- Volgaarne! zei de eerste officier, ofschoon ik u gulweg moet verklaren, dat ik het geen ramp zou vinden als wij gedwongen werden hier te blijven.
En hij wierp een smachtenden blik naar de donna.
De dokter verklaarde lachend hetzelfde.
- Ik waardeer die betuiging, heeren! zei de heer de Vivès buigende, maar ik zou, hoe gaarne ik wat langer van uw genoeglijk gezelschap zou willen profiteeren, toch nog om eene mooie som niet gaarne de oorzaak van eenige onaangenaamheid willen zijn. Het zou den schijn hebben, alsof ik de oorzaak ben van uw uitblijven.
- Kom, kom, mijnheer! zeide de eerste officier.
Intusschen wandelde men naar de rivier, waar de bemanning van de sloep aan den wal een in verhouding even rijk onthaal had gevonden als de heeren binnen.
- Wel hoe staat het? vroeg de eerste officier aan den bootsman van de sloep.
- Wel vervloekt, mijnheer! antwoordde deze, wij zullen hier moeten blijven. Het is niet te wagen. Ik ben niet voor een kleintje vervaard, ziet u, maar als de havenloods van de factory verzekerd, dat de branding te sterk is, en als de Krumen zich zelfs niet er door durven wagen, dan zeg ik, dat het voor een ouden zeerob van Hare Majesteit geen schande is als hij de vlag strijkt.
- Durven zelfs de Krumen niet? vroeg de officier, opgetogen over dit gedwongen Oponthoud, neen dan zal het niet gaan.
De heer de Vivès wendde zich tot de Krumen, die hunne lichte booten op het strand hadden gehaald.
- Is het niet mogelijk? vroeg hij, ik zal het loon verdriedubbelen.
De officier en de dokter verkeerden een oogenblik in angst.