De slavenhaler. Tooneelen van Afrika's westkust en reis naar het land der Peuls
(1884)–Johan Hendrik van Balen– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
dan waren zij aan boord van Harer Majesteits kruiser ‘The Seabird’ vereenigd. De onderofficier der mariniers Powder toch en de hoog-bootsman Rock stonden als eenig in hun soort bekend en gaven elkander op dit punt niets toe. Beiden waren de verpersoonlijking van hun stand, en zoo afgemeten en statig als sergeant Powder was, zoo ruw en onverschillig was de hoog-bootsman Rock. Geen van die eigenschappen deed echter iets tekort aan beider positie. De een was in dienst misschien nog strenger dan de ander; hoewel ik geloof te mogen aannemen, dat op dit punt sergeant Powder de kroon spande. Eenige karaktertrekken hadden zij echter volkomen gemeen en dit waren moed, goede trouw en edelmoedigheid. Sergeant Powder was eene lange, magere, hoekige figuur, met donker haar en knevel en bruine oogen. Hij bezat een statig militair voorkomen en iets krijgshaftigs in voorkomen en blikken, dat hem niet kwaad stond. Zijne veertig jaren, waarvan vijf-en-twintig ongeveer in dienst van Hare Majesteit doorgebracht, droeg hij met evenveel eere als de eereteekens, die zijne borst versierde. Geen grijs baartje was in knevel of hoofdhaar en geen rimpels waren op zijn geelachtigbruin gelaat zichtbaar. In zijne bewegingen was iets stijfs, iets machinaals, dat hem den bijnaam van den ‘langen automaat’ had bezorgd, een bijnaam die echter niemand het zou wagen in zijne nabijheid uit te spreken; want even zeker als het was dat sergeant Powder zich niet boos zou maken in zoo'n geval, even zeker was het ook dat hij den onbeschaamde met plechtigen ernst eene kastijding zou toedienen, die hem zou heugen. Op zijne uniform zocht het vitziek oog van eenig jong luitenant tevergeefs een vlekje of verkeerd plooitje, steeds zag hij er uit alsof hij door een ringetje was gehaald, en zoo was alles. Op elk uur van den dag of van den nacht zou hij zelf en al wat hij bezat aan de scherpste inspcetie hebben voldaan. | |
[pagina 23]
| |
De hoog-bootsman Rock daarentegen was het type van den zeeman. Kort van gestalte, breed in de schouders, de beenen een weinig overhellende om naar buiten eene flauwe bocht te vormen, rossig haar en een baard, die op zijn gelaat niet zichtbaar was maar er onderuit kwam krullen, alsof het eene lijst was, ziedaar zijn persoon. De losse matrozenkleeding, als het ware voor hem in het leven geroepen, was door hem tot het toppunt van losheid gebracht. Het wollen hemd was meestal aan den hals geheel open en liet de breede met haar begroeide borst bloot; de mouwen, meestal tot boven den elleboog opgestroopt, lieten een paar armen zien met spieren als touwen, en schoenen versleet de hoog-bootsman het minst op de geheele vloot, daar hij, indien het slechts kon, op bloote voeten liep. Ruw zonder ongemanierd te zijn en streng zonder tot kleingeestigheid te vervallen, viel hij juist in den geest van minderen en meerderen. Hij was, evenals de sergeant, een oud-gediende, die, moest hij in jaren al het onderspit delven, in dienstjaren boven sergeant Powder stond daar hij er twee meer telde. Het zal den lezer na dit te hebben vernomen niet verwonderen, dat de commandant op dien dag met den sergeant zoo vertrouwlijk sprak. Beide onderofficieren toch hadden een schreefje voor bij de officieren en werden somwijlen wel geraadpleegd. Daardoor ook bewogen zij zich veel vrijer dan de rest van de bemanning, die, zooals men weet, op oorlogschepen zekere deelen van het schip ongeroepen niet ongestraft mag betreden. Hoewel nu geen van beiden van die meerdere vrijheid en de goede gezindheid hunner superieuren gebruik maakte, kwam ook hierin het verschil, dat die twee karakters op sommige punten vertoonden, zeer uit. Terwijl toch sergeant Powder nooit ongeroepen eenig deel van het schip, dat strikt | |
[pagina 24]
| |
genomen voor hem verboden grond was, zou betreden, noch ongeroepen zich in het gesprek der officieren zou mengen of zijn oordeel over iets te kennen zou geven, bewoog Rock zich overal naar hij verkoos en was op het laatste punt ook zoo streng niet. De oorzaak hiervan was dat hij gaarne praatte, terwijl sergeant Powder niet meer sprak dan noodzakelijk was. Op den avond nu, toen de commandant van den kruiser na scherpe wacht bevolen te hebben zich naar beneden had begeven, liepen de sergeant en de hoog-bootsman te zamen op het voorschip heen en weer te wandelen en praatten over de gebeurtenissen van dien dag. - Ik zeg, dat de commandant gelijk heeft, zei Rock. De tegenwoordige officieren zijn niet meer de officieren van vroeger. Sergeant Powder bewaarde het zwijgen. - Daar heb je mijnheer Knowles, een jongen spring-in- 't-veld, vervolgde de hoog-bootsman, en de dokter, nu ja die is zoo piepjong niet maar geen marine-man, hij is er te kort voor bij. En vooral dat jonge goed, dat brast maar toe zonder een reefje te leggen. Sergeant Powder wist te wel waar hij staan moest om met dergelijke uitingen in te stemmen, en daar de bootsman dit wel bemerkte, gooide hij het over een anderen boeg. - Steek toch voor den duivel een reefje uit dat plechtstatige gezicht, zeide hij brommend; wat zei de commandant, dat hij den boel niet vertrouwde? - Ja, zei de sergeant, de commandant denkt dat het een streek is van dien don. - De duivel hale mij als ik dat ook niet geloof, zei de bootsman. Het is net zoo iets voor dien schooier van een slavenkoopman. - Ik vertrouw het ook niet, zei Powder. Rock knikte. | |
[pagina 25]
| |
- De slavenjagers zitten hier op de kust als de meeuwen op het aas, zeide hij; er zal wel wat gebeuren. - Zeil ho! riep opeens de uitkijk op de groote bramra. De beide onderofficieren stonden opeens als beelden onbeweeglijk. - Waarzoo? riep de bootsman. - Op zijde van ons, te loefwaarts, Sir, in éép lijn met die roode streepen in de lucht. - Kunt ge het goed onderscheiden, wat is het voor een schip? vroeg de bootsman weer. - Niet goed te onderscheiden, Sir! klonk het van den uitkijk. - Kijk dan beter Neem je kijkers in je handen, voor den satan! riep de bootsman. Er verliepen eenige oogenblikken, toen klonk het van boven: - Een verdacht zeil, Sir, hoog en vlug getuigd en laag op het water, voert veel zeil. - Toont hij een vlag? - Neen, Sir! Op dit oogenblik klonk het plotseling achter de beide onderofficieren: - Een slavenhaler natuurlijk. Beiden wendde zich snel om en terwijl de sergeant salueerde, zei de bootsman: - Ik geloof het ook, mijnheer! - Natuurlijk! herhaalde de heer Wells, wat zou het anders zijn. Heb ik het niet gezegd? - Maar als die gemeene Spanjaard dan gedacht heeft ons beet te nemen, mijnheer! dan.... - Dan heeft hij zich leelijk vergist, bootsman. We zullen eens gaan zien wie het is. | |
[pagina 26]
| |
- Een poosje later kon de opzichter van den heer de Vivès, die zich toevallig aan het strand bevond, eenige zwarte stippen waarnemen in het want van den kruiser, en de man, die van zulke dingen verstand had, begreep spoedig dat dit matrozen waren. Dit wekte zijne verwondering en nieuwsgierig bleef hij staan kijken. Een oogenblik daarna waren die stippen verdwenen en scheen het hem dat de toppen der masten en het tuig onder de masten dikker waren geworden. - Wat beteekent dat? mompelde de man verbaasd. Nog een oogenblik, toen zag hij, dat de kruiser zijne marszeilen had bijgezet. Het schip geraakte zachtjes aan in beweging, het draaide, steigerde eenige minuten als een paard, kwam langzaam bij den wind en schoot, toen de wind in de zeilen viel, plotseling als een vogel vooruit. |
|