De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
(1884)–Johan Hendrik van Balen– Auteursrecht onbekendVIII.
| |
[pagina t.o. 36]
| |
en kronkelden de vlammen rondom mast en wand. Blz. 36
| |
[pagina 37]
| |
brandende schip bevonden, te redden. De sloepen, door het volk in groote haast te water gelaten en te vol bemand, waren op één na omgeslagen of gezonken en men kon eerst beginnen met een aantal personen op te visschen, die aan de sloepen vastgeklemd zich boven water hielden. De officier was de eerste, die den valreep opklom, op den voet gevolgd door den kapitein van het verbrande schip, die hij terstond aan den heer Wells voorstelde als kapitein Diaz Campo. De commandant van den kruiser nam den kapitein nauwlettend op zonder echter diens buiging te beantwoorden. Elke trek van zijn gelaat verried den grooten afkeer, dien hij voor den slavenhaler koesterde, en de kapitein moest wel een domoor van de eerste soort zijn geweest, indien hij dit niet had bemerkt. - Mijnheer! begon hij, vergun mij u, ook uit naam van mijn volk, mijn dank te betuigen voor uwe tijdige hulp. Als uwe sloepen niet zoo spoedig bij ons waren gekomen, zouden wij voor de haaien zijn geweest. Mijnheer Wells knikte even. - Wees zoo goed mij te volgen, mijnheer! zeide hij, en gevolgd door den kapitein begaf hij zich naar den longroom. - U heeft ons een grooten dienst bewezen, mijnheer! begon de geredde kapitein hier weer. U heeft ons van den dood gered. - Als ik in uwe plaats was, zei Wells droogjes, zou ik er de voorkeur aan gegeven hebben naar den kelder te gaan. Ik geloof niet, dat het vooruitzicht op een touw met een schuifknoop voor een zeeman uitlokkender is dan de golven. De kapitein glimlachte loos en zette een verbaasd gezicht. - Een touw met een schuifknoop? zeide hij. Ik versta u niet. - Verstaat ge mij niet? zei de heer Wells. Denkt gij dan bij geval den strop te ontgaan, slavenhaler! | |
[pagina 38]
| |
- Slavenhaler, ik? riep de kapitein met goed gespeelde verbazing uit. Wie zegt u, dat ik een slavenhaler ben? - Kom, kom, mijnheer! al praatjes genoeg, als men recht in zijne schoenen staat, laat men zijne hielen niet zien: spreek op, welk vaartuig was het uwe? - Ik commandeerde den schoener ‘Columbus’, zei kapitein Campo, van Havanna met eene lading manufacturen, ijzerwerk enz. enz. voor don de Vivès bestemd. - Heel goed, zei Wells, en welke vlag voerdet ge? - De Spaansche, zei kapitein Campo. - De Spaansche vlag, zei de heer Wells; ha, is die sinds kort dan veranderd. Ik wist niet, dat de Spaansche vlag zwart met een rood kruis was. - Ik weet niet beter, dan dat de Spaansche vlag geel is, met twee liggende roode banen er door, merkte de kapitein aan, en die voerde ik. - Zoudt ge bijgeval willen zeggen, dat ge geen vlag toondet die een rood veld door een zwart kruis in vieren gedeeld voerde, viel de commandant driftig uit. - Als dat het geval is geweest, mijnheer! dan was het eene vergissing; de vlag, die u bedoelt, is onze seinvlag op deze kust om een loods voor allen voor don de Vivès bestemde schepen. - Ik verlang geen leugens! rieij de heer Wells uit. Indien uwe bewering waar is, wat ik sterk betwijfel, dan wenschte ik nog wel verklaard te zien, waarom gij op ons sein om bij te leggen geen acht hebt geslagen en voor ons gevlucht zijt. - Ja, mijnheer, dat is een gek geval, zei kapitein Campo. Ik zal de laatste zijn om een officier van de Engelsche Marine te beleedigen en dat nog wel op zijn eigen schip; ik hoop van harte, dat u het niet als zoodanig zult beschouwen wanneer ik u als reden daarvoor opgeef, dat ik, als opgevoed in Amerika, | |
[pagina 39]
| |
weinig genegenheid voor Engeland koester en ik het nooit over mij heb kunnen verkrijgen mij aan de bemoeizucht, die uwe natie vooral ter zee ten toon spreidt, te onderwerpen. Volgens mijne opvatting is iedereen baas op zijn schip en behoef ik mij niet te onderwerpen aan allerlei belemmerende maatregelen, welke de Engelsche Regeering meent te mogen nemen. Dat is de eenige reden, waarom ik niet verkoos bij te leggen, Sir. Gij hebt mijn schip in brand geschoten en daarvoor zal de Engelsche Regeering mij schadeloosstellen. Het was nu de beurt van den heer Wells om verbaasd op te kijken. - Dat neemt echter niet weg, vervolgde de kapitein, dat ik u dankbaar voor uwe hulp ben. De commandant sloeg op die voor de derde maal gedane verklaring geen acht. - Uwe papieren zullen dus wel in orde zijn? zeide hij vragend. - Om u te dienen, zei kapitein Campo, eene portefeuille uit den zak te voorschijn halende en eenige papieren op de tafel uitspreidende, hier zijn ze. Als u de moeite wil nemen ze in te zien...... - Al wel, zei de commandant, de papieren inziende. De heer Wells geraakte in eene onpleizierige stemming. Hij zag dat de papieren in orde waren, en daar het schip verbrand was, kon men geen bewijzen verkrijgen, dat kapitein Campo een slavenhaler was. Het was niet aan twijfel onderhevig dat hij hem in brand had geschoten, maar dat was minder, dan had de kerel maar moeten bijleggen, dáárom bekommerde hij zich niet. Het ergste was, dat hij den man, van wien hij heilig overtuigd was een slavenhaler te zijn, niet kon overtuigen van dat vermoeden, noch bewijzen bijbrengen om hem aan de Engelsche gerechtigheid over te leveren. Zooals de zaken thans stonden, overtuigd dat die don de Vivès hem | |
[pagina 40]
| |
eene poets wilde bakken, was het nog maar het beste, dat hij op zijn post bleef om de factory te blokkeeren en dan zat er niets anders op dan den gevangenen de vrijheid weer te geven. In ieder geval was het schip verbrand, en dat was ten minste één troost voor den commandant. - Ik zou wel eens willen weten, zeide hij, zich tot kapitein Campo wendende, welke lading gij van de kust zoudt meegenomen hebben. - Dat kan ik u wel meedeelen, zei kapitein Campo, ivoor, goud en huiden. De heer Wells keek hem scherp aan. - En ebbenhoutGa naar voetnoot1) zal wel het voornaamste artikel geweest zijn, denk ik, zeide hij. Jammer dat uw schip verbrand is en een gelukje voor u, mijnheer! Ik vertrouw, dat uw schip niet zoo goed een scherp onderzoek zou doorstaan hebben als gij. - De ‘Columbus’ zou elk onderzoek hebben doorstaan, mijnheer! zei kapitein Campo. - Jammer, dat de vlammen het niet toelieten, gaf Wells ten antwoord. Intusschen, kapitein, al vind ik geen termen u naar Sierra Leona op te brengen, hoop ik, dat ik u nogmaals zal mogen ontmoeten, maar dan liefst niet op een schip dat in brand staat. - Het zal mij altijd aangenaam zijn, Sir! de kennismaking met een officier van Hare Majesteit te hernieuwen, zei kapitein Campo. Al is de afstand tusschen ons groot, wij zijn toch beiden zeelieden, mijnheer! Een oogenblik later waren beiden weer op het dek en keken naar het brandende schip, dat één vuurklomp was en den omtrek tot op een grooten afstand verlichtte. Plotseling viel er een kanonschot. Het vuur had de kanonnen gloeiend gemaakt en de lading doen afgaan. | |
[pagina 41]
| |
- Hadt gij geschut aan boord, mijnheer! vroeg de heer Wells. - Ja, mijnheer! de zee is nog niet vrij van zeeroovers, vooral bij ons in de wateren van Cuba, en men dient op alles voorbereid te zijn. De commandant fronsde de wenkbrauwen. Andermaal viel er een schot en volgde de eene uitbarsting op de andere. - Gij hebt gelijk, zei Wells, men moet op alles voorbereid zijn, kapitein Campo! Bewapendt gij uwe schepen altijd zoo sterk? - Ja mijnheer! - Is er veel kruit aan boord? - Ja mijnheer! - Dan zullen wij ons uit de voeten maken, zei Wells. Ik wil het gevaar niet loopen bij het in de lucht vliegen van dat schip averij te bekomen. |
|