- Dwaasheid! zei de commandant de schouders ophalende en verder wandelende.
- Dwaasheid of niet, mompelde Rock, met zeilen krijgt ge hem niet.
- Hoe dan? vroeg sergeant Powder.
- Kogels in zijn bast, zei Rock, kogels!
- Maar dan moet hij onder het bereik van ons geschut zijn.
- Dat kan hij komen, zei Rock, als wij hem meer in de open zee jagen.
- Waarom dat? vroeg Powder.
- Eene hooggaande zee als deze, zei Rock, is niet gunstig voor een licht schip zooals hij, vat-je? wat voor ons goed is, is voor hem slecht. Als dat vervloekte schip in effen water lag, had hij ons al lang slechts de toppen van zijne stengen laten zien.
- Dat wil zeggen dat hij dan al bijna uit het gezicht zou zijn? vroeg Powder.
- Juist! zei Rock.
- Mijnheer! zei op dat oogenblik de commandant, zie ik goed of niet? Geeft hij zijne zijde niet meer te zien dan vroeger?
De eerste officier verkende door zijn kijker het gejaagde schip lang en ernstig.
- Ja, mijnheer! dat is zoo, ik zou zeggen dat hij meer naar de kust afzakt.
- Dacht ik het niet! riep de heer Wells uit. Hij wil effener water hebben, deze hooge zeeën deugen niet voor hem.
- Als hij licht van bouw is, neen! zei de eerste officier.
- Dat is hij, zei de commandant en zijn gelaat klaarde opeens op.
- Maar, vervolgde hij, dat moeten wij hem juist beletten; anders ontsnapt hij ons. Zeg den wachthebbenden officier, dat hij eene halve streek meer oostwaarts aanlegt.
- Het is een zeiler zooals ik er nooit een zag, mompelde