Het muziekleven in Nederland in de 17de en 18de eeuw
(1938)–D.J. Balfoort– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
IV. Muziek in den huiselijken kringDroegen de samenkomsten van de muziekcolleges door hun beslotenheid in de 17de eeuw een eenigszins intiem karakter, de ware intimiteit kwam eerst daar tot uiting, waar de spelers geen contributie hoefden te betalen, noch zich aan straffen blootstelden, en waar geen betaalde leider de lakens kon uitdeelen, zooals bij de collegia: wij bedoelen in den huiselijken kring. Daar kwamen allereerst de liedboekjes te voorschijn, want er werd in den regel veel gezongen wanneer men 's avonds gezellig bijeen zat. Ongelooflijk groot is ook het aantal liedboeken dat in die dagen het licht zag. Aanvankelijk stonden zij op hoog peil; wij behoeven slechts te herinneren aan Valerius' Neder-landtsche gedenck-clank en aan Starters Friesche lust-hof, twee liederenbundels die nu nog beschouwd worden als de klassieke vertegenwoordigers van het Oud-Hollandsche lied. Helaas werd het gehalte van de boekjes er op den duur niet beter op. De frissche, pakkende wijzen van het begin der 17de eeuw maakten plaats voor karakterlooze namaaksels of onbeholpen toepassingen van Fransche of Italiaansche melodieënGa naar eind15). Ook de teksten werden steeds platter en trivialer. De titels van de boekjes alleen reeds geven een duidelijk beeld van het verval van het Nederlandsche lied. Zoo vermaakte men zich met het zingen van de liederen in ‘'t Amsteldams Minnebeeckje op nieuws bestroomt met verscheyde minne-deuntjes, en nieuwe ghesanghen’. Zeer in trek waren ook de ‘Haerlemsche Winter-bloempjes. Opgeoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes; Gepluct uyt | |
[pagina 37]
| |
'et Breyn van verscheyden Rymers, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes’, het ‘Nieu liedt-boeck, genaemd den nieuwen ende vroolijken Amstelredamschen Doelevreugd. Verciert met veel Minnedeuntjes, Herders-Klachjes, en soete Flicke Floyerijtjes, gemaakt door verscheiden componisten’ en ‘'t Kortswylige Steekertje omvlogten en doornagelt, met innige vierige, minnetreckjens, staagpynsende zieltogjens en mewaardige liefde zugjens van aardige juffertjens en wellevende Messieurs. Gelardeert met soete minne deuntjes, drollige snaackerijtjes, en kuurtighe Lieflijkheetjes, sonder verdriet, 't Jaar 1600 vijftig vier Had dese minnegril syn tier’, maar in populariteit haalden zij geen van alle bij het ‘Pans Fluytje ofte Heydens bancket, blaazende loopjes met hoopjes, en stukjes op krukjes voor Aapjes en Knaapjes’, want in zeer korten tijd zagen 39 oplagen van dit kunstwerk het licht. Elke stad van beteekenis moest haar eigen liedboek hebben; er waren Haarlemsche, Hoornsche, Medemblikker, Vlaardingsche en andere liedboeken. Maar daarmede was het nog niet genoeg. Ook de verschillende beroepen hielden er hun eigen liedboeken op na; zoo ontstonden ‘De Schiedamse Jeneverstoker’, de ‘Nieuwe Overtoompze Marktschipper ofte de Vrolyke Overtoompse Vis-Boer’, ‘Het nieuwe Medemblikker Scharrezoodje, gevangen en ontweid van verscheide visschers, en overgoten met een zangers-zausje; en doormengd met de aldernieuwste liederen en alle op de nieuwste en aangenaamste voizen, die nu in gebruik zijn en dagelijks gezongen worden’. Ten slotte noemen wij nog ‘De aardige en vermakelijke Karottetrekkers of de klugtige zingende Rotterdamse Tabakstripsters, kwelende veelderhande nieuwe aangenaame, koddige en zeer vermakelijke liederen’ en ‘De vrolyke Schoorsteenveger, zingende onder het vegen, de allernieuwste liederen, welke door onze Grootmoeders gezongen werden’. Natuurlijk waren er ook liedboekjes die niet zoo laag bij den grond waren, zooals ‘Het Eerste en Tweede nieu | |
[pagina 38]
| |
Amoureus Liedt-boeck, inhoudende verscheyden nieuwe amoureuse liedekens, die noyt te voren in druck zijn gheweest, elck met zijn stemme ofte voyse daer by’; dan G.A. Brederoodes ‘Boertigh, Amoureus en aendachtigh Groot Lied-boeck’, de ‘Amsterdamsche Pegasus’, en Jan Herman Kruls ‘Pampiere wereld ofte wereldsche oeffeninge, waer in begrepen zijn meest alle de rymen....’, maar deze liedboekjes zijn alle nog in de eerste helft der eeuw verschenen. Later wordt het weer ‘Appolloos Snaaren, Gestelt op de nieuwste en aardigste voysen, zooals die hedendaags gezongen werden. Mitsgaders veelderhande Lof en Verjaardichten, snakerijtjes, quickslagen, rondeeltjes, raatzeltjes en andere vermakelijckheden, zoo Frans, Duyts, als Latijn’ (1664), en ‘'t Gespeende Diemer-Baersjen, opgeschaft voor desselfs gemaeckte slaven en slavinnen van de hedendaeghse min’ (1675). Het spreekt van zelf dat men naast deze volks- en gezelschapsliederen ook stichtelijke liederen zong. Zij werden zelfs, naar het schijnt, in nog grooter getale door het publiek opgenomen. De grootste populariteit hadden misschien wel de ‘Stichtelijcke rymen, om te lesen off te singen’ van D.R. Camphuyzen, waarvan niet minder dan 40 nieuwe uitgaven bekend zijnGa naar eind16). Ook Jan Herman Krul heeft verschillende stichtelijke bundels samengesteld, als ‘Christelycke offerande, bestaende in gheestelijcke rymen ende zangen’, en ‘Den Christelijcken hoveling, misprysende 't hoofsche leven’. Van de overige stichtelijke Protestantsche en Roomsch-Katholieke liedboekjes noemen wij nog: ‘Het groote Liedeboeck van L(enaert) C(lock) inhoud. veelderh. schriftuerl. liedekens, vermaningen, leeringen’ (1604), ‘'t Gheestelijck Kruydt-Hofken, inhoudende veel schriftuerlicke liedekens by verscheyden autheuren ghemaeckt’ (1647), Willhelm Sluyters: ‘Eybergsche zang-lust, mitsgaders vreugd- en liefde-zangen’ (1687), Nic. Janssens: ‘Een nieu devoot geestelick liet-boeck, inhoudende vele | |
[pagina 39]
| |
schoone leysliedekens, ende nieuwe-jaren, gheestelijcke liedekens’ (1605), L. Stalpert van der Wiele: ‘Gulde-Jaers feestdagen of den schat der geestelijcke lof-sangen gemaeckt op elcken feestdagh van 't geheele jaar’ (1635) en ‘Den goddelycken Minnen pijl. Inhoud. alderh. schoone geheestel. liedekens. Gemaeckt ende gehecomponeert door eene gheestel. dochter Y.D.G.’ (1678). Hebben deze liederen doorgaans een weinig aantrekkelijken tekst, zij zijn toch belangrijk als teeken des tijds en leveren het bewijs dat ook niet-kerkelijke, stichtelijke liederen op wereldlijke wijzen werden gezongen. Hoewel de eenstemmige zangmuziek langzamerhand heerscheres op het terrein werd, zijn er in den loop der 17de eeuw toch nog enkele belangrijke bundels meerstemmige liederen verschenen. Hiervan noemen wij in de eerste plaats Joachim van den Hoves ‘Florida, sive cantiones, è quamplurimis praestantissimorum nostri aevi musicorum libris selectae. Ad testudinis usum accommodatae’ (1601), waarin hij o.a. een aantal madrigalen die oorspronkelijk voor 4, 5, 6, en 7 stemmen geschreven waren, bewerkte voor een cantus en een bassus met luitbegeleiding, eenvoudig door deze twee stemmen intact te laten en de andere zoo goed en zoo kwaad als het ging op de luit te laten spelen. Behalve deze madrigalen bevat het werk 7 fantasieën, 49 dansen en 15 liedmelodieën voor de luit en 3 madrigalen, bewerkt voor twee luiten. Van Van den Hoves leven is bitter weinig bekend. Wij weten alleen dat hij in de jaren 1609-1614 ‘Luytslager’ of ‘Luytenist’ te Leiden is geweest en dat hij in April 1620 te 's-Gravenhage is gestorven. Andere 17de eeuwsche meerstemmige zangwerken waren Cornelis Thymansz. Padbrué's: ‘Kusjes in 't Latijn gheschreven, door Joannes Secundus ende in Duytsche vaersen ghesteldt door Jacob Westerbaen. Nu eerst op musijk ghebracht, à 3 ende 4 stemmen’ (1631), Vondels ‘Kruisbergh en Klaght over de tweedraght der Christe Prinzen. Op Musijck gebragt met 4, 5, ende 3 stem- | |
[pagina 40]
| |
men met een Basso Continuo’ (1640) en ‘'T Lof van Jubal, Eerste Vinder der Musijcke en allerley Musijck-Instrumenten. Door verscheyden poëten in Duytsche en Latijnsche Vaersen gestelt. Nu eerst op Musijck gebracht met vier, vyf en ses stemmen, met de gemeene gront-stem, ofte Continuo’ (1643). De ‘Kusjes’ is tot heden niet in zijn geheel teruggevonden, evenmin als ‘'T Lof van Jubal’, waarvan men slechts den Tenor kent, maar van de ‘Kruisbergh’ bezit de Deken van Amsterdam een volledig exemplaar dat bewaard wordt in het Begijnhof. Prof. Dr. A. Smijers heeft het werk in partituur gebracht en het in 1931 opgenomen in de uitgaven van de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis. Tenslotte noemen wij nog het ‘Bruylofts-Gesang’ van Nic. Vallet (1619) en ‘Zangh-bloemzel, dat is, staeltjes van zinroerenden zangh; met dry stemmen, en den gemeene grondstem’ van Joan Alb. Ban (1642). Op Ban komen wij dadelijk terug; Vallet en Padbrué zullen wij nog ontmoeten in het hoofdstuk over de speellieden. Vele schilderstukken uit de 17de eeuw geven ons musiceerende gezelschappen te zien. Wij mogen hieruit niet zonder meer besluiten dat het muziekmaken in huiselijken kring opeens zoo'n belangrijk verschijnsel was geworden. In de schilderkunst vinden wij ook al weer een afspiegeling van den geheelen tijdgeest, waarin allerlei factoren meewerken. Sinds door de Renaissance het individu in plaats van de kerk allereerst onderwerp van overdenking was geworden, kwam - om een van de factoren te noemen - ook het portretschilderen tot groote ontwikkeling. In het begin der 17de eeuw breidde onze handel zich geweldig uit. De vele rijken en aanzienlijken konden zich onbezorgd overgeven aan het muziek maken dat, zooals wij hebben besproken, door de ontwikkeling van de monodie en de instrumentaalmuziek nieuwe verschieten had geopend. Wat is natuurlijker dan dat zij, bij wie geld geen rol speelde, aan de schilders opdracht | |
[pagina t.o. 40]
| |
Musiceerend gezelschap. De vier generaties (Van Loon-Ruychaver), door Jan Miense Molenaer (c. 1605-1668). Particulier bezit.
| |
[pagina 41]
| |
gaven, hun nieuwe vreugde vast te leggen? Wie kent niet schilders die musiceerende gezelschappen in den huiselijken kring hebben afgebeeld: Jan Miense Molenaer (omstr. 1605-1668), Dirk Hals (1591-1656), Anthonie Palamedesz (1601-1673), Jan Steen (omstr. 1626-1679), Cornelis Dusart (1660-1704) en nog vele anderen? Helaas is bij de afgebeelde gezelschappen niet de beroemde Muiderkring vertegenwoordigd, die op het Muiderslot onder leiding van den Muider Drost P.C. Hooft het philosopheeren, schertsen en banketteeren beoefende, maar zich ook zoo ernstig met musiceeren bezighield, dat hij het brandpunt is geworden van het Noord-nederlandsche muziekleven in de 17de eeuw. Tot de leden behoorde in de eerste plaats Constantijn Huygens; hij was een zeer verdienstelijk dilettant, bespeelde verschillende instrumenten, componeerde en had een levendige belangstelling voor de moeilijke vraagstukken der muziektheorie. Behalve zijn boekje ‘Gebruyck en Ongebruyck van 't Orgel’, dat wij reeds leerden kennen, heeft hij een ‘Pathodia Sacra et Profana occupati’ (1647) geschreven, een bundel psalmen en wereldlijke liederen met citerbegeleiding. Ook Hoofts eerste echtgenoote, Christine van Erp, zijn tweede vrouw, Leonore Hellemans en de vrouw van Huygens, Suzanne van Baerle, waren sieraden van den Muiderkring, evenals de dames Anne Maria van Schurman, Maria Tesselschade Roemers, Utricia Ogle en Francisca Duarte. Van de heeren noemen wij hier alleen nog Dirck Sweelinck - die echter slechts moeilijk te bewegen was de reis naar Muiden te ondernemen - en den ook reeds genoemden Jan Albert Ban, priester en muziektheoreticus te Haarlem, die de aandacht op zich gevestigd had door zijn ‘Dissertatio epistolica de musicae natura, origine, progressu, et denique studio bene instituendo’, in 1637 verschenen, en door zijn ‘Volmaeckte Klaeuwier’, dat o.a. ten doel had verbeteringen aan te brengen in de verdeeling van de toonsafstanden op het clavecymbel. Over de werken die in den Muiderkring uitgevoerd | |
[pagina 42]
| |
werden, geeft waarschijnlijk de catalogus van de nagelaten bibliotheek van Constantijn Huygens nog de betrouwbaarste gegevens. Het eenige origineele exemplaar dat van dezen in 1688 uitgegeven catalogus bekend is, wordt bewaard in het Haagsche Museum Meermanno-Westreenianum en bevat, naast kerkelijke, zeer veel wereldlijke muziek uit de 15de en uit het begin der 16de eeuw. Zang was steeds hoofdzaak bij het muziekmaken, maar daarnaast werden ook soms instrumentale werken uitgevoerd, doch hierover in een volgend hoofdstuk. |