Opeens kreeg de kapitein een inval.
- Houd je bedaard, zeide hij, ik zal beproeven die ongelukkigen te redden.
Zonder verder een woord meer te zeggen, trad hij opeens vooruit en legde het opperhoofd zijn hand op den schouder.
Deze wendde zich verbaasd om.
- De Mandingo's zijn dapper, zei de kapitein; gij hebt uwe vijanden verslagen, maar er zijn er meer dan deze. Wat zult gij doen als de Foelahs komen?
- Strijden! zei de neger.
- En wilt gij dan andermaal overwinnen, zelfs al zijn er nog zoo veel?
- Ja, zei het opperhoofd.
- Waarmede? vroeg de kapitein spottend, met uwe knotsen en lansen? Weet gij dan niet, dat de Foelah's vele geweren en kruit hebben.
- Dat weet ik, zei het opperhoofd, maar wij zullen toch strijden.
- Wilt gij ook veel geweren hebben en vaten met kruit, heel veel? vroeg de kapitein.
- Ja! zei het opperhoofd.
- Goed, zei de kapitein, verkoop mij dan die negers. Wat hebt gij er aan ze dood te slaan. Gij niets en ik niets. Verkoop ze mij. Gij kent don de Vivès aan de Rio Pondo.
- Mongo Vivès, ja, ja! zei de neger.
- Die zal ze betalen als gij ze mij verkoopt en naar de kust zendt, zei de kapitein. Hij zal u voor die ellendige Foelah's geweren geven en kruit en andere wapens, waarmede de blanken hunne vijanden overwinnen, en gij zult de overwinning behalen op de Foelah's als zij komen uit het Oosten om u te beoorlogen.
De neger grinnikte van plezier. Hij lette niet meer op de