De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
(1884)–Johan Hendrik van Balen– Auteursrecht onbekend
[pagina 165]
| |
Tusschen Fernando en zijn oom was niet meer over de geschiedenis van de handelsfactory gerept, en tusschen de Vivès en den kapitein evenmin. Fernando bevond zich reeds aan boord en gereed om het zeegat uit te gaan. Dien avond tegen het vallen van het donker kon men een klein, vaartuig zien, dat plotseling, niemand wist vanwaar, voor den dag was gekomen, en omtrent welks bedoelingen iemand, die geen zeeman was, licht in het onzekere kon verkeeren. Voor een ingewijde was het echter duidelijk, dat dit vaartuig liefst niet gezien wenschte te worden en waarschijnlijk zoodra de kans gunstig was naar zee zou keeren. Dat verdachte vaartuig werd van twee verschillende zijden bespied. Ten eerste van den wal door drie personen, die zich aan het strand bevonden en niemand anders waren dan de Vivès, kapitein Campo en Fernando, en ten tweede door de bemanning van den kruiser. Aan boord van ‘The seabird’ had men het scheepje reeds lang bemerkt en het had terstond aller aandacht getrokken. Dat de commandant geen bevel had gegeven om er met de sloepen op af te gaan, of iets te doen om het onder zijn bereik te brengen, daarvoor had hij zeker goede redenen. - Weet je wel, wat dat voor een ding is, die klomp daar? vroeg de commandant Wells aan sergeant Powder. - Neen, mijnheer! was het antwoord van den model-sergeant terwijl hij zich stokstijf oprichtte, in positie ging staan en het militaire saluut maakte. - Dan zal ik het je zeggen, zei de commandant, die in een bizonder goeden luim scheen te zijn, dat is een bliksemafleider. - Een bliksemafleider? vroeg sergant Powder verbaasd, terwijl hij de oogen openspalkte. - Ja, een bliksemafleider, zei luitenant Wells. Die gauw- | |
[pagina 166]
| |
dief van een Spanjaard denkt mij bij den neus te nemen, maar nu heb ik hem. Op dat oogenblik stoorde de eerste officier hen met de mededeeling dat alles gereed was. - Goed! zei de heer Wells. Kijk eens, mijnheer! wat denkt gij van dat ding? - Dat? zei de eerste officier, wel mijnheer, ik houd het voor een slavenhaler, die de gelegenheid zoekt om langs ons heen onbemerkt in zee te sluipen. - Juist, juist! zei de heer Wells, maar wat nog meer? De eerste officier betuigde, evenals sergeant Powder had gedaan, zijne onwetenheid op dit punt. - Het is een bliksemafleider, herhaalde de commandant op vroolijken toon. Die Spaansche schobbejak denkt ons een rad voor de oogen te draaien, maar ik heb hem beet. Ziet gij daar ginds, ver op de rivier, die groep hooge boomen. Ja? Nu daarachter ligt een slavenhaler verborgen, die den buik vol zwarten heeft. Begrijpt ge het nu? Dit is de bliksemafleider. Zoodra wij jacht op dat ding maken en ons ver genoeg hebben verwijderd, zal hij te voorschijn komen en het ruime sop kiezen. En voldaan over zijne eigene slimheid, keek de heer Wells hem zegevierend aan. - Zoodat wij dan geen jacht op dat ding zullen maken? vroeg de eerste officier. - Watblief? vroeg de heer Wells. Ja, wij zullen wel jacht op hem maken, maar hij zal er inloopen. Is alles gereed? - Ja mijnheer! - Goed, wij kunnen beginnen! zei de commandant, en met die woorden liet hij den officier verbaasd staan. Een oogenblik later zagen de personen aan den wal, dat de kruiser aanstalten maakte om onder zeil te gaan. | |
[pagina 167]
| |
- Hij hapt toe, zei de Vivès, wiens hart van blijdschap opsprong. - Ja, zei de kapitein. Hij heeft zijn drie marszeilen al bijgezet. Kijk, er komt beweging in, hij draait by den wind. Nog meer zeil. waarachtig, daar gaat hij! - En daar gaat de ‘Esperanza’ er van door! riep de Vivès, mooi zoo.’ Het kleine scheepje, tot nog toe niet veel gevorderd, schoot nu opeens zeewaarts met eene snelheid die iedereen verbaasde en bijna onder het bereik van het geschut van den kruiser, schoot zij dezen voorbij. De kapitein en de Vivès keken elkander met stralende blikken aan. De kruiser had zich op het hem voorgehouden lokaas geworpen en maakte jacht op de ‘Esperanza’. Het waagstuk had nu veel kans van gelukken. Zij oogden de beide schepen na tot zij aan de kim verdwenen en toen, door één gedachte bezield, keerden zij zich naar de factory. - De zee is vrij! zei Campo. Nu is het onze beurt. - Vooruit! zei de Vivès. Het spel is gewonnen. Fernando snelde hem vooruit om een laatst afscheid van Rosita te nemen en bevond zich een poosje later aan boord. En toen de duisternis zich over de aarde uitbreidde, zakte de ‘Stormvogel’ de rivier af, spreidde hare vleugelen uit en koos zee met ruim vierhonderd slaven in haar ruim. Ongeveer op datzelfde oogenblik gaf dokter Trial aan boord van den kruiser den kijker, waarmede hij de ‘Esperanza’ had opgenomen, aan den eersten officier over en zeide: - Het toeval kan een mensch rare parten spelen. Als ik niet zeker wist dat ik gedroomd had, zou ik zeggen, dat ik dit vaartuig meer heb gezien en er de gedwongen passagier van ben geweest. |
|