De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
(1884)–Johan Hendrik van Balen– Auteursrecht onbekend
[pagina 32]
| |
VII.
| |
[pagina 33]
| |
- Geeft hem te kennen dat hij bijleggen moet, Sir! vóór de duisternis ons het schieten onmogelijk maakt, zei de commandant, want als ik goed zie, ligt de snaak klaar om ons zijne hielen te laten zien. Een tweede schot donderde over de zee, maar het had eene geheel andere uitwerking dan sommigen verwacht hadden, want, in plaats van bij te leggen, zag men het schip met eene vlugheid, die het hart der zeelieden trof, wenden en vluchten. - Ik wou eene maand van mijne gage missen, zei de hoogbootsman, als het dag was. - Een wensch die niet vervuld kan worden, zei sergeant Powder, maar als ik mij niet vergis, is de maan in haar laatste kwartier en zal zij ons licht genoeg geven om dat schip niet uit het oog te verliezen. - Ik hoop dat ge gelijk hebt, Powder! want het zou duivels jammer zijn zoo'n schip te laten ontsnappen zonder het eene kies te trekken, schoon ik bekennen moet dat ik weinig schepen heb gezien, waarvoor ik na het onze zooveel hart als voor dit heb. Ik mag lijden, dat wij het kunnen enteren vóór het reddeloos is geschoten. Powder knikte. - Maar als het een slavenhaler is, waaraan ik niet twijfel, dan is hij er op gebouwd om te vluchten. Met dat al komt hij niet in vergelijking met dat, wat ik nog geen twee jaar geleden heb gejaagd. - Hetzelfde waarvan de commandant sprak? vroeg Powder. - Hetzelfde, zei Rock, ‘De fregatvogel’, zooals ik hem gedoopt heb. God geve, dat wij hem eens ontmoeten om te kunnen zien wie het snelst zeilt, ons schip of dat. Vergissen kan ik mij niet in hem. Ik heb hem van nabij genoeg gepraaid om hem te kennen. Mooier schip bestaat er niet zou ik zeggen, altijd wat bouw en takelage en zeilage betreft. | |
[pagina 34]
| |
Het was intusschen geheel donker geworden en de commandant sprak er juist over met den officier, dat het een toer zou zijn om het schip niet uit het oog te verliezen, toen men het gejaagde schip eensklaps een licht zag toonen. - Brutale rakkert! bromde de commandant. - Een mooi doel om er een kogel op af te zenden, riep Rock uit. - Te duivel! zei de commandant, we zullen hem dien bluf afleeren; zou hij onder schot zijn, Sir? - Daar ben ik even zeker van als dat ik hier op de brug sta, Sir! antwoordde de officier. - Wel, Sir! blaas dan dat licht eens uit. De officier verwijderde zich en gedurende eenige oogenblikken zou men eene speld hebben kunnen hooren vallen, zoo stil was het aan boord geworden. Allen waren in spanning, terwijl de officier bezig was het stuk te richten. Eene flikkering in de duisternis, een slag en........het licht was plotseling verdwenen. Een daverend hoera brak aan boord van den kruiser de stilte eensklaps af. - Knap gedaan, Sir! zei de commandant. Toen keerde de stilte weder terug aan boord. Een ieder was nieuwsgierig, of men iets van het schip kon te zien krijgen. Maar de duisternis belette zulks. Een kwartier verstreek, toen kwam de maan op en goot een flauw licht uit over de zee, maar dat toch voldoende was om den omtrek te verkennen. Men bespeurde toen, dat het vervolgde schip op geruimen afstand was gekomen. De gevolgtrekking, dat hij zijne brutale uittarting van licht te voeren duur had bekocht, lag voor de hand, daar hij geen licht meer liet zien. De lichte maan speelde het echter eene leelijbe poets, daar zij het beter aan | |
[pagina 35]
| |
eene scherpe vervolging blootstelde, want Wells was niet van plan van eene vervolging af te zien, waar de omstandigheden hem zoo meeliepen. - Ik laat me kielhalen, zei Rock, als hij niet een veer kwijt is. Die lantaarn zal wel aan zijn spiegel geplaatst zijn geweest en mij dacht dat ik den kogel hoorde inslaan. - Wel mogelijk, zei sergeant Powder. - Het zou eene aardige vangst zijn, merkte Rock op. - Dat is de vraag, zei Powder. - Je wilt toch niet zeggen, dat het geen slavenhaler is, zei Rock. - Hij komt naar de kust, zei Powder. Hij gaat er niet van af, en dus heeft hij ook geene slaven aan boord. Je weet, Rock! hoe moeilijk het is die hier te snappen. Zij hebben goede papieren, eene behoorlijke lading en al is die nu geconsigneerd aan een slavenhandelaar, dan kan men hen daarom nog niet opbrengen, niet van slavenhalen overtuigen. - Maar gij vergeet twee dingen, zei Rock triumfantelijk. - En die zijn? vroeg Powder. - Eerstens, zei Rock, dat een fatsoenlijk mensch, die niets op zijn geweten heeft niet aan den haal gaat, entweedens, dat de aanwezigheid aan ginds boord van een zeker ding of zekere dingen hem zullen verraden. - Zekere dingen, welke dan? vroeg Powder. - Een zeker dek, dat men een slavendek noemt, zei Rock, een groot getal watervaten en misschien nog wel een paar allerliefste armbandjesGa naar voetnoot1). - Ge hebt gelijk, zei Powder, maar kijk eens. - Brand op het gejaagde schip, Sir! klonk het op dit oogenblik eensklaps van den uitkijk. | |
[pagina 36]
| |
Allen sprongen op. Een dikke rook kronkelde ten hemel en als door tooverslag barstte de vlammen uit. - Ik verwed er een borrel onder, dat hij dit aan ons te danken heeft, riep Rock uit. - Ja, die lichtuitblazer heeft het hem gedaan, zei Powder. In een oogwenk was de geheele zee verlicht door den rossen gloed van de vlammen. De brand was klaarblijklijk op het voorschip uitgebarsten, want daar steeg een dikke rook ten hemel en kronkelden de vlammen rondom masten en wand. Door den kijker bespeurde men, dat een groot deel van de bemanning op het achterschip was opeengedrongen en men bezig was de booten te water te laten. De brand moest derhalve zoo hevig zijn, dat er aan blusschen niet meer te denken viel. Wells had dit in een oogwenk gezien en gaf met een vloek bevel de sloepen te strijken en het brandende schip te hulp te snellen, waaraan, ter eere der bemanning van den kruiser dient dit gezegd, met den meesten spoed gevolg werd gegeven. |
|