opsommingen van de leden, bestemd voor den Nassauischen Address Calender van 1779 en van 1783Ga naar eind98). Uit de rekeningen zien wij dat de stadhouder in | |
[pagina 132]
| |
de jaren 1760-1770 's zomers zijn orkest meenam naar het Loo, en dat het hoogstens uit 16 man kan hebben bestaan. Hoewel dit al een zeer geringe sterkte is, gelooven wij toch niet dat die 16 muzikanten allen in vasten dienst waren, ten minste in de opgaven voor den Kalender komen slechts 10 ‘Cammer Musici’ voor. Schubart zegt welGa naar eind99) dat de stadhouder een zeer goed ingericht orkest onderhield, dat uit 30 tot 40 en soms meer personen bestond, maar dit zal waarschijnlijk zoo opgevat moeten worden, dat het bij bijzondere gelegenheden als hofconcerten en groote bals, tot zooveel man werd versterkt. Een feit is het in ieder geval dat bij groote danspartijen soms zelfs 50 man aan het werk gesteld werden. De bezetting van het orkest zal overigens wel afhankelijk geweest zijn van de uit te voeren werken. Helaas is het zelfs niet mogelijk van de 10 officieele leden veel bijzonderheden te weten te komen; wij kunnen niet eens precies bepalen welke instrumenten zij bespeelden. In de eerste plaats staat in de opgaven het instrument dat zij bespeelden niet achter hun namen vermeld, ten tweede hebben zij waarschijnlijk nog andere instrumenten dan hun hoofdinstrument bespeeld. Niettegenstaande de schaarsche inlichtingen hebben wij echter kunnen vaststellen, dat een zekere Keller en zijn zoon hobo, Röhling fagot en klarinet, Spandau hoorn, Collizzi clavecymbel en Malherbe viool speelde. J.A. Dambach heeft waarschijnlijk violoncel gespeeld, tenminste wanneer hij dezelfde is die in 1775 als Donbach in het Fransche Operaorkest meespeelde, wat heel goed mogelijk is, want ook Spandau heeft in dat jaar deel van het Operaorkest uitgemaakt. Over de instrumenten van Just en Halfschmit konden wij geen gegevens vinden. Volgens deze opgaven zou het vaste orkest, wanneer wij den dirigent als violist meerekenen, dus tenminste bestaan hebben uit twee violen, een violoncel, clavecymbel, twee hobo's, een klarinet, fagot en hoorn, waarbij nog twee ons onbekende instrumenten gevoegd moeten worden. Goede muziek is in deze be- | |
[pagina 133]
| |
zetting niet op een behoorlijke wijze uit te voeren, maar aangezien Röhling en waarschijnlijk ook de overige leden meer dan één instrument bespeelden, zal de Kapel, met 10 man werkende, hoogstwaarschijnlijk wel in een artistiekere bezetting dan de genoemde zijn opgetreden. Het stamorkest zal wel zelden zonder versterking hebben gemusiceerd, misschien alleen bij intieme gelegenheden. Zoo ging het tenminste voor den oorlog bij de kleine vorstendommen in Duitschland. De vorst onderhield overeenkomstig zijn draagkracht een orkestje van 10 tot 16 man, dat zijn intieme feestjes opluisterde, maar zoodra zij in het openbaar optrad, zooals bij de hofconcerten, werd de Kapel aanzienlijk versterkt. Zoo zal het ook wel bij ons gegaan zijn, waar de taak van het orkest hoofdzakelijk bestond in het verzorgen van de muziek bij feestmaaltijden, bals en de hofconcerten. De stadhouder, die zeer op zijn kapel gesteld was, nam zijn muzikanten in de eerste jaren van zijn bewind steeds mee op reis. Zelfs bij zijn gedwongen verblijf te Nijmegen in 1786 kon hij zijn kapel niet missen. Van een der leden van de Stadhouderlijke Kapel, Johannes A.K. Collizzi, zijn enkele bijzonderheden gegeven. Hij is geboren te Grudim in Bohemen, heeft in de tweede helft der 18 de eeuw eerst te Leiden gewoond en daarna te 's-Gravenhage, waar hij in 1806 nog als muziekmeester en componist bekend was. Eenigen tijd is hij de leeraar geweest van Prinses Louise van Oranje, waar hij blijkbaar niet weinig trotsch op was, want op nagenoeg al zijn composities wordt dit afzonderlijk vermeld. Tot zijn belangrijkste werken hooren de te 's-Gravenhage gedrukte ‘Six Sonatines pour le clavecin ou piano-forte avec l'accompagnement d'un violon’ Op. 5, een pianoconcert en verschillende werken voor clavecymbel. In 1808 is bij B. Scheurleer in Den Haag een ‘Appendix van Boeken, Prenten, Rariteiten, Muziek en Muziekinstrumenten’ uitgegeven, dat o.a. een volledige lijst bevat van Collizzi's composities. Een exemplaar van dit | |
[pagina 134]
| |
merkwaardige boekje bezit Dr. A. Staring te Vorden. Het spreekt vanzelf dat wij ons hier moeten beperken tot het bespreken van de allervoornaamste musici die in ons land werkzaam zijn geweest; maar dat legt ons tevens den plicht op tenminste den naam te noemen van Ant. Vivaldi, al is hij slechts korten tijd in Amsterdam geweest. Ook aan den bekenden dirigent en componist uit de tweede helft der eeuw Barth. Ruloffs mogen wij niet stilzwijgend voorbijgaan, want hij heeft een zeer belangrijke rol in ons muziekleven vervuld. Wij komen nog op hem terug bij de behandeling van de concerten van Felix Meritis (zie blz. 143) en de voorstellingen in den Schouwburg te Amsterdam (zie blz. 163). Wijden wij het slot van dit hoofdstuk aan Mozarts verblijf in Nederland. 11 September 1765 kwam hij in gezelschap van zijn vader, Leopold, en zijn zusje, Nannerl, per trekschuit van Rotterdam in Den Haag aanGa naar eind100). Zij hadden een lange kunstreis door Duitschland, Engeland en België achter den rug en kwamen nu naar Holland om met hun muziek luister bij te zetten aan de inhuldigingsfeesten van Prins Willem V. Zij namen hun intrek in de herberg La Ville de Paris, waar het hun blijkbaar niet erg goed is bevallen, want Leopold sprak in zijn aanteekeningen over ‘une très mauvaise auberge’. Dadelijk na hun aankomst kreeg Wolfgang gelegenheid zich aan het Hof voor Prinses Caroline van Nassau Weilburg en den Prins van Oranje te laten hooren. Voor het spelen aan het Hof alleen was Mozart echter niet naar ons land gekomen: een aantal openbare concerten moest voornamelijk de kosten van de reis hierheen dekken. Leopold verstond de kunst voor zijn kinderen de noodige reclame te maken, hij gebruikte het Hofconcert onmiddellijk om de aandacht van de Hagenaars op Wolfgang te vestigen. De wijze waarop hij dit deed was volkomen in overeenstemming met de publieke mentaliteit, die wij o.a. door de Vaux-Hall advertenties hebben leeren kennen. Leopold ontzag zich niet den 20sten Sept. | |
[pagina 135]
| |
van Den Haag uit aan de Leidsche Courant de volgende mededeeling te zenden om zijn toen reeds beroemden zoon te introduceeren. ‘Tegenwoordig bevind zig alhier de beroemde Musicant J.G.W. Mozart van Saltzburg, dewelke maar agt Jaaren oud is, en op eene wonderbaare wyze de moejelijkste Concerten en Solo's van de beroemdste meesters, zooals ook verscheide van zyne eige compositie executeerd. Deze jonge Musicant heeft zyne zoo uitmuntende Gaaven aan het Stadhouderlyke Hof etc. laaten hooren en de Verwondering en Goedkeuring van een ieder weggedragen’. 30 Sept. heeft Wolfgang, tezamen met zijn zusje, zijn eerste openbare concert in Den Haag gegeven, dat drie dagen te voren op de volgende wijze in de Haagsche Courant was bekend gemaakt: ‘Met permissie zal de Heer Mozart, Muziek Meester van den Prins Bisschop van Saltzburg, de eer hebben op Maendag den 30 September 1765, in de Zael van den Ouden Doelen in 's Hage een Groot Concert te geeven, in het welke zijn Zoon, oud maer 8 Jaeren en 8 Maenden, beneevens zijn Dogter, oud 14 Jaeren, Concerten op het Clavecimbael zullen executeeren. Alle de ouvertures zullen zijn van de Compositie van dien jonge Componist die nooyt zijn weerga gevonden hebbende, de goedkeuring van de Hoven van Weenen, Versailles en Londen heeft weggedragen. De Liefhebbers kunnen na hun plaisier hem Muziek voorleggen, hy zal het zelve alles voor de vuyst speelen. Ieder billet voor een Persoon is 3 Guldens, en voor een Heer en Dame fl. 5.50. De Entree-Billetten worden uytgegeven by den Heer Mozart, Logeerende op den Hoek van de Burgwal, alwaer de Stad Parys uithangt, alsmede in den Ouden Doelen’. Men ziet het, de advertentie had nog een tikje meer van kermis- of circusreclame dan de mededeeling in de Leidsche Courant. Helaas heeft Nannerl haar medewerking aan dit concert niet kunnen verleenen, want vier dagen te voren werd zij ernstig ziek. Toen zij half November weer zoo goed als beter was, werd Wolfgang door een zware ziekte getroffen, | |
[pagina 136]
| |
die hem het openbaar optreden voor de rest van het jaar onmogelijk maakte. Pas den 22sten Januari van het volgende jaar kon hij het podium weer betreden. In de Haagsche Courant van 17 Jan. is een aankondiging van het concert verschenen, geheel in denzelfden geest als de vorige. Het eenige nieuws dat wij eruit leeren is eigenlijk dat Mozart intusschen naar het Spui was verhuisd en bij den horlogemaker Eskes intrek had genomen. Het huis zou men tegenwoordig te vergeefs zoeken: het is enkele jaren geleden afgebroken en door een nieuw vervangen. Intusschen had de ziekte van de beide kinderen Leopold bijna drie maanden in Den Haag gehouden. Nauwelijks was het concert van 22 Jan. dan ook achter den rug, of de familie vertrok naar Amsterdam, waar reeds op 29 Januari een concert door Wolfgang en Nannerl werd gegeven in de Manegezaal. Ook hiervoor werd tevoren in de Amsterdamsche en in de Haarlemsche Courant reclame gemaakt op de gebruikelijke wijze. Hoewel Mozart er een maand is gebleven, zijn er niet veel bijzonderheden bewaard over zijn verblijf in Amsterdam. Wij weten o.a. nog dat de kinderen op 26 Februari weer een concert in de Manegezaal hebben gegeven. In de eerste dagen van Maart is Leopold met de zijnen naar Den Haag teruggekeerd om tegenwoordig te zijn bij de inhuldigingsfeesten, die duurden van 7 tot 12 Maart. Aan Wolfgang was vergund hiervoor een paar muziekstukken te schrijven. Hij heeft dat ook inderdaad gedaan, maar wij weten niet of en wanneer deze stukken aan het Hof ten gehoore zijn gebracht, zoodat wij moeilijk kunnen uitmaken in hoeverre Mozart aan de feestelijkheden heeft deel gehad. Na afloop is Mozart nog ongeveer vijf weken in Den Haag gebleven, in welken tijd de kinderen nog eenige malen aan het Hof speelden. Daarna, op 16 April, volgde nog een concert in Amsterdam, op 21 April een te Utrecht, Dit laatste blijkt uit een Resolutie van het Coll. Musicum Ultrajectinum van 18 April 1766, waarin staat ‘Monsr. | |
[pagina 137]
| |
Mozart Virtuozo, het collegie verzogt hebbende om 't gebruik van het orkest en instrumenten, is zulks naa deliberatie hem op den ouden voet en conditien geaccordeert’. Dienzelfden dag stond in de Utrechtsche Courant een advertentie, luidende: ‘Sieur Mozart, Capelmeester van zyne Hoogheid den Heer Aerdsbisschop en Prins van Saltzburg, zal de eer hebben, aenstaende Maendag namiddag den 21 April in de Muziek-Zael op 't Vreeburg te Utrecht een groot Concert te geven, waarin zijn Zoontje, oud 9 jaren, en zyne Dochter oud 14 jaren, Sonaten en Concerten op de Clavicembael executeeren zullen. Alle de Symphoniën zullen van de Compositie van dien kleinen Componist zyn, die de verwondering der Hoven van Wenen, Vrankryk, Engeland en Holland heeft weggedragen. De Prys voor een Heer met een Dame is 3 en voor een enkel Persoon 2 guldens. De biljetten zijn te bekomen by bovengemelden Sieur Mozart, gelogeert by Sieur Mos in de Plaets-Royael te Utrecht’Ga naar eind101). Na dit concert is de familie via Rotterdam naar Parijs vertrokken. Staan wij in diepe bewondering tegenover het genie dat Wolfgang geweest is, wij moeten toch ook aan zijn vader de eer geven die hem toekomt. De voortdurende zorg en opofferende liefde waarmede hij zijn kinderen omringde, maar bovenal zijn bijzondere paedagogische gaven hebben zijn zoon den weg gebaand om zijn geniale gaven onbelemmerd te ontplooien. Zijn wij dus alleen reeds uit dien hoofde Leopold grooten dank verschuldigd, ook als componist, maar bovenal als de auteur van een vioolmethode heeft hij het nageslacht zeer aan zich verplicht. Wel waren er voordien reeds dergelijke werken gepubliceerd, o.a. door Geminiani in 1740, maar de Vioolschool van Leopold stak in uitvoerige en nauwkeurige behandeling en indeeling van de stof verre boven die van zijn voorgangers uit. Zij is de basis geworden voor alle latere werken op dit gebied. In 1756 verschenen, werd zij in 1766 door de beroemde boekdrukkerij van Joh. Enschedé te Haarlem in het Nederlandsch uitgegeven. Hoe- | |
[pagina 138]
| |
wel dit oorspronkelijk niet in de bedoeling heeft gelegen, werd het werk ten slotte opgedragen aan den Prins van Oranje als bewijs van ‘oprechte hoogachting en diepen eerbied’Ga naar eind102). Ook in een ander opzicht is deze uitgave interessant. Muziek werd n.l. over het algemeen gedrukt met behulp van gegraveerde koperen platen. Daarnaast bestond weliswaar reeds het drukken met beweegbare typen, maar die kunst was nog onvolkomen en grof, verscheidene noten konden zelfs niet gezet worden. Hieraan heeft Johann Gottlob Imanuel Breitkopf, de stichter van de beroemde firma Breitkopf und Härtel, in 1755 een einde gemaakt door het uitgeven van een muziekstuk waarin deze bezwaren waren overwonnen. Joh. Enschedé wilde hierbij niet achterblijven; hij slaagde er inderdaad in muziek op de nieuwe wijze te drukken. Een lettergietersgezel die sinds 1740 aan zijn drukkerij verbonden was, heeft hem daarbij geholpen, een zekere Joan Michael Fleischman in 1701 te Neurenberg geboren en in 1728 naar Holland gekomen. In 1761 is een bundel ‘Haerlemsche Zangen’ verschenen, gedrukt met typen, door Fleischman gesneden, en ook het werk van Leopold Mozart dat het licht zag onder den titel ‘Grondig onderwijs in het behandelen der viool’, is typografisch het werk van Fleischman, te noemen. Deze drukmethode heeft den plaatdruk echter niet kunnen verdringen. De andere uitgevers bleven hun muziek graveeren, en ook Enschedé heeft de typen niet verder gebruikt. Goed handelsman als hij was, heeft hij de fragmenten der noten en lijnen, die zich tot figuren en randen lieten samenvoegen, toen gebruikt voor randen op effekten, loterybriefjes en bankbiljetten, die zonder deze typen niet konden worden nagemaakt. Wolfgang heeft tijdens zijn verblijf hier te lande in het geheel elf stukken gecomponeerd, waarvan de meeste direct verband houden met de feesten waarvoor hij was gekomen. Zoo maakte hij een aantal variaties op het toenmalige Wilhelmus onder den titel ‘Air communement | |
[pagina 139]
| |
dit Wilhem van Nassau, Varié pour le Clavecin par le fameux J.G.W. Mozart’. Het werd nog in hetzelfde jaar (1765) gedrukt in Den Haag. Een andere compositie ‘Six Sonates Pour le Clavecin avec l'accompagnement d'un Violon’, Opus 4, is opgedragen aan de Prinses van Nassau Weilburg. Een ‘Symphonie für 2 Violinen, Viola, Bass, 2 Oboen, 2 Hörner’, waarvan Leopold een afschrift heeft gemaakt dat wordt bewaard in de Staatsbibliotheek te Berlijn, heeft Wolfgang in Dec. 1765 te 's-Gravenhage gecomponeerd, speciaal voor de feesten. Op een compositie van C.E. Graf (zie blz. 131), getiteld ‘Op de Installatie van zijn Doorluchtige Hoogheid Willem den Vijfden, Erfstadhouder der zeven Vereenigde Provincien.... op dezelfs 18de Verjaaring en meerderjaarigheid den 8ste Maart des jaars 1766’, heeft Mozart acht variaties gemaakt. In het Gemeentemuseum te 's-Gravenhage berust het handschrift van een ander werk van Mozart, speciaal voor de feesten gecomponeerd, het ‘Gallimathias Musicum’ (1766). Het is geschreven voor hobo, fagot, eerste viool, tweede viool, alt en bas. Tenslotte noemen wij nog een in 1765 te 's-Gravenhage gecomponeerde Aria voor sopraan ‘Conservati fedele’, met begeleiding van 2 violen, viola en bas, waarvan het handschrift te vinden is in de Staatsbibliotheek te München. |
|