Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw
(1938)–D.J. Balfoort– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
VI. InstrumentaalmuziekDe geschiedenis plaatst ons voor het vreemde verschijnsel, dat de instrumentaalmuziek zich buitengewoon laat heeft ontwikkeld. Wij hebben reeds besproken hoe zij eerst in de 17de eeuw een zelfstandige kunst genoemd kon worden. Toch zijn er ook in Europa sinds menschenheugenis muziekinstrumenten geweest; instrumentaalmuziek is dus in den waren zin zoo oud als de weg naar Rome, zelfs veel ouder nog. Ook is het spelen op instrumenten al vroeg zeer populair geweest. Denken wij bijv. aan de vele gedichten, waarin de oude troubadours met hun speeltuigen bezongen worden en de nog oudere Britsche barden met hun Crouth. Gewoonlijk lezen wij dat zij op hun instrumenten improviseerden. Waarschijnlijk zal dat vaak uiterst kunstzinnig zijn geweest, maar grooten invloed op de ontwikkeling van de instrumentaalmuziek schijnen zij toch niet direct gehad te hebben. In de oude tijden ging de leidende kracht bij de ontwikkeling van de muziek als kunst voornamelijk uit van de Kerk, maar de muziek, geschreven voor de daar gebruikte instrumenten, in het bijzonder voor het orgel heeft, zooals wij hebben gezien, toch lang het karakter van zangmuziek gehouden. Zoo ook de composities voor luit en andere speeltuigen. Eerst in het einde der 16de eeuw ontstond als zelfstandige partij de basso continuo of becijferde bas, die in den regel op een clavecymbel of een ander toetsinstrument werd uitgevoerd. In de 17de eeuw kregen alle instrumenten hun zelfstandige plaats te vervullen. Kon het Sweelinck nog weinig schelen of zijn vokale composities gespeeld of ge- | |
[pagina 56]
| |
zongen werden - althans op het titelblad van zijn vijfstemmige chansons zegt hij dat zij zijn ‘accommodées tant aux Instruments, comme à la Voix’ - hadden de instrumenten hier dus blijkbaar ouder gewoonte nog zangpartijen te vervullen, in zijn stukken voor orgel heeft hij speciale instrumentaalmuziek gegeven. De overgang van het oude naar het nieuwe moet ook in dezen geleidelijk zijn gegaan, de aanduidingen werden ten minste eerst langzamerhand minder vaag, zelfs wanneer het uitgesproken instrumentaalmuziek betrof, liet men den uitvoerder nog vaak de vrije keuze van het speeltuig. Het onderscheid in timbre van de verschillende instrumenten was nog niet volledig tot het bewustzijn doorgedrongen. Zoo vinden wij bijv. in het begin der 17de eeuw wel eens de aanwijzing ‘und insonderheit auff Fiolen’, maar naderhand heet het dan weer ‘om op de Viool, luit en andere instrumenten te konnen spelen’. Dat er in dit opzicht nog lang onverschilligheid is blijven bestaan, blijkt uit een werk, dat in 1649 is uitgegeven. Op het titelblad ervan staat ‘om met 2 en 3 Fioolen, of ander speel-tuigh te gebruiken’. Tenslotte uitten de componisten meer uitgesproken wenschen. Derosier bijv. geeft ons in ‘La fuite du roi d'Angleterre’ (1689) de aanwijzingen ‘à trois instruments, deux flûtes et basse de viole, ou deux violons et basse-continue’. Werken waarbij men de keuze liet tusschen fluiten en violen treffen wij ook nog in de 18de eeuw en zelfs later aan. Jan P. Sweelinck is niet de eenige instrumentaal-componist uit het begin der 17de eeuw, dien wij tot nog toe ontmoet hebben. Wij hebben al gewezen op Joachim van den Hove, die in zijn ‘Florida’ (1601) luitcomposities heeft gegeven. Ook Nic. Vallets Luitboek is reeds ter sprake gekomen. De twee deelen hiervan dragen de titels ‘Secretum Musarum, in quo vera et genuina testudinem dextre simul et prompte pulsandi ratio ad amussim proponitur’ (1615) en ‘Le second livre de tablature de luth; intitulé Le Secret des Muses: Contenant plusieurs belles | |
[pagina t.o. 56]
| |
Danskamer uit: De Rijke man en Lazarus. Door Chrispijn de Passe
| |
[pagina 57]
| |
pièces non encor ouyes par ci-deuant, fort faciles et utiles pour tous amateurs. Ensemble plusieurs autres pièces mises en Tablature selon la mode, plus belle, et plus facile qui se puisse trouver, entrautres quelques pièces mises pour jouer à quatre Luts différemment accordez’ (1616). Het ‘Secretum Musarum’ bevat dus naast een korte methode van slechts enkele bladzijden nog preludes, dansen en fantazieën; het tweede deel, zooals trouwens de titel duidelijk aangeeft, bovendien werken voor vier luiten. Bij deze werkjes werd den speler geen vrijheid gelaten, een instrument te kiezen, maar de luit nam immers een bijzondere plaats onder de instrumenten in! Het is dus zeer begrijpelijk, dat hiervoor al vroeg speciale werken geschreven zijn. Van grooter belang dan Vallets composities zijn ongetwijfeld ‘Der Fluiten Lusthof’ van Jacob van Eijk en ‘T Uitnemend Kabinet’, beide verschenen in 1646. Van het eerste deel van ‘Der Fluiten Lusthof’ is slechts de 2de druk uit 1649 bekend. Het staat ‘vol Psalmen, Paduanen, Allemanden, Couranten, Balletten, Airs, konstigh en lieflyc gefigureert met veel veranderingen.... op nieuws overhoort, verbetert en vermeerdert, door den autheur met Psalmen, Paduanen, Allemanden, en de nieuste voyzen en verscheyden stucken, om met 2 Boven zangen te gebruyken’. Van Eijk noemt zijn werk ‘Dienstigh voor alle Konstlievers tot de Fluit, Blaes en allerley speeltuigh’. Van het tweede deel zijn uitgaven van 1646 en van 1654 bekend. De twee deelen bevatten 141 verschillende stukken, waarvan enkele vermoedelijk composities van Van Eijk zelf zijn. De overige zijn gemaakt op thema's, ontleend aan volksliederen en danswijzen. Op vijf tweestemmige stukken in het eerste deel na zijn ze alle eenstemmig. Vooral voor de kennis van de technische ontwikkeling van het fluitspel is dit werk voor ons van belang. Van Jacob van Eijk weten wij dat hij blind was, dat hij in Utrecht - voor zoover men heeft kunnen nagaan | |
[pagina 58]
| |
van 1624 af - heeft gewoond, en dat hij als ‘Directeur van alle Klokwerken en de Horologien op den Dom en de Stad Utrecht, een wijt beroemde en hoog geagte Mucisijn’ was. Hij is 26 Maart 1657 gestorven en begraven in de Nicolaikerk te UtrechtGa naar eind39). Het andere werk is, evenals ‘Der Fluiten Lusthof’, uitgegeven door ‘Paulus Matthijsz in de Stoofsteegh, in 't Muzijk-boek’. Op het titelblad van het eerste deel staat ‘'t Uitnemend Kabinet vol Pavanen, Almanden, Sarbanden, Couranten, Baletten, Intraden, Airs etc. en de nieuste Voizen om met 2 en 3 Fioolen, of ander speeltuigh te gebruiken....’ Bij het tweede deel, dat denzelfden titel voert, is nog toegevoegd ‘met een korte onderwyzinge op de Handfluit’. Behalve de muziekstukken die op het titelblad vermeld staan, vinden wij in het werk nog ‘Fantasien, Concerto's, Capricien, Symphonien, Carileen’, enz. Van groot belang is ook het ‘Tabulatuur-Boeck van Psalmen en Fantasyen....’ van Anthoni van Noordt uit het jaar 1659, waarvan slechts één origineel exemplaar bekend is, dat bewaard wordt in de Staats-Bibliotheek te Berlijn. Het werk, dat bewerkingen voor orgel van een aantal Psalmen en 6 Fantasiën voor orgel bevat, is zeer belangrijk voor onze muziekgeschiedenis. ‘Het verscheen bijna veertig jaren na Jan Pietersz. Sweelincks dood en bewijst duidelijk, dat de geest van dezen grooten meester der toonkunst niet slechts in zijn beroemd geworden Duitsche leerlingen, doch ook in het vaderland voortleefde en voortwerkte, dat Sweelinck ook in Holland school had gemaakt, die na lange jaren nog de markante trekken van den stichter heeft behouden, ondanks alle verdere ontwikkeling’, zegt Max Seiffert in de voorrede van de uitgave, in 1896 door de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis in het licht gegeven. Het woord ‘Tabulatuur-Boeck’ slaat op de eigenaardige schrijfwijze die gebruikt werd bij muziek van meerstemmige instrumenten als orgel, clavecymbel en | |
[pagina 59]
| |
luit. Waar het noteeren van de zangmuziek in de verschillende landen nagenoeg op dezelfde wijze geschiedde, n.l. door het plaatsen van noten op een vijflijnige balk, hield bijna ieder land er een eigen tabulatuurschrift op na. Zoo kennen wij een Italiaansche, Fransche, Spaansche en Duitsche noteering. Men onderscheidde bovendien een orgel- en een luittabulatuur. Bij de Italiaansche, Fransche en Spaansche orgeltabulatuur werden de tonen aangegeven door noten, letters en cijfers, op een notenbalk geplaatst. De Fransche noteering kwam in dezen ons schrift nog het meest nabij, want ook daarbij werden twee vijf-lijns-notenbalken gebruikt; toevallige verhoogingen werden echter aangegeven door punten onder de noten. De Italiaansche en Spaansche stelsels hadden notenbalken met meer lijnen. De Duitsche schrijfwijze toont wel het meeste verschil met de onze, want daarbij ontbraken de notenbalken, men plaatste de letternamen eenvoudig volgens de stemmen boven elkaar. De duur der noten werd aangegeven door speciale haaltjes en streepjes. De luittabulatuur werd steeds op lijnen genoteerd, alleen stelden deze niet een notenbalk voor, maar de snaren van het instrument, waarop door cyfers (Italië) of door noten (de andere landen), niet de tonen, maar de grepen werden aangegeven. Een voorbeeld van luit-tabulatuur zien wij op de afbeelding tegenover blz. 64. Anthoni van Noordt behoorde tot een bekende organistenfamilie in Amsterdam. Wij weten niet wie zijn vader was, maar in ieder geval moet hij familie zijn geweest van den Amsterdamschen organist ‘Baierman en kloksteller van vijf van de capitaalste toorens’Ga naar eind40) Mr. Sybrand Noort, die op 28 Dec. 1654 begraven is in de Zuiderkerk. Sybrands zoon Jacob van Noort, geboren in 1619, is als opvolger van Dirck Sweelinck van 1652 tot 1679 organist aan de Oude Kerk geweest. Tevens was hij klokkenist van de Beurstoren; ook speelde hij fluit en clave- | |
[pagina 60]
| |
cymbel. Jacobs zoon Sybrand is hem weer opgevolgd, maar is in 1692 organist geworden aan de Groote Kerk te Haarlem. In 1695 was hij evenwel weer als organist werkzaam in Amsterdam, waar hij 25 Febr. 1705 in de Westerkerk is begraven. Als componist kennen wij hem alleen door zijn ‘Mélange italien ou Sonates à une flûte ou violon et une basse cont.’, te Amsterdam uitgegevenGa naar eind41). Onze Anthoni was in 1659 organist aan de Nieuwezyds Kapel te Amsterdam. Van Aug. 1664 tot 1673 is hij als opvolger van Nic. Lossy organist aan de Nieuwe Kerk geweest. 23 Maart 1675 is hij begraven in de Zuiderkerk. Belangrijk voor de kennis van de clavecymbelmuziek uit de 17de eeuw is een goed bewaard handschrift uit 1671, bekend als ‘Het Luitboek van Maria van Eijl’, omdat het haar heeft toebehoord. Het bevat klaviercomposities van Nederlandsche meesters, eveneens in tabulatuurschrift. Van de instrumentale muziek uit het einde der 17de eeuw noemen wij nog de ‘Trioos, Allemande, Courante, Sarabande, Gighe’ enz. van H. Anders, en zijn ‘Symphoniae Introductoriae Trium et Quatuor instrumentorum’, resp. uit de jaren 1696 en 1698. Van Anders' leven is weinig bekend. Hij heeft gewoond in Amsterdam in de Nes, waar hij in 1714 onder armzalige omstandigheden is overledenGa naar eind42). Zijn ‘Trioos’ enz. schijnen zeer in den smaak gevallen te zijn, want in 1699 heeft de Amsterdamsche uitgever Etienne Roger het werkje nagemaakt en in zijn winkel verkochtGa naar eind43). Een gambist en componist van grooten naam uit dien tijd was Johann Schenk, een buitenlander, waarschijnlijk Oostenrijker, die zich in Amsterdam gevestigd had. Van zijn werken noemen wij ‘Les Fantaisies bisarres de la goutte, Contenant 12 Sonates pour 1 Viole de Gamba seul avec la Basse ou avec 1 autre Viole de Gamba, ou theorbe’, Amsterdam en ‘Scherzi musicali per Viola di Gamba con Basso. Op. 6’, Amsterdam. De Scherzi musicali zijn in 1907 door de Vereeniging voor Nederlandsche | |
[pagina 61]
| |
Muziekgeschiedenis opnieuw uitgegeven; van het andere werk is helaas tot nu toe slechts de baspartij teruggevonden. Wanneer wij nu verder nog willen weten welke instrumentaalmuziek in de 17de eeuw in Nederland bekend was, dan kunnen wij daarvoor het best de catalogi raadplegen van de muziekuitgevers uit die dagen. Een van de bekendste was die van Etienne Roger. Zijn magazijncatalogus bevat werken van St. Luc, du Fau, l'Enclos, Pinel, Lully, Mouton, Bruijings en le Fèvre, bijna allen Fransche meesters. Verder van Froberger, Pasquini, Kerl, d'Anglebert, le Bègue, Bassani, Corelli e.a. Er staan origineele instrumentale composities in, maar ook bewerkingen van dansen, ouvertures, aria's enz. Ook heeft Roger bundels uitgegeven, verzamelingen van stukken van verschillende meesters. Nederlandsche composities komen er slechts sporadisch in voor. In een handschrift met composities voor zang met luitbegeleiding, uit de eerste helft der 17de eeuw, bekend onder den naam van het ‘Luitboek van Thysius’, omdat het het eigendom van dezen Leidschen geleerde is geweest, treffen wij daarentegen vele anonieme melodieën van Nederlanders aan. |