Nog een minuut en dan zou men zijne masten en want weer tegen de nu licht genoeg geworden lucht zien afsteken, en dan......
De heer Wells voleindde zijne gedachtenreeks niet, maar keek met scherpe blikken uit. Daar was de inham en nu moest hij den slavenhaler zien. Hij keek, rekte den hals uit, maar van den slavenhaler was geen spoor te zien.
- Hel en duivel! riep de heer Wells opgewonden uit, waar is dat schip gebleven.
- Waar is de slavenhaler! riep de eerste officier.
Maar of men keek en spiedde, de slavenhaler was verdwenen.
- Ik zei het wel, merkte de hoog-bootsman aan, dat we hem niet zouden krijgen.
- Wij zullen hem krijgen! riep de heer Wells met een vloek.
Het volgende oogenblik waren de sloepen uitgezet, bemand en bewapend en schoten zij langs de klippen den inham in, terwijl de kruiser bijgelegd vòòr den inham bleef.
De eerste officier leidde dezen ontdekkingstocht, maar tevergeefs doorzocht hij den inham. Na een paar uren afwezig te zijn geweest kwam hij terug en rapporteerde, dat er geen schip in den inham was. Deze was slechts ondiep en hij had haar tot het eind verkend.
- Dan moet hij er uit gevlogen zijn midden in de bui, zeide de heer Wells woedend over dezen ongelukkigen afloop.
- Er is niets anders denkbaar, zei de eerste officier, ik meende daar straks, juist toen wij onze gevaarlijke manoeuvre volbrachten, eensklaps het klapperen van zeildoek te hooren, maar ik dacht dat het ons eigen doek was dat trilde.
- Dat is hij geweest, zei de heer Wells, vervloekt! toch zal hij niet ontsnappen, al had hij ook een verbond gesloten met den duivel. Wij zullen net zoo lang zoeken tot wij hem hebben.