- Gij gaat vooreerst toch niet van hier, zei de Vivès. Hij kan dus dit reisje doen en terugzijn vóór gij vertrekt, en dan kan hij ook met u meegaan.
- Ja, ja, zei Campo, maar loopt hij geen groot gevaar daar in de binnenlanden.
- Gekheid! zei de Vivès, geen mensch zal iemand, die van mijnentwege komt, eenig beletsel zelfs durven in den weg leggen. Ik doe zaken met alle negervorsten tusschen de kust en het land der Toelah's.
- Maar, zei de kapitein, die intusschen zijne gedachten had laten gaan, daar ik toch niet weg kan, kon ik, in plaats van mij hier te vervelen, evengoed medegaan.
- Waarachtig, dat is een goede inval, riep de Vivès uit. Gij zijt met dergelijke tochten bekend en geen vreemdeling in het land. Laten wij dit dus voor afgesproken houden. Wel, ik ben in mijn schik, waarachtig! ik ben in mijn schik over dezen afloop. Duivels, Campo! nu zullen wij nog eens zaken doen, amigo. Ze kennen u nog van vroeger daarginds en een man van zooveel energie en moed als gij zal wonderen doen.
- We zullen zien, zei Campo.
- Wanneer kan de ‘Stormvogel’ hier aankomen, denkt ge? vroeg de Vivès.
- Ja wanneer? er zullen eenige maanden mede heengaan. Had ik dat schip maar hier!
- Nu het komt toch en dat is genoeg, niet waar? Zorgt gij nu, dat in dien tusschentijd de barakoens van slaven zwellen, en als dan de ‘Stormvogel’ binnen is, stoppen wij haar den buik vol en gij brengt ze over na Cuba en neemt den jongen mee. Hij kan heel wat bergen en zeilt goed.
- Goed! riep de kapitein uit, goed. Ik tart de geheele Engelsche Marine om de ‘Stormvogel’ te pakken. Ja, als ik dien bodem onder de voeten heb, dan wil ik nog eens een