zijne verwaarloozing zon verwijten. Bovendien ontdekte ik, dat hij, wat zijn karakter betreft, volkomen op zijne moeder geleek, en ik durfde mij niet aan hem openbaren. Wat zou hij met zijn edel karakter zeggen van een vader, die een slavenhaler is. Zijne begrippen verschillen hemelsbreed van de mijnen en van die, welke bij ons in Amerika heerschen, en de moed om tegen hem te zeggen: ‘Ik ben uw vader, kom aan mijn hart!’ heeft mij immer ontbroken.
- Arme man! zeide Fernando.
- Ja, het is hard! vervolgde kapitein Campo somber.
- Maar indien gij nu uw beroep eens liet varen? zei Fernando.
- Dat gaat niet, zeide hij. Ik ben er bij opgegroeid, het zit in mij geroest om zoo te zeggen en dan op mijn leeftijd verandert men niet gemaklijk. En bovendien, wie verzekert mij dat hij dat offer groot genoeg zou vinden om het verleden te vergeten. Stel u in zijne plaats, zoudt gij het doen?
- O zeker! riep Fernando uit. Niet alleen zou ik het voldoende vinden, maar ik zou hem voortaan op de handen dragen, zoo trotsch zou ik zijn op de overwinning, die mijne liefde zou hebben behaald.
Kapitein Campo's gelaat werd door eene blijde uitdrukking overtogen. De ontroering stond duidelijk op zijn ruw gelaat te lezen. Het was echter duister en Fernando lette daar niet op.
Daar hij zweeg, wendde Fernando zich tot hem.
- Kapitein Campo! gij moet het beproeven, zeide hij, laat mij nu de genoegdoening eens hebben, dat ik u daartoe overhaal.
- Laat mij, zeide de kapitein een afwerend gebaar makend. Ik moet een oogenblik nadenken.
- Ja, zeide hij een oogenblik later, gij hebt gelijk, ik zal het doen. Als deze tocht achter den rug is en ik de beloofde reis naar Havanna heb gedaan, dan zal ik het doen. Wanneer wij