de heer de Vivès en kapitein Campo juist over hem aan het spreken waren.
- Gij zegt dus, zeide Rosita, dat gij er een eind aan wenscht te maken; maar hoe dan, Fernando?
- Luister! zeide deze, ik heb na lang denken een plan gevormd. Ik wil handelaar worden, want als wij huwen wil ik, zooals gij weet, geen geld van ooms, naar mijn inzien, onrechtmatig verkregen fortuin hebben om van te leven.
Rosita knikte.
- Om te kunnen leven, vervolgde Fernando, en vooral om gehuwd te kunnen leven, moet er geld zijn, en daar wij nu, op het punt hoe dat te verkrijgen, eenstemmig zijn, is het duidelijk dat ik op de eene of andere manier in ons onderhoud moet voorzien. Ik weet geen beter manier dan handelaar te worden. Ook zonder menschen als voornaamste handelsartikel te gebruiken, zal dat wel gaan. Daarvoor vrees ik niet.
- Het zou dan ook wel ongelukkig zijn, merkte Rosita aan, als er geen eerlijke weg was om den kost te verdienen.
- Dat zou het ook, zeide Fernando. Ik wil daarom ergens hier aan de kust eene handelsfactorij oprichten, de eerste die geen slavenhandel drijft. Ik wil den vreemdelingen, in plaats van slaven, de voortbrengselen van het land aanbieden in ruil voor hunne handelsartikelen. Ik heb een plan gemaakt, dat, geloof ik, veel kans van slagen heeft. Slavenhandel is hier langs de kust overal hoofdzaak, al het andere wordt verwaarloosd. Toch levert het land vele artikelen op, die in den handel even gewild zijn als slaven. Ik heb hier voornamelijk het oog op het ivoor, stofgoud, huiden en vederen. Van die artikelen komt weinig naar de kust, veel te weinig. Dat komt daardoor, dat de handelaars van beide zijden die artikelen verwaarloozen. Ik wil niet zeggen, dat zij ze weigeren als men ze aanbiedt, maar men vraagt naar niets anders