Hoe meer men naderde, hoe duidelijker het licht werd. Het scheen gedragen te worden, want het bewoog zich. Ten slotte, toen men de hooge steile kust genaderd was, bespeurde men het in de hoogte boven zich.
Opeens klonk eene stem, die zeide:
- David, ik geloof dat ik iets zie bewegen.
De onzichtbare lichtdrager sprak in de Engelsche taal.
- Hola! riep de kapitein, is daar iemand. Help ons dan.
- Zwem de grot binnen, klonk het, vlak voor u is die te vinden.
- Dank u, riep de kapitein.
Op hetzelfde oogenblik verdween het licht en na een paar slagen te hebben gezwommen, zag men het in de laagte in het water schijnen.
- Daar is de grot! riep de kapitein.
Het lichtschijnsel was aan het eind van eene donkere opening te zien. Een aantal zeevogels, waarschijnlijk opgeschrikt, vlogen schreeuwend uit het hol over de hoofden der zwemmers.
Plotseling stuitte de kapitein op eene nauw merkbare klip en een daarbij liggend stuk van een spier, dat met de touwen vastgemaakt was aan den bodem.
Hij liet een kreet van pijn hooren, maar herstelde zich dadelijk.
- Hebt ge u bezeerd? vroeg Fernando.
- Ja, zei de kapitein, mijn arm; maar het is niets, probeer maar eens of ge die spier los kunt krijgen dan steun ik daar op.
De beiden matrozen waren inmiddels ook op de klip gekomen en met vereende pogingen gelukte het de spier los te te krijgen.
- Zie zoo, zeide de kapitein, den eenen arm er omslaande, help mij nu een handje, Fernando!
Deze greep het touw, nam dat tusschen de tanden en begon te zwemmen.